NJ 2003, 155
Alleen middel dat klaagt over undue delay in de cassatiefase.
HR 22-10-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7659, m.nt. Y. Buruma
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22 oktober 2002
- Magistraten
C.J.G. Bleichrodt, F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
02194/01
- Conclusie
plv. P-G Fokkens
- Noot
Y. Buruma
- LJN
AE7659
- JCDI
JCDI:ADS161126:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AE7659, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑10‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AE7659, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑10‑2002
- Wetingang
Sv art. 359a; Sv art. 437 lid 2; EVRM art. 6 lid 1
Essentie
Het middel behelst slechts de klacht dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn cfm. art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase. HR stelt voorop dat de HR gelet op zijn taak — in volle omvang — moet oordelen over een eventuele overschrijding van de redelijke termijn ex art. 6 lid 1 EVRM voorzover die het gevolg is van het tijdsverloop na de uitspraak waartegen cassatieberoep is ingesteld (vgl. HR NJ 2000, 721, row. 3.2) en bespreekt ‘het middel’. Volgt: strafvermindering.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.