Thans draagt deze instantie de naam College Tarieven Gezondheidszorg, maar ik zal desondanks spreken over COTG, aangezien dit de naam van deze instantie was ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
HR, 04-06-2002, nr. 01933/00E
ECLI:NL:HR:2002:AD8953
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-06-2002
- Zaaknummer
01933/00E
- Conclusie
Mr Fokkens
- LJN
AD8953
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AD8953, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑06‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD8953
ECLI:NL:HR:2002:AD8953, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑06‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD8953
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 04‑06‑2002
Mr Fokkens
Partij(en)
Nr. 01933/00 E
Mr Fokkens
Zitting: 29 januari 2002
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is een zogenaamde eenmans-B.V. waarin de oogartsenpraktijk wordt uitgeoefend door de oogarts [betrokkene 1]. Door deze B.V. zijn voor verrichtingen niet alleen de in een tariefbeschikking van het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (hierna: COTG)1. daarvoor toegestane maximumtarieven in rekening gebracht, maar er zijn ook nevenverrichtingen in rekening gebracht waarvoor geen tarieven waren vastgesteld. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft vanwege die in strijd met de Wet tarieven gezondheidszorg in rekening gebrachte verrichtingen verdachte ter zake van "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 17b, tweede lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een boete van fl. 20.000,-, waarvan fl. 10.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2.
Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.
3.
Namens verdachte hebben mrs D.V.A. Brouwer en J.M. Sjöcrona, advocaten te 's-Gravenhage, zes middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt erover dat de berechting in cassatie niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn en dat dit dient te leiden tot strafvermindering.
5.
Van schending van de redelijke termijn in cassatie is sprake indien tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken bij de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken2. en/of indien de Hoge Raad meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep arrest wijst3..
6.
Verdachte heeft op 27 januari 2000 beroep in cassatie doen instellen, waarna de stukken van het geding blijkens het daarop geplaatste stempel op 20 april 2000 ter griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 16 oktober 2001 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. In aanmerking genomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen, moet worden geoordeeld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. Het middel klaagt daar terecht over.
7.
Het gevolg van die overschrijding dient, gelet op de mate van overschrijding, strafvermindering te zijn. Indien de Hoge Raad het cassatieberoep voor het overige zal verwerpen, kan de Hoge Raad deze zelf toepassen. In geval van vernietiging en verwijzing zal dit bij een veroordeling dienen te geschieden door de rechter naar wie de zaak is verwezen.
8.
Voor een goed begrip van de zaak geef ik eerst een uiteenzetting van de wettelijke regeling zoals deze ten tijde van de tenlastegelegde feiten luidde.4.
9.
De maximumtarieven voor bepaalde prestaties zijn ingevoerd bij de Wet van 20 november 1991, Stb. 584. Blijkens de MvT bij dat wetsvoorstel (TK 21 357, nr. 3) was het doel van deze nieuwe regeling om een meer flexibele prijsvorming te realiseren. Daartoe werd de mogelijkheid geopend om voor nader aan te wijzen categorieën van prestaties of beroepsbeoefenaren in plaats van de bestaande vaste punttarieven maximumtarieven vast te stellen (MvT p. 2-3). In het tot dan toe geldende systeem werd voor vrije beroepsbeoefenaren naar zoveel mogelijk uniforme tarieven gestreefd. Afwijkende prijsafspraken tussen individuele ziektekostenverzekeraars en individuele vrije beroepsbeoefenaren moesten door het COTG (Centraal Orgaan Tarieven gezondheidszorg) worden goedgekeurd en kwamen mede als gevolg van deze structuur weinig tot stand. Door de invoering van maximumtarieven werd het voor verzekeraars en beroepsbeoefenaren mogelijk een afwijkend lager tarief dan het maximumtarief overeen te komen zonder dat daarvoor de goedkeuring van het COTG vereist is (MvT p. 17). In de wet is vastgelegd dat ten aanzien van bij AMvB aangewezen categorieën prestaties en prestaties van bij AMvB aangewezen categorieën van organen voor gezondheidszorg alleen rechtsgeldig een tarief in rekening mag worden gebracht indien er voor de desbetreffende prestatie door het COTG een maximumtarief is vastgesteld en dat tarief niet hoger is dan het geldende maximumtarief (MvT p. 20).
10.
In de regelgeving is dit als volgt uitgewerkt. Art. 17a, eerste lid (oud), Wet tarieven gezondheidszorg 1992 (hierna: Wtg) luidt:
"1.
Voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen prestaties en voor prestaties van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van organen voor gezondheidszorg zijn de artikelen 2, 4, 5, 7, 8, eerste en tweede lid, en 9 5. niet van toepassing."
11.
De bedoelde AMvB is het Besluit werkingssfeer maximumtarieven (Besluit van 19 december 1991, Stb. 733) , waarvan art. 1, eerste lid (oud) luidt:
"1.
Als categorieën van organen voor gezondheidszorg, bedoeld in artikel 17a, eerste lid van de Wet tarieven gezondheidszorg (Stb. 1980, 646), worden aangewezen de in artikel 1, onder A, de nummers6. 22, 24, 25 en 32, en onder B, van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 genoemde categorieën van organen van gezondheidszorg."
12.
In art. 1 Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 (Besluit van 19 december 1991, Stb. 732) worden als organen van gezondheidszorg aangewezen:
- "A.
de navolgende instellingen voor gezondheidszorg:
(...)
- 32.
instellingen, niet behorende tot de onder 1 - 31 genoemde categorieën, in het kader waarvan gezondheidsprestaties worden geleverd door beroepsbeoefenaren als bedoeld onder B en waarvan de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak daarop zijn gericht.7.
en
- B.
de navolgende personen die een medisch of paramedisch beroep uitoefenen:
(...)
- 5.
medisch specialisten, te onderscheiden naar categorieën van specialismen overeenkomstig het onderscheid dat wordt gemaakt in het specialistenregister van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, voorzover niet begrepen onder artikel 2."
13.
Uit deze bepalingen volgt dat een vennootschap als verdachte, waarin een oogarts (een medisch specialist) zijn praktijk uitoefent, in beginsel (ik laat voorshands in het midden of uit de bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte inderdaad aan de daarvoor gestelde vereisten voldoet) valt onder de in art. 17a bedoelde bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van organen voor de gezondheidszorg. Dat betekent dat ten aanzien van de in die kliniek verrichte prestaties art. 17a Wtg van toepassing is. Art. 17a is immers, zo volgt uit de tekst, van toepassing op alle prestaties van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van organen van gezondheidszorg.
14.
Het verbod hogere tarieven in rekening te brengen dan het maximumtarief en het verbod tarieven in rekening te brengen als voor de betreffende prestatie geen maximumtarief is vastgesteld is neergelegd in art. 17b (oud) Wtg :
"1.
Het is verboden voor een prestatie ten aanzien waarvan artikel 17a is toegepast, een tarief in rekening te brengen indien voor die prestatie niet overeenkomstig deze wet een maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld.
2.
Het is verboden voor een prestatie waarvoor een maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld, een hoger tarief dan het maximumtarief in rekening te brengen.
3.
De goedkeuring of vaststelling van een maximumtarief geschiedt door het Centraal orgaan."
15.
De keuze voor twee afzonderlijke verbodsbepalingen is gemaakt voor de overzichtelijkheid. In de eerste plaats is het verboden een tarief in rekening te brengen als er geen maximumtarief is vastgesteld. Is er voor de betreffende prestatie een maximumtarief vastgesteld, dan mag het in rekening te brengen tarief niet hoger zijn dan dit maximum (MvT p. 39).
16.
Voor het specialisme oogheelkunde zijn door het COTG krachtens art. 17b, derde lid (oud), Wtg tariefbeschikkingen vastgesteld, houdende maximumtarieven die rechtsgeldig in rekening kunnen worden gebracht door medisch specialisten als vermeld in artikel 1 onder B nummer 5, en door instellingen, als vermeld in artikel 1, onder A nummer 32 van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 (hierna: tarievenlijst oogheelkunde). Deze maximumtarieven (ook wel honorariumtarieven genoemd) kunnen in rekening worden gebracht door zowel extramurale oogartsen als door de privé-klinieken waar de extramurale oogartsen werkzaam zijn. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten konden ingevolge de tarievenlijst oogheelkunde voor prestaties die buiten het ziekenhuis werden verricht de maximumtarieven worden verhoogd met een bepaald toeslagpercentage (buitenziekenhuistoeslag).8.
17.
Daarnaast worden door het COTG Algemene Tarieflijsten voor Nevenverrichtingen vastgesteld. Neventarieven ter vergoeding van nevenverrichtingen dienen ter dekking van kosten die bijvoorbeeld verbonden zijn aan het gebruik van apparatuur en hulpmiddelen Deze zogenaamde neventarieven mogen uitsluitend in rekening worden gebracht door een orgaan voor gezondheidszorg indien door het COTG aan dit orgaan een tariefbeschikking met een "COTG-code" voor de betreffende verrichtingen is afgegeven9.. Een dergelijk neventarief kan een vast tarief of een maximumtarief zijn, afhankelijk van het orgaan voor gezondheidszorg waaraan de tariefbeschikking is afgegeven. Wordt een tariefbeschikking afgegeven aan bijvoorbeeld een ziekenhuis dan heeft het te gelden als een vast tarief, maar wordt de tariefbeschikking afgegeven aan een privé-kliniek - die ingevolge art. 17a e.v. Wtg uitsluitend maximumtarieven in rekening mag brengen - dan heeft het te gelden als een maximumtarief, hetgeen in dat geval ook met zoveel woorden in de tariefbeschikking zal worden opgenomen.10.
18.
In de tenlastegelegde periode was het beleid dat door het COTG geen tariefbeschikkingen werden afgegeven aan extramurale artsen c.q. aan privé-klinieken, aangezien de infra- en kostenstructuur van die organen dat niet zou rechtvaardigen. Men was van oordeel dat de kosten van nevenverrichtingen besloten lagen in de vastgestelde maximumtarieven en de daarbij komende buitenziekenhuistoeslag.
19.
De opvatting dat nevenverrichtingen geacht kunnen worden deel uit te maken van de prestaties waarvoor maximumtarieven (met buitenziekenhuistoeslag) zijn vastgesteld, is door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (hierna: CBB) in een uitspraak van 12 december 1996 in de zaken met nummers 96/0116.074/089 en 96/128/074/089 van de hand gewezen. Een aantal privé-klinieken zag zich geconfronteerd met het probleem dat zij niet kostendekkend konden werken. De voor hen geldende maximumtarieven konden zij weliswaar verhogen met een bepaald toeslagpercentage dat diende ter dekking van extra kosten, zoals huisvesting, telefoon en secretariaat, maar dat bleek ontoereikend te zijn. De privé-klinieken konden bij gebreke aan een tariefbeschikking geen afzonderlijke tarieven in rekening brengen voor de door hen gebruikte operatiekamers en apparatuur. Ziekenhuizen konden dit wel. Derhalve hadden een aantal privé-klinieken het COTG verzocht een maximumtarief vast te stellen voor het ter beschikking stellen van deze faciliteiten. Het COTG weigerde een beslissing op deze verzoeken te nemen en stelde zich op het standpunt dat ingevolge art. 17c, derde lid (oud), Wtg een orgaan van gezondheidszorg alleen om vaststelling van een maximumtarief kan verzoeken indien - voorzover thans van belang - voor een prestatie nog geen maximumtarief is vastgesteld. Volgens het COTG is er voor de betreffende prestaties wel een maximumtarief vastgesteld, aangezien het toeslagpercentage waarmee het maximumtarief kan worden verhoogd dient ter dekking van de bijkomende kosten die de ziekenhuizen door middel van neventarieven in rekening kunnen brengen. Het CBB heeft naar aanleiding van het geschilpunt of nevenverrichtingen geacht moeten worden deel uit te maken van de prestaties waarvoor een maximumtarief met toeslagpercentage is vastgesteld beslist:
"Het College acht verweerders betoog dat de tariefverzoeken betrekking hebben op prestaties ten aanzien waarvan een maximumtarief, als bedoeld in artikel 17b van de Wet is totstandgekomen, onjuist. Voor de specialistische verrichtingen, indien extramuraal uitgevoerd, gelden wel maximumtarieven, doch onvoldoende is aannemelijk dat de specifieke faciliteiten en nevenverrichtingen, beschikbaar gesteld door niet klinische behandelcentra, vallen onder dan wel gelijk te stellen zijn met prestaties waarvoor een maximumtarief is tot stand gekomen. Zowel uit de stukken, alsook uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat ook verweerder van oordeel is dat de buitenziekenhuistoeslag, die appelanten in rekening mogen brengen naast de algemeen vastgestelde maximumtarieven niet geacht kan worden betrekking te hebben op de kosten van specifieke faciliteiten en nevenverrichtingen, waarvoor appelanten tarieven vastgesteld wensen te zien."
20.
Naar aanleiding van die uitspraak van het CBB is het COTG, zo werd mij medegedeeld, ertoe overgegaan ten aanzien van een beperkt aantal nevenverrichtingen in privé-klinieken een maximumtarief vast te stellen. Verder volgt uit deze uitspraak van het CBB dat een vergoeding voor deze nevenverrichtingen niet in het gewone tarief is begrepen. Het gaat om verrichtingen waarvoor, zoals ten aanzien van ziekenhuizen is geschied, een afzonderlijk tarief dient te worden vastgesteld om een vergoeding moegelijk te maken,
21.
Daarmee keer ik terug tot de middelen.
22.
Aan verdachte is bij - gewijzigde - inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], in elk geval in Nederland, als medisch specialist, te weten als oogarts(enpraktijk), zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, al dan niet opzettelijk (telkens) voor een of meer prestaties (oogheelkundige verrichtingen) ten aanzien waarvan artikel 17a van de Wet tarieven gezondheidszorg was toegepast, te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en/of 9818F15 en/of 1539D8 en/of 1620D13 en/of 9488F15 en/of 8911D9 en/of 1660D11 en/of 9814F16 en/of 9813F15) en/of terzake de kosten van registratie bij de polikliniek (COTG-code 250-T1), een tarief in rekening heeft gebracht, terwijl voor die prestatie(s) niet overeenkomstig voornoemde wet door het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg, een maximumtarief was goedgekeurd en/of vastgesteld, immers heeft zij verdachte toen en aldaar voor een bedrag van in totaal fl. 113.065,-, althans voor een aanzienlijk bedrag, naast de voor haar toegestane tarieven tevens (telkens) voor voornoemde prestaties kosten en/of (zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking) een zogenoemd neventarief in rekening gebracht, althans meer in rekening gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan een en ander zoals bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg en/of daarop gebaseerde besluiten"
art. 17b lid 1 Wet tarieven gezondheidszorg
23.
Naar aanleiding van het ter terechtzitting in hoger beroep gehouden betoog dat de gewijzigde tenlastelegging uitsluitend betrekking heeft op overtreding van art. 17b, eerste lid, Wtg en niet ziet op overtreding van art. 17b, tweede lid, Wtg heeft het Hof overwogen:
"Het verweer van de raadsman dat de tenlastelegging, naast overtreding van artikel 17b, eerste lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG), niet tevens overtreding van het tweede lid van genoemd artikel behelst, treft geen doel. De zinsnede "althans meer in rekening heeft gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan" is geënt op artikel 17b, tweede lid, WTG, kort gezegd een hoger tarief in rekening brengen dan het goedgekeurde of vastgestelde maximumtarief. Er is in casu dan ook sprake van twee naast elkaar ten laste gelegde feiten. De omstandigheid dat deze zinsnede in de tenlastelegging is opgenomen na een feitelijke omschrijving die geënt lijkt te zijn op de ten laste gelegde overtreding van artikel 17b, eerste lid, WTG, doet daar niet aan af. Er is immers in het eerste gedeelte van de tenlastelegging "slechts" sprake van een feitelijke omschrijving die zowel onder het eerste als onder het tweede lid van artikel 17b WTG kan worden gebracht. Evenmin volgt uit het verzuim overeenkomstig artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in de dagvaarding artikel 17b, tweede lid, WTG te vermelden als wettelijk voorschrift waarbij het feit strafbaar is gesteld, dat de tenlastelegging niet ziet op laatstgenoemd artikel. De vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman hebben de verdediging mede gericht op betwisting dat verdachte heeft gehandeld in strijd met het voorschrift van artikel 17b, tweede lid, WTG, zodat verdachte niet in enig belang is geschaad door dit verzuim. "
24.
Het tweede middel stelt dat de tenlastelegging wel degelijk innerlijk tegenstrijdig is. Die klacht kan m.i. niet slagen. De tenlastelegging, die volgens het Hof zowel art. 17b, eerste lid als na het woord althans, art. 17b, tweede lid WTG omvat, kan uitgaande van die interpretatie slechts aldus worden gelezen dat zij luidt dat:
"zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], in elk geval in Nederland, als medisch specialist, te weten als oogarts(enpraktijk), zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, al dan niet opzettelijk (telkens) voor een of meer prestaties (oogheelkundige verrichtingen) ten aanzien waarvan artikel 17a van de Wet tarieven gezondheidszorg was toegepast, te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en/of 9818F15 en/of 1539D8 en/of 1620D13 en/of 9488F15 en/of 8911D9 en/of 1660D11 en/of 9814F16 en/of 9813F15) en/of terzake de kosten van registratie bij de polikliniek (COTG-code 250-T1), een tarief in rekening heeft gebracht, terwijl voor die prestatie(s) niet overeenkomstig voornoemde wet door het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg, een maximumtarief was goedgekeurd en/of vastgesteld, immers heeft zij verdachte toen en aldaar voor een bedrag van in totaal fl. 113.065,-, althans voor een aanzienlijk bedrag, naast de voor haar toegestane tarieven tevens (telkens) voor voornoemde prestaties kosten en/of (zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking) een zogenoemd neventarief in rekening gebracht,
althans
"zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], in elk geval in Nederland, als medisch specialist, te weten als oogarts(enpraktijk), zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, al dan niet opzettelijk (telkens) voor een of meer prestaties (oogheelkundige verrichtingen) ten aanzien waarvan artikel 17a van de Wet tarieven gezondheidszorg was toegepast, te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en/of 9818F15 en/of 1539D8 en/of 1620D13 en/of 9488F15 en/of 8911D9 en/of 1660D11 en/of 9814F16 en/of 9813F15) en/of terzake de kosten van registratie bij de polikliniek (COTG-code 250-T1) meer in rekening gebracht heeft (JWF) dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan een en ander zoals bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg en/of daarop gebaseerde besluiten"
25.
Indien de tenlastelegging aldus wordt gelezen is zij niet tegenstrijdig. In het primaire deel moet worden bewezen dat verdachte in strijd met art. 17b eerste lid WTG prestaties in rekening heeft gebracht waarvoor geen maximumtarief was vastgesteld. Het subsidiaire deel berust op de veronderstelling dat er voor de betreffende prestaties wel een maximumtarief was vastgesteld en dat verdachte meer dan dat tarief in rekening heeft gebracht. Het middel dat de tenlastelegging kennelijk aldus verstaat dat daarin aan de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat zij - kort gezegd - door een prestatie in rekening te brengen waarvoor geen maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld, een hoger tarief in rekening heeft gebracht dan het maximumtarief dat op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan, berust op een onjuiste lezing van de tenlastelegging en kan derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
26.
Het derde middel klaagt erover dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
27.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op tijdstippen in de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], als medisch specialist, te weten als oogartsenpraktijk, zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, opzettelijk telkens voor prestaties (oogheelkundige verrichtingen), te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en 9818F15 en 1539D8 en 1620D13 en 9488F15 en 8911D9 en 1660D11 en 9814F16 en 9813F15) meer in rekening heeft gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan, immers heeft zij, verdachte, toen en aldaar, voor een bedrag van in totaal fl. 113.065,- naast de voor haar toegestane tarieven tevens telkens zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking een zogenaamd neventarief in rekening gebracht."
28.
Met de steller van het middel ben ik van mening dat het Hof, uitgaande van de bewezenverklaring zoals die in het arrest is weergegeven, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Uitgaande van een primair subsidiaire tenlastelegging als hierboven omschreven heeft het Hof in zijn bewezenverklaring immers de gedraging uit het subsidiaire deel van de tenlastelegging overgebracht naar het primaire deel waardoor een innerlijk tegenstrijdige tekst is ontstaan. De daarin voorkomende passage "immers heeft zij verdachte, toen en aldaar, voor een bedrag van (...) naast de voor haar toegestane tarieven tevens telkens zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking een zogenaamd neventarief in rekening gebracht" , kan immers niet anders worden uitgelegd dan betrekking hebbende op een overtreding van het in het eerste lid van art. 17b WTG neergelegde verbod, terwijl de daaraan voorafgaande passage dat zij "meer in rekening heeft gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan" slechts betrekking kan hebben op het in lid 2 van art. 17b opgenomen verbod.
29.
Het Hof heeft art. 17b WTG kennelijk aldus uitgelegd dat het enkele in rekening brengen van nevenverrichtingen waarvoor geen neventarief is vastgesteld en goedgekeurd een overtreding oplevert van het in lid 2 neergelegde verbod. Vandaar dat het Hof ook nergens in de bewijsvoering heeft vastgesteld dat de in rekening gebrachte tarieven hoger waren dan de vastgestelde maximumtarieven. Dat was in de opvatting van het Hof, dat het in rekening brengen van nevenverrichtingen oplevert het meer in rekening brengen dat is toegestaan, immers niet nodig.
30.
Het is de vraag wat hiervan de consequentie moet zijn. Er is hier sprake van een misslag in de bewezenverklaring als gevolg van een verkeerde rechtsopvatting. Uit de bewijsmiddelen kan zonder meer volgen dat verdachte tarieven in rekening heeft gebracht zonder dat voor de betreffende prestaties een maximumtarief was vastgesteld. Dat blijkt ook uit de bewezenverklaring zoals het Hof die heeft uitgeschreven, nu daarin na het woord "immers" wordt vastgesteld dat verdachte neventarieven in rekening heeft gebracht zonder dat voor haar een tariefbeschikking van toepassing was. Ik meen dat de Hoge Raad die misslag kan herstellen door de bewezenverklaring als volgt (zie de cursieve passage) verbeterd te lezen:
"zij op tijdstippen in de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], als medisch specialist, te weten als oogartsenpraktijk, zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, opzettelijk telkens voor prestaties (oogheelkundige verrichtingen), te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en 9818F15 en 1539D8 en 1620D13 en 9488F15 en 8911D9 en 1660D11 en 9814F16 en 9813F15) een tarief in rekening heeft gebracht, terwijl voor die prestaties niet overeenkomstig voornoemde wet door het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg, een maximumtarief was vastgesteld en/of goedgekeurd, immers heeft zij, verdachte, toen en aldaar, voor een bedrag van in totaal fl. 113.065,- naast de voor haar toegestane tarieven tevens telkens zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking een zogenaamd neventarief in rekening gebracht."
31.
Die verbetering is mogelijk omdat de cursieve passage niet meer is dan een in de bewoordingen van het toepasselijke wetsartikel omschreven weergave van hetgeen na "immers" wordt geconcretiseerd. Dat voor de prestatie een maximiumtarief had moeten worden vastgesteld alvorens het door de verdachte in rekening had mogen worden gebracht, volgt uit de wettelijke regeling in combinatie met de vaststelling dat verdachte een van de in art. 17a bedoelde organen van gezondheidszorg is. Na deze verbeterde lezing mist het middel feitelijke grondslag.
32.
Het vierde middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, aangezien het Hof in een nadere bewijsoverweging gebruik heeft gemaakt van een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam-Haarlem, terwijl dat uittreksel door het Hof niet tot het bewijs is gebezigd.
33.
Ter weerlegging van het verweer dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als een orgaan voor gezondheidszorg als bedoeld in het Besluit werkingssfeer tarieven gezondheidszorg 1992 heeft het Hof gebruikt gemaakt van een zich bij de stukken van het geding bevindend uittreksel uit voornoemd register, zijnde een schriftelijk bescheid in de zin van art. 344 Sv. De in het middel vervatte stelling dat het Hof dat uittreksel als bewijsmiddel had moeten opnemen in de aanvulling op het verkorte arrest vindt geen steun in het recht11., zodat het niet tot cassatie kan leiden.
34.
Het vijfde middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het verweer dat art. 17a Wtg ten aanzien van de tenlastegelegde prestaties niet is toegepast.
35.
Blijkens de ter terechtzitting van het hof van 12 januari 2000 door de raadsman overgelegde pleitnota is aldaar namens de verdachte het volgende verweer gevoerd:
"Het ten laste gelegde artikel 17b, eerste lid, der Wet behoort buiten toepassing te worden gelaten nu deze slechts werking heeft indien art. 17a der Wet is toegepast ten aanzien van prestaties waarvoor overeenkomstig de Wet een maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld.
(...)
Artikel 17a Wet tarieven gezondheidszorg is evenwel nimmer toegepast. De in artikel 17b, lid 1, der Wet bedoelde algemene maatregel van bestuur is nimmer tot stand gekomen. Het ten laste gelegde artikel 17b, lid 1, de Wet kan - door de dwingendrechtelijke koppeling aan de hier bedoelde algemene maatregel van bestuur - derhalve geen werking hebben. Dit verweer leidt tot het iudicium vrijspraak."
36.
Het Hof heeft naar aanleiding van dit verweer overwogen:
"Het verweer als zou de in artikel 17b, eerste lid, juncto artikel 17a WTG genoemde Algemene Maatregel van Bestuur nimmer tot stand zijn gekomen kan, wat daar ook van zij, worden gepasseerd nu het hof niet artikel 17b, eerste lid, doch artikel 17b, tweede lid, WTG van toepassing acht."
37.
Het middel faalt omdat de bedoelde AMvB wel degelijk tot stand is gekomen in de vorm van Besluit werkingssfeer maximumtarieven (Besluit van 19 december 1991, Stb. 733), zoals hierboven onder de nrs. 11 en 12 uiteen is gezet.
38.
Het zesde middel klaagt over de bewezenverklaring en de kwalificatie. De eerste klacht faalt als de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd leest bij gebrek aan feitelijke grondslag. De tweede is gegrond. De kwalificatie moet luiden:
"Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 17b, eerste lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd."
39.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor zover het betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de strafoplegging, de kwalificatie zal verbeteren als hierboven aangegeven en de opgelegde straf zal verminderen en voor het overige het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑06‑2002
Vgl. HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721 m.nt. JdH.
Vgl. HR 5 juni 2001, JOL 2001, 368.
Omtrent de destijds geldende wettelijke regeling heb ik inlichtingen ingewonnen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Directie Zorgverzekering, Afdeling Prijsvorming en het College Tarieven Gezondheidszorg. Zie ook de dissertatie van De Groot, Tarieven in de gezondheidszorg, 1998.
Dit zijn algemene bepalingen inzake tarieven en de goedkeuring en vaststelling daarvan.
Bij Besluit van 30 januari 1996, Stb. 119, welk besluit met terugwerkende kracht per 1 januari 1996 in werking is getreden, is nummer 18 toegevoegd aan deze bepaling.
Deze categorie instellingen laat zich naar gewoon spraakgebruik aanduiden onder de noemer privé-klinieken.
Onder punt 19 van deze conclusie komt de buitenziekenhuistoeslag verder ter sprake.
Vgl. de toelichting op de Algemene Tarievenlijst voor Nevenverrichtingen 1996.
Deze informatie is afkomstig van de Juridische Afdeling van het College Tarieven Gezondheidszorg.
Vgl. HR 9 januari 2001, ELRO AA9480 en meer recent HR 12 juni 2001, griffienummer 01761/99.
Uitspraak 04‑06‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
4 juni 2002
Strafkamer
nr. 01933/00 E
MA/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 26 januari 2000, met nummer 23/002640-98, in de strafzaak tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 maart 1998 - de verdachte ter zake van "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 17b, tweede lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van twintigduizend gulden, waarvan tienduizend gulden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. D.V.A. Brouwer en mr. J.M. Sjöcrona, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend wat betreft de kwalificatie en de strafoplegging, met verbetering van de kwalificatie en verlaging van de straf en dat de Hoge Raad het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de inleidende dagvaarding wegens innerlijke tegenstrijdigheid nietig had dienen te verklaren.
3.2.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding - zoals gewijzigd - tenlastegelegd dat:
"zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], in elk geval in Nederland, als medisch specialist, te weten als oogarts(enpraktijk), zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, al dan niet opzettelijk (telkens) voor een of meer prestaties (oogheelkundige verrichtingen) ten aanzien waarvan artikel 17a van de Wet tarieven gezondheidszorg was toegepast, te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en/of 9818F15 en/of 1539D8 en/of 1620D13 en/of 9488F15 en/of 8911D9 en/of 1660D11 en/of 9814F16 en/of 9813F15) en/of terzake de kosten van registratie bij de polikliniek (COTG-code 250-T1), een tarief in rekening heeft gebracht, terwijl voor die prestatie(s) niet overeenkomstig voornoemde wet door het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg, een maximumtarief was goedgekeurd en/of vastgesteld, immers heeft zij verdachte toen en aldaar voor een bedrag van in totaal fl. 113.065,-, althans voor een aanzienlijk bedrag, naast de voor haar toegestane tarieven tevens (telkens) voor voornoemde prestaties kosten en/of (zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking) een zogenoemd neventarief in rekening gebracht, althans meer in rekening gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan een en ander zoals bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg en/of daarop gebaseerde besluiten."
3.3.
Het Hof heeft een namens de verdachte met betrekking tot de tenlastelegging gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Het verweer van de raadsman dat de tenlastelegging, naast overtreding van artikel 17b, eerste lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG), niet tevens overtreding van het tweede lid van genoemd artikel behelst, treft geen doel. De zinsnede "althans meer in rekening heeft gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan" is geënt op artikel 17b, tweede lid, WTG, kort gezegd een hoger tarief in rekening brengen dan het goedgekeurde of vastgestelde maximumtarief. Er is in casu dan ook sprake van twee naast elkaar ten laste gelegde feiten. De omstandigheid dat deze zinsnede in de tenlastelegging is opgenomen na een feitelijke omschrijving die geënt lijkt te zijn op de ten laste gelegde overtreding van artikel 17b, eerste lid, WTG, doet daar niet aan af. Er is immers in het eerste gedeelte van de tenlastelegging "slechts" sprake van een feitelijke omschrijving die zowel onder het eerste als onder het tweede lid van artikel 17b WTG kan worden gebracht. Evenmin volgt uit het verzuim overeenkomstig artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in de dagvaarding artikel 17b, tweede lid, WTG te vermelden als wettelijk voorschrift waarbij het feit
strafbaar is gesteld, dat de tenlastelegging niet ziet op laatstgenoemd artikel. De vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman hebben de verdediging mede gericht op betwisting dat verdachte heeft gehandeld in strijd met het voorschrift van artikel 17b, tweede lid, WTG, zodat verdachte niet in enig belang is geschaad door dit verzuim."
3.4.
Bij de beoordeling van de vraag of de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is, dient het volgende wettelijk kader in ogenschouw te worden genomen:
- -
Art. 17a (oud) Wet tarieven gezondheidszorg (hierna: Wtg) luidt:
"1.
Voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen prestaties en voor prestaties van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van organen voor gezondheidszorg zijn de artikelen 2, 4, 5, 7, 8, eerste en tweede lid, en 9 niet van toepassing.
(...)."
- -
Art. 1 (oud) van het Besluit werkingssfeer maximum-tarieven (Besluit van 19 december 1991, Stb. 733) luidt:
"1.
Als categorieën van organen voor gezondheidszorg, bedoeld in artikel 17a, eerste lid van de Wet tarieven gezondheidszorg (Stb. 1980, 646), worden aangewezen de in artikel 1, onder A, de nummers 22, 24, 25 en 32, en onder B, van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 genoemde categorieën van organen van gezondheidszorg.
2.
(...)."
- -
Art. 1 Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 (Besluit van 19 december 1991, Stb. 732) luidt:
"1.
Als organen voor gezondheidszorg worden aangewezen:
- A.
de navolgende instellingen voor gezondheidszorg:
(...)
32.
instellingen, niet behorende tot de onder 1 - 31 genoemde categorieën, in het kader waarvan gezondheidsprestaties worden geleverd door beroepsbeoefenaren als bedoeld onder B en waarvan de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak daarop zijn gericht.
- B.
de navolgende personen die een medisch of paramedisch beroep uitoefenen:
- 1.
(...)
5. medisch specialisten, te onderscheiden naar categorieën van specialismen overeenkomstig het onderscheid dat wordt gemaakt in het specialistenregister van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, voorzover niet begrepen onder artikel 2.
(...)."
- -
Art. 17b (oud) Wtg luidt:
"1.
Het is verboden voor een prestatie ten aanzien waarvan artikel 17a is toegepast, een tarief in rekening te brengen indien voor die prestatie niet overeenkomstig deze wet een maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld.
2.
Het is verboden voor een prestatie waarvoor een maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld, een hoger tarief dan het maximumtarief in rekening te brengen.
3.
(...)."
3.5.
Gelet op zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel heeft het Hof de tenlastelegging kennelijk aldus uitgelegd dat daarin primair aan de verdachte wordt verweten dat zij voor prestaties een tarief in rekening heeft gebracht terwijl voor die prestaties niet overeenkomstig de Wtg een tarief was vastgesteld - het verbod van art. 17b (oud), eerste lid, Wtg - en subsidiair dat zij ter zake van die prestaties een hoger tarief dan het vastgestelde of goedgekeurde maximumtarief in rekening heeft gebracht - het verbod van art. 17b (oud), tweede lid, Wtg -.
Het Hof heeft de tenlastelegging kennelijk aldus verstaan dat de feitelijke omschrijving van hetgeen de verdachte wordt verweten aanvangt na de opsomming van de codes, eerst met een primair tenlastegelegd gedeelte, eindigend met de woorden "een zogenaamd neventarief in rekening gebracht" en vervolgend met een subsidiair gedeelte, aanvangend met het woord "althans" en met tussenvoeging, om taalkundige redenen, van het woordje "heeft".
Deze uitleg van de tenlastelegging moet, als niet onverenigbaar met haar bewoordingen in cassatie worden geëerbiedigd.
3.6.
Het middel, dat van een andere lezing van de tenlastelegging uitgaat, kan dus bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
4.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
"dat zij op tijdstippen in de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], als medisch specialist, te weten als oogartsenpraktijk, zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, opzettelijk telkens voor prestaties (oogheelkundige verrichtingen), te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en 9818F15 en 1539D8 en 1620D13 en 9488F15 en 8911D9 en 1660D11 en 9814F16 en 9813F15) meer in rekening heeft gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan, immers heeft zij, verdachte, toen en aldaar, voor een bedrag van in totaal fl. 113.065,- naast de voor haar toegestane tarieven tevens telkens zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking een zogenaamd neventarief in rekening gebracht."
4.3.
Aldus heeft het Hof enerzijds bewezen verklaard dat de verdachte voor de in de tenlastelegging bedoelde verrichtingen meer in rekening heeft gebracht dan haar, kort gezegd, wettelijk was toegestaan - welk onderdeel van de bewezenverklaring berust op het subsidiair tenlastegelegde en ziet op het in het tweede lid van art. 17b (oud) Wtg gegeven verbod - en anderzijds feitelijke gedragingen van de verdachte bewezen verklaard - ingeleid met het woord 'immers' - die zijn toegesneden op het in het eerste lid van art. 17b (oud) Wtg gegeven verbod en ontleend zijn aan het primair tenlastegelegde feit. Daarmede heeft het Hof de grondslag van tenlastelegging, zoals het die heeft opgevat, verlaten.
4.4.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 4 juni 2002.