HR, 27-11-2001, nr. 00256/01U
ECLI:NL:HR:2001:AD6166
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2001
- Zaaknummer
00256/01U
- Conclusie
Mr Wortel
- LJN
AD6166
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AD6166, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AD6166
ECLI:NL:HR:2001:AD6166, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD6166
- Vindplaatsen
Conclusie 27‑11‑2001
Mr Wortel
Partij(en)
Nr. 00256/01/U
Mr Wortel
Zitting:13 november 2001
Schriftelijke samenvatting
inzake: [de opgeëiste persoon]
1.
De Bondsrepubliek Duitsland verzoekt de uitlevering van [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] 1967, (hierna aangeduid als de opgeëiste persoon) ter fine van strafvervolging.
2.
Het uitleveringsverzoek is namens de minister van Justitie van het Land Bayern bij brief van 22 augustus 2000 (kenmerk Gz 9351 E - II - 11720/2000) aan het Nederlandse ministerie van Justitie gezonden, en namens de minister van Justitie bij brief van 6 september 2000 (kenmerk 1007537 - EXU 2000/764) toegezonden aan de Hoofdofficier van Justitie in het arrondissement Roermond.
3.
Een op 15 november 2000 gewezen uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Roermond, waarbij de verlangde uitlevering toelaatbaar is verklaard, is bij arrest van de Hoge Raad van 11 september 2001 vernietigd, met bevel tot oproeping van de opgeëiste persoon voor de zitting van de Hoge Raad van 9 oktober 2001, teneinde op het uitleveringsverzoek te worden gehoord.
4.
Op die zitting is de opgeëiste persoon niet verschenen. Er is vastgesteld dat de dagaanzegging waarbij de opgeëiste persoon voor die zitting werd opgeroepen niet is uitgereikt. Tevens is vastgesteld dat door een politiefunctionaris is gerapporteerd dat bij een poging om de dagaanzegging aan de opgeëiste persoon uit te reiken op het van hem bekende adres ([adres]) is gebleken dat de opgeëiste persoon op een ander adres in dezelfde gemeente woonde, alwaar de opgeëiste persoon niet thuis was getroffen. Dit rapport houdt voorts in dat is waargenomen dat de opgeëiste persoon "naar Duitsland is vertrokken zonder bestemming" - hetgeen kennelijk verstaan moet worden als "naar Duitsland is vertrokken zonder opgave van een adres aldaar" - maar dat vanwege de gemeente Venlo werd medegedeeld dat de opgeëiste persoon nog in Nederland woont. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken betreffende de betekening van de dagaanzegging behoort een stuk met opschrift 'raadplegen persoonsgegevens', gedateerd 27 september 2001, waarin is te vinden dat de opgeëiste persoon op dat moment stond ingeschreven op het adres [adres].
Ter zitting is verder mededeling gedaan van een faxbericht van de raadsman van de opgeëiste persoon, waarin deze onder meer mededeelde geen contact meer met zijn cliënt te hebben gehad, en niet op de hoogte te zijn van diens verblijfplaats.
5.
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting van 9 oktober 2001 ter sprake is gekomen heeft de Hoge Raad de oproeping van de opgeëiste persoon tegen de zitting van heden gelast, met bevel tot diens medebrenging, waarbij gebruik gemaakt diende te worden van de beide, uit het zo-even genoemde rapport blijkende, adressen.
6.
Thans moet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op geen van die adressen is aangetroffen, en het verleende bevel tot medebrenging van de opgeëiste persoon niet kon worden geëffectueerd, zodat hij wederom niet ter zitting is verschenen.
Voorts is aan het dossier toegevoegd een GBA-overzicht, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon weliswaar bij een gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven, doch met de aantekening "Huidig adres / Vanaf: 17-10-2001 / Adres: vertrokken naar Land onbekend".
7.
Opmerking verdient dat de opgeëiste persoon blijkens een tot de overgelegde stukken behorend Haftbefehl, op 18 mei 2000 afgegeven door de Ermittlungsrichter in het Amtsgericht te München (kenmerk ER IV Gs 4853/00), de Duitse nationaliteit heeft, en dat de opgeëiste persoon blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal ter zitting van de Rechtbank te Roermond heeft opgegeven geen andere nationaliteit te bezitten.
8.
Uit het vorenstaande moet naar mijn inzicht worden afgeleid dat de opgeëiste persoon voor de Nederlandse autoriteiten onvindbaar is.
9.
Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in een zodanig geval niet kan worden onderzocht of het verzoek tot uitlevering voor inwilliging vatbaar is, zodat de officier van justitie in zijn inleidende vordering niet meer kan worden ontvangen, vgl. HR NJ 1989, 758.
Tot hetzelfde oordeel kwam de Hoge Raad in een geval waarin het er voor gehouden moest worden dat de opgeëiste persoon zich niet meer in Nederland bevond, en er geen aanknopingspunten waren voor de verwachting dat hij nog naar Nederland zou terugkeren, vgl. HR NJ 1988, 1004.
10.
Die eerdere uitspraken, met name HR NJ 1989, 758, volgend meen ik dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering tot het in behandeling nemen van het onderhavige verzoek tot uitlevering.
11.
Voor geval de Hoge Raad anders mocht oordelen over de ontvankelijkheid van die vordering merk ik het volgende op.
12.
Op dit uitleveringsverzoek zijn van toepassing, naast de Uitleveringswet:
- -
het Europees Verdrag betreffende uitlevering (Trb 1965, 9, hierna aangehaald als EUV),
- -
het Tweede Aanvullend Protocol bij dat Verdrag (Trb 1979, 120),
- -
de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (Trb 1990, 145).
13.
Tot de bij het uitleveringsverzoek overgelegde stukken behoort:
- -
een gewaarmerkt afschrift van een bevel tot aanhouding van de opgeëiste persoon, te weten een Haftbefehl, op 18 mei 2000 afgegeven door de Ermittlungsrichter in het Amtsgericht te München (kenmerk ER IV Gs 4853/00),
waarin de jegens de opgeëiste persoon bestaande verdenking als volgt is omschreven:
"durch 2 selbständige Handlungen vorsätzlich unerlaubt mit Betäubungsmitteln in nicht geringen Mengen Handel getrieben zu haben
strafbar als 2 Verbrechen des vorsätzlichen unerlaubten Handeltreibens mit Betäubungsmitteln in nicht geringer Menge".
14.
Bij de overgelegde stukken bevindt zich de tekst van de wettelijke bepalingen waaruit blijkt dat de feiten naar Duits recht strafbaar zijn.
15.
Uit bovengenoemd Haftbefehl blijkt voorts dat de daarin bedoelde feiten naar Nederlands recht strafbaar zouden zijn als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij art. 10, derde lid, van de Opiumwet, alsmede
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
16.
Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat naar het recht van de verzoekende Staat een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd. Naar Nederlands recht kan een vrijheidsstraf van ten minste zes maanden worden opgelegd.
17.
De overgelegde stukken bevatten niets waaruit afgeleid zou moeten worden dat zich een in de toepasselijke verdragsbepalingen voorziene verplichte grond voor weigering van de verzochte uitlevering voordoet.
Op ontoelaatbaarheid van de verzochte uitlevering in verband met een dergelijke verplichte weigeringsgrond is in eerdere feitelijke aanleg ook geen beroep gedaan.
Op grond van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat het recht tot strafvervolging naar het recht van de verzoekende Staat of naar Nederlands recht verjaard zou zijn.
18.
Ingevolge de toepasselijke verdragsbepalingen kunnen de bovengenoemde feiten derhalve tot uitlevering leiden.
Het uitleveringsverzoek en de daarbij overgelegde stukken voldoen voor het overige aan de vereisten die uit de toepasselijke verdragsbepalingen, in het bijzonder art. 12 EUV, voortvloeien.
19.
Blijkens bovengenoemd Haftbefehl heeft de opgeëiste persoon de Duitse nationaliteit. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de opgeëiste persoon ter zitting van de Rechtbank te Roermond opgegeven geen andere nationaliteit te bezitten.
20.
Zo de officier van justitie ontvankelijk kan worden verklaard in zijn inleidende vordering,
dient de verzochte uitlevering naar mijn inzicht geheel toelaatbaar verklaard te worden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 27‑11‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
27 november 2001
Strafkamer
nr. 00256/01 U
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
inzake een verzoek van de Minister van Justitie van de Duitse deelstaat Bayern tot uitlevering aan de Bondsrepubliek Duitsland van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] 1967, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Het verzoek tot uitlevering
1.1. Blijkens de stukken is het verzoek tot uitlevering aan de Bondsrepubliek Duitsland gedaan bij schrijven van het Bayerisches Staatsministerium der Justiz van 22 augustus 2000, waarbij onder meer is overgelegd een Haftbefehl, op 18 mei 2000 gegeven door het Amtsgericht te München, inhoudende de feiten waaromtrent het vermoeden bestaan dat de opgeëiste persoon zich daaraan heeft schuldig gemaakt.
- 1.2.
De Officier van Justitie bij de Rechtbank te Roermond heeft op 11 september 2000 gevorderd dat de Rechtbank het verzoek tot uitlevering in behandeling zal nemen.
- 2.
De procesgang
- 2.1.
De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 11 september 2001 - waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht - bij welk arrest is vernietigd een uitspraak van de Rechtbank te Roermond van 15 november 2000, waarbij de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar is verklaard en bij welk arrest is bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 9 oktober 2001 te 15.00 uur, teneinde omtrent het verzoek tot zijn uitlevering te worden gehoord.
- 2.2.
Ter zitting van 9 oktober 2001 is noch de opgeëiste persoon noch een raadsman verschenen en is de behandeling aangehouden tot de zitting van 13 november 2001, waarbij de Hoge Raad heeft bevolen dat de opgeëiste persoon tegen laatstgenoemde zitting zal worden opgeroepen en waarbij tevens diens medebrenging is gelast.
- 2.3.
Ter zitting van 13 november 2001 zijn wederom noch de opgeëiste persoon noch zijn raadsman verschenen en heeft de Advocaat-Generaal verklaard dat:
- -
eerder door de politie ingesteld onderzoek naar de verblijfplaats van de opgeëiste persoon heeft opgeleverd dat hij niet is aangetroffen op de van hem bekende adressen;
- -
de raadsman van de opgeëiste persoon per faxbericht heeft meegedeeld geen contact meer met de opgeëiste persoon te hebben en niet bekend te zijn met diens verblijfplaats;
- -
het bevel tot medebrenging van de opgeëiste persoon niet kon worden geëffectueerd.
Voorts heeft de Advocaat-Generaal een overzicht van de Gemeentelijke Basisadministratie in het dossier gevoegd waarin is opgenomen dat de opgeëiste persoon uit de gemeente Venlo is uitgeschreven met de vermelding:
"Vanaf: 17-10-2001, Adres: vertrokken naar Land onbekend."
- 2.4.
De Advocaat-Generaal heeft ter zitting van de Hoge Raad van 13 november 2001 een schriftelijke samenvatting overgelegd, waarin hij primair als zijn opvatting te kennen geeft dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering.
- 3.
Beoordeling van de vordering
Op grond van hetgeen hiervoor onder 2.2 en 2.3 is overwogen moet het ervoor worden gehouden dat de opgeëiste persoon in Nederland onvindbaar is. Onder deze omstandigheden kan niet worden onderzocht of het verzoek tot uitlevering voor inwilliging vatbaar is, zodat de Officier van Justitie in zijn inleidende vordering niet meer kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in zijn inleidende vordering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.M.M. Orie, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 november 2001.
Mr. A.M.M. Orie is buiten staat dit arrest te ondertekenen.