HR, 19-03-2002, nr. 00512/01
ECLI:NL:HR:2002:AD8963
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-03-2002
- Zaaknummer
00512/01
- Conclusie
Nr. 512/01
- LJN
AD8963
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AD8963, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD8963
ECLI:NL:HR:2002:AD8963, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑03‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD8963
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑03‑2002
Nr. 512/01
Partij(en)
Mr. Fokkens
Nr. 512/01
Zitting 29 januari 2002
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is op 13 december 2000 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage - met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 20 april 2000 - wegens poging tot doodslag, voorafgegaan van diefstal en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren, meermalen gepleegd, alsmede wegens poging tot doodslag, meermalen gepleegd, veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Tevens is de verdachte terbeschikking gesteld met het bevel tot verpleging van overheidswege.
Tevens is de vordering van twee benadeelde partijen toegewezen voor een bedrag van ƒ 8.000,- ([slachtoffer 1]) respectievelijk ƒ 8.050,- ([slachtoffer 2]) en is de verdachte ex art. 591a lid 5 veroordeeld tot het betalen van de door de benadeelde partijen gemaakte proceskosten. Het Hof heeft bovendien de door de Rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel bevestigd voor een bedrag van ƒ 8.500,- respectievelijk ƒ 8.550,- vervangen door telkens 80 dagen hechtenis.
Verdachte heeft, nadat hij op heterdaad bij een winkeldiefstal was betrapt, een vuurwapen getrokken en daarmee geschoten op medewerkers van de supermarkt en op winkelend publiek.
2.
Namens verdachte heeft mr. J. van Beest, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte een verzoek om een tweede psychiatrisch onderzoek van verdachte heeft afgewezen.
4.
Ter terechtzitting van het Hof heeft de raadsman van verdachte verzocht een contra-expertise te laten plaatsvinden na het onderzoek van het Pieter Baan Centrum. Volgens de raadsman zou daarin onvoldoende rekening zijn gehouden met het mogelijke effect van middelen die verdachte zou gebruiken ten tijde van de tenlastegelegde feiten, in het bijzonder (het afbouwen van) het gebruik van Rohypnol.
5.
Het Hof heeft dit verzoek afgewezen en daartoe overwogen zoals is weergegeven in de toelichting op het middel.
Door de noodzaak van het ter terechtzitting verzochte onderzoek te beoordelen, heeft het Hof de juiste maatstaf aangelegd (art. 328 Sv in verband met art. 316 en 415 Sv; HR 17 april 2001, nr. 1522/99 rov. 3.4.). Gelet op de door het Hof aangehaalde inhoud van de rapporten van het Pieter Baan Centrum en van de psycholoog H.S.M. Weber alsmede van de verklaringen van de ter terechtzitting in eerste aanleg, eveneens op verzoek van de raadsman, gehoorde getuige-deskundigen, is dat oordeel bepaald niet onbegrijpelijk. Daarbij merk ik op dat uit de verklaring van de getuige-deskundige kan worden opgemaakt dat deze bij zijn conclusie ook de omstandigheid dat verdachte zijn gebruik van rohypnol mogelijk aan het verminderen was heeft meegewogen.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
6.
Ambtshalve wil ik nog de aandacht vestigen op de door het Hof toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen. Die vorderingen zijn toegewezen in combinatie met de in art. 36f Sr omschreven maatregel. Bij het opleggen van de genoemde maatregel heeft het Hof - anders dan bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij krachtens art. 51a lid 1 Sv - tevens de proceskosten betrokken. Dat is onjuist nu dit geen schade is die rechtstreeks door het strafbare feit is geleden (HR 18 april 2000, NJ 2000, 413 rov. 3.1.1.). Dit betekent dat het bedrag waarop de maatregel betrekking heeft voor wat betreft beide benadeelde partijen moet worden verminderd met een bedrag van ƒ 500,-. Gevolgen voor de vervangende hechtenis hoeft dit niet te hebben nu het Hof daarmee ruimschoots boven het in art. 24c lid 3 Sr bepaalde minimum is gebleven.
7.
Tevens merk ik op dat de vordering van de benadeelde partijen voor wat betreft de materiële en de immateriële schade als voorschot is gevorderd en ook toegewezen. Uit een recente evaluatie van de Wet Terwee blijkt dat vaker een vordering van de benadeelde partij als voorschot wordt toegewezen (R. Kool & M. Moerings, De Wet Terwee: evaluatie van juridische knelpunten, Deventer 2001, blz. 15, 44, 46). Het is echter de vraag of dit past in het systeem van de betreffende wettelijke regeling.
8.
Voorop moet worden gesteld dat de benadeelde partij volkomen vrij is de door haar geleden schade van de verdachte te vorderen en - indien ze daartoe besluit - even vrij is daarvoor de strafrechtelijke of een civielrechtelijke weg te kiezen (daargelaten de vraag of de gekozen weg succesvol zal zijn).
Indien de benadeelde partij de strafrechtelijke weg kiest, laat art. 51a lid 3 haar uitdrukkelijk vrij zich 'voor een deel' te voegen, waaruit volgt dat zij haar vordering kan beperken. Een overweging daarbij kan zijn dat in de strafprocedure alleen de schade van eenvoudige aard wordt gevorderd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voor het overige niet dat de benadeelde partij haar vordering niet om andere redenen zou mogen beperken. Het is ook niet goed denkbaar dat de benadeelde partij zou zijn gebonden in de mate waarin ze haar vordering beperkt nu ze ook geheel van de vordering kan afzien.
9.
Ook de rechter heeft de nodige ruimte de vordering van de benadeelde partij te beperken in deze zin dat hij de vordering kan splitsen in een deel van eenvoudige en een deel van niet-eenvoudige aard. In dat geval zal hij het deel van eenvoudige aard kunnen toewijzen en de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het andere deel (art. 361 lid 3 Sv). De benadeelde partij kan de vordering dan voor dat overige - volgens de strafrechter van niet-eenvoudige aard - bij de burgerlijke rechter aanhangig maken. De niet-ontvankelijk verklaring staat daaraan niet in de weg (art. 361 lid 3 Sv). Die weg zou evenwel zijn afgesneden indien de strafrechter de vordering voor het overige had afgewezen zodat het om die reden de voorkeur verdient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren (Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3 (MvT), blz. 12; Kamerstukken II 1990-1991, 21 345, nr. 5 (MvA), blz. 24).
10.
In de onderhavige zaak heeft de Rechtbank in zijn door het Hof bevestigde vonnis, de vordering van de benadeelde partijen als voorschot toegewezen voor zover het betrekking had op materiële en immateriële kosten. Het als voorschot toewijzen van de vordering van de benadeelde partijen moet aldus worden verstaan dat de rechtbank daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat het betreffende deel van de vordering van eenvoudige aard is en dus door de strafrechter kan worden toegewezen. Dit sluit ook aan bij de door Kool & Moerings beschreven praktijk:
Immateriële schadevergoeding wordt toegewezen als voorschot, vooruitlopend op de civielrechtelijke procedure. Het feit dat zo'n civiele procedure in de praktijk niet altijd volgt staat toewijzing van immateriële schade in het kader van de Wet Terwee niet in de weg. Soms preludeert de officier hier ook op wanneer de gevorderde immateriële schadevergoeding te hoog wordt gevonden; in zo'n geval vordert hij slechts een voorschot, in de verwachting dat een civielrechtelijke bodemprocedure zal uitblijven (officier Den Haag).
(Kool & Moerings, a.w., blz. 46)
11.
Voor het overige zijn de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk verklaard, als zijnde van niet-eenvoudige aard, zodat zij hun vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
12.
Ik concludeer dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen, dat deze worden verminderd met de het daarin begrepen bedrag aan proceskosten en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 19‑03‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
19 maart 2002
Strafkamer
nr. 00512/01
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 december 2000, nummer 22/001226-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Libanon) op [geboortedatum] 1940, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de kwalificatie, de wettelijke voorschriften waarop de opgelegde straf en maatregelen zijn gegrond en de beslissing omtrent de in beslaggenomen voorwerpen, - bevestigd een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 20 april 2000, waarbij de verdachte ter zake van 1. "poging tot doodslag, voorafgegaan van diefstal en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren, meermalen gepleegd", en 2. "poging tot doodslag, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf en waarbij is bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Voorts heeft de Rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het vonnis vermeld en voor het overige de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft voorts aan het verkeer onttrokken verklaard een aantal voorwerpen zoals in het arrest staat omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. van Beest, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen, de schadevergoedingsmaatregelen zal verminderen met het daarin begrepen bedrag aan proceskosten en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij
"op 13 augustus 1999 te Zwijndrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten en met een of meer schoten uit dat vuurwapen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van het navolgende feit, te weten, het op 13 augustus te Zwijndrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening wegnemen van goederen, waaronder onder andere een bierpakket met glas en vruchten en vlees en wijn, toebehorende aan supermarkt "Super De Boer", en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren."
4.2.
Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, voorzover hier van belang, in:
- -
als overwegingen van de Rechtbank:
"[Slachtoffer 1] (...) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoeding van de schade die hij door toedoen van de verdachte heeft geleden met betrekking tot het in de dagvaarding onder 1. ten laste gelegde feit. Hij heeft gevorderd een bedrag van f 7.500,-- als voorschot op een immateriële schadevergoeding toe te wijzen. Voorts heeft hij gesteld een materiële schade van in ieder geval f 500,-- (kosten kleding) te hebben geleden, alsmede een nader door de rechtbank te bepalen bedrag ten aanzien van de bedrijfsschade van de supermarkt van de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van f 7.500,-- als voorschot op een immateriële schadevergoeding en een bedrag van f 10.500,-- als schadevergoeding van de materiële kosten. Voorts heeft hij gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van f 18.000,--.
De raadsman heeft de vordering betwist ten aanzien van de geleden bedrijfsschade en hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de immateriële schadevergoeding. De raadsman heeft de vordering voor een gedeelte van f 500,-- aan materiële kosten niet betwist.
De benadeelde partij is - in beginsel - ontvankelijk in zijn vordering, nu de verdachte een straf wordt opgelegd en aan hem rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Nu verdachte de omvang van het gevorderde voorschot op een immateriële schadevergoeding niet heeft betwist en dit niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het gevorderde bedrag als voorschot worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de kledingkosten, te weten een bedrag van f 500,--.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de bedrijfsschade is niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In totaal zal dus een bedrag van f 8.000,-- worden toegewezen.
Naast toewijzing van de civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag door verdachte en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
De vordering van de benadeelde partij omvat tevens een bedrag van f 500,-- ter zake van kosten rechtsbijstand. De kosten voor rechtsbijstand komen slechts voor vergoeding in aanmerking binnen het kader van de proceskostenveroordeling. De rechtbank zal het bedrag toewijzen.
[Slachtoffer 2], (...) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoeding van de schade die hij door toedoen van de verdachte heeft geleden met betrekking tot het in de dagvaarding onder 1. ten laste gelegde feit. Hij heeft
gevorderd een bedrag van f 7.500,-- als voorschot op een immateriële schadevergoeding toe te wijzen. Voorts heeft hij gesteld een materiële schade van in ieder geval f 550,-- (kosten kleding en reiskosten van en naar het ziekenhuis) te hebben geleden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van f 7.500,-- als voorschot op een immateriële schadevergoeding en een bedrag van f 1.050,-- als schadevergoeding van de materiële kosten. Voorts heeft
hij gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van f 8.550,--.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de immateriële schadevergoeding. De raadsman heeft de vordering voor een gedeelte van f 550,-- aan materiële kosten niet betwist.
De benadeelde partij is - in beginsel - ontvankelijk in zijn vordering, nu de verdachte een straf wordt opgelegd en aan hem rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
Nu verdachte de omvang van het gevorderde voorschot op een immateriële schadevergoeding niet heeft betwist en dit niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het gevorderde bedrag als voorschot worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de materiële kosten, te weten een bedrag van f 550,--.
In totaal zal dus een bedrag van f 8.050,-- worden toegewezen.
Naast toewijzing van de civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag door verdachte en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
De vordering van de benadeelde partij omvat tevens een bedrag van f 500,-- ter zake van kosten rechtsbijstand. De kosten voor rechtsbijstand komen slechts voor vergoeding in aanmerking binnen het kader van de proceskostenveroordeling. De rechtbank zal het bedrag toewijzen."
- -
als beslissingen van de Rechtbank:
"Zij veroordeelt de verdachte om tegen kwijting aan [slachtoffer 1], (...) te betalen de som van f 8.000,-- (achtduizend gulden), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken - daaronder begrepen de eventuele incassokosten - tot deze uitspraak begroot op f 500,--, met bepaling dat de verdachte bij betaling door een ander of anderen ten opzichte van [slachtoffer 1] zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Zij verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk voor het resterende gedeelte van de vordering en bepaalt dat dit gedeelte slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Zij legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van f 8.500,-- (achtduizendvijfhonderd gulden) ten behoeve van [slachtoffer 1],(...).
Zij bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen.
Zij bepaalt dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag - inclusief de begrote proceskosten - door de veroordeelde en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
Zij veroordeelt de verdachte om tegen kwijting aan [slachtoffer 2], (...) te betalen de som van f 8.050,-- (achtduizendenvijftig gulden), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken - daaronder begrepen de eventuele incassokosten - tot deze uitspraak begroot op f 500,--, met bepaling dat de verdachte bij betaling door een ander of anderen ten opzichte van [slachtoffer 2] zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Zij verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk voor het resterende gedeelte van de vordering en bepaalt dat dit gedeelte slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Zij legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van f 8.550,-- (achtduizendvijfhonderdenvijftig gulden) ten behoeve van [slachtoffer 2] (...).
Zij bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen.
Zij bepaalt dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag - inclusief de begrote proceskosten - door de veroordeelde en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen."
4.3.
Het hiervoren weergegeven oordeel moet aldus worden verstaan dat de gevorderde bedragen strekken tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partijen rechtstreeks hebben geleden door het onder 1
bewezenverklaarde feit, en voorts dat de vorderingen ten aanzien van die bedragen van eenvoudige aard zijn, zodat zij zich lenen voor toewijzing door de strafrechter. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet ten aanzien van het bepaalde in art. 51a, derde lid, Sv en art. 361, derde lid, Sv.
4.4.
De kosten van rechtsbijstand zijn evenwel niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit (vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801). Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel. De Rechtbank en het Hof hebben dit miskend door bij de oplegging van de maatregelen van art. 36f, eerste lid, Sr tevens de door elk van de benadeelde partijen gemaakte en tot het vonnis van de Rechtbank op f 500,-- begrote kosten van rechtsbijstand in aanmerking te nemen. De bestreden uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven. De Hoge Raad zal het dictum verbeteren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4.4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het vonnis van de Rechtbank doch uitsluitend wat betreft de door het Hof bevestigde oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen;
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 3.630,24 (= ƒ 8.000,-), bij gebreke van volledige betaling en/of volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen;
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 3.652,93 (= ƒ 8.050,-), bij gebreke van volledige betaling en/of volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 19 maart 2002.