NJ 2002, 601
Pro forma dagvaarding. Verzuim tot inbeslagname van drugs tijdens opsporingsonderoek leidt niet tot niet-ontvankelijkheid OM.
HR 28-05-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1512
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28 mei 2002
- Magistraten
C.J.G. Bleichrodt, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
01695/01
- Conclusie
A-G Fokkens
- LJN
AE1512
- JCDI
JCDI:ADS159941:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AE1512, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AE1512, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑05‑2002
- Wetingang
Sr art. 140; Sv art. 126ff lid 1; Sv art. 261 lid 3; Sv art. 348
Essentie
1. Een pro forma dagvaarding conform art. 261 lid 3 Sv heeft een zodanig voorlopig karakter dat de verdachte daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat hij niet afzonderlijk zal worden vervolgd voor enig feit dat onder de feitsomschrijving uit de pro forma dagvaarding kan worden gebracht. De omstandigheid dat in de eerste dagvaarding in het op art. 140 Sr toegesneden feit misdrijven waren genoemd waarop het oogmerk van de organisatie was gericht, sluit niet uit dat die misdrijven later als afzonderlijke feiten in een tweede dagvaarding werden tenlastegelegd.
2. Het belang van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.