NJ 2003, 202
Aangifte door rechter en ontvankelijkheid OM.
HR 30-10-2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2515, m.nt. W.D.H. Asser
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30 oktober 2001
- Magistraten
W.E. Haak, G.J.M. Corstens, A.M.M. Orie, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
00315/00B
- Conclusie
A-G Jörg
- Noot
W.D.H. Asser
- LJN
ZD2515
- JCDI
JCDI:ADS65379:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
Juridische beroepen / Rechter
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:ZD2515, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2001
ECLI:NL:HR:2001:ZD2515, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑10‑2001
- Wetingang
Essentie
1. Door een partij in een burgerlijk geding zijn stukken in het geding gebracht ten aanzien waarvan bij de rechter het vermoeden rees dat zij vals waren. In een dergelijk geval van aan een procespartij te wijten misleiding van de rechter staat het — anders dan in de gevallen als bedoeld in HR 30 maart 1998, NJ 1998, 554— aan de rechter vrij om op grond van art. 161 Sv aangifte te doen.
2. De omstandigheid dat een rechter in een geval waarin hij niet de vrijheid heeft om aangifte te doen, zoals ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.