HR, 30-10-2001, nr. 00156/00
ECLI:NL:HR:2001:AD4307
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-10-2001
- Zaaknummer
00156/00
- Conclusie
Mr Jörg
- LJN
AD4307
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AD4307, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AD4307
ECLI:NL:HR:2001:AD4307, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑10‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD4307
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 30‑10‑2001
Mr Jörg
Partij(en)
Nr. 00156/00
Mr Jörg
Zitting: 2 oktober 2001
(bij vervroeging)
Conclusie inzake
[verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 4 november 1999 door het gerechtshof te Leeuwarden wegens "zware mishandeling", veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden.
2.
Namens verzoeker heeft mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt over de verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
4.
Het hof heeft met betrekking tot het in het middel bedoelde verweer het volgende in de bestreden uitspraak overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de officier van justitie in strijd met artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering voor de tweede maal de inbewaringstelling van verdachte heeft gevorderd, waarop deze vordering is toegewezen, terwijl de eerste vordering tot inbewaringstelling door de rechter-commissaris was afgewezen en het dossier nadien niet inhoudelijk veranderd was.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. In beginsel is de vordering tot inbewaringstelling door de officier van justitie en de daarop genomen beslissing door de rechter-commissaris niet ter toetsing aan het hof. Dat is slechts anders indien op zodanige wijze gehandeld is in strijd met de belangen van de verdachte dat sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat de officier van justitie voor de tweede maal een vordering tot inbewaringstelling van verdachte heeft gedaan - die ook daadwerkelijk tot een inbewaringstelling heeft geleid -, niet met zich brengt dat beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden. Doch in ieder geval is de handelwijze van de officier van justitie niet van zodanige aard dat er ernstige inbreuken zijn gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, zodat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou dienen te worden verklaard. Mitsdien verwerpt het hof het verweer."
5.
Terecht heeft het hof geoordeeld dat de vordering tot inbewaringstelling door de officier van justitie niet door het hof kan worden getoetst. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de officier van justitie door het voor een tweede maal vorderen van de bewaring van verzoeker op basis van een zelfde feitencomplex, niet heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting.
6.
De stelling in de toelichting op het middel dat de toewijzing van de tweede vordering tot bewaring in strijd zou zijn met de wet ontgaat mij. Niets staat er immers aan in de weg om een tweede vordering tot bewaring te doen. Uit de stukken van het vooronderzoek kan in dit verband worden afgeleid dat tussen de eerste vordering tot bewaring op 15 december 1997 en de tweede vordering op 18 december 1997 aanvullende en nieuwe getuigenverklaringen zijn opgenomen. Dat de eerste vordering tot bewaring wegens onvoldoende ernstige bezwaren jegens verzoeker werd afgewezen en de tweede vordering tot bewaring wel werd toegewezen, is - gezien het kennelijk in de tussentijd (extra) verzamelde bewijsmateriaal - niet verrassend.
Iets (geheel) anders is de vraag of op een verdachte tweemaal hetzelfde dwangmiddel mag worden toegepast. Zie hierover Corstens, handboek, 1999, p. 346-347.
7.
Overigens wordt in het middel uitgegaan van een onjuist begrip van art. 67b Sv. Dit artikel is van toepassing in de situatie waarin de verdachte zich reeds in bewaring bevindt. Indien tijdens de tenuitvoerlegging van de bewaring de officier van justitie voor een ander of een samenhangend feit overgaat tot vervolging of verdere vervolging, kan hij op grond van art. 67b Sv bij de vordering tot gevangenhouding of de verlenging daarvan vorderen dat de voorlopige hechtenis tot dat feit wordt uitgebreid of beperkt. Gezien de strekking van art. 67b Sv is niet in te zien hoe dit artikel in weg zou kunnen staan aan het voor de tweede maal vorderen van bewaring.
8.
Gezien het bovenstaande is 's hofs oordeel dat geen sprake is geweest van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (vgl. HR 19 december 1995, NJ 1996, 249), niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve in alle onderdelen.
9.
Het middel faalt en leent zich voor toepassing van art. 101a RO. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik thans nog niet aangetroffen. Mocht Uw Raad niet binnen een periode van 2 jaar na het instellen van beroep in cassatie arrest wijzen, dan bestaat er aanleiding tot enige strafreductie.
10.
Deze conclusie strekt vooralsnog tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Uitspraak 30‑10‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
30 oktober 2001
Strafkamer
nr. 00156/00
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, van 4 november 1999, nummer 24/001176-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van
- 18.
november 1998 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "zware mishandeling" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof de verwerping van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging onjuist en onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
3.2.
Het Hof heeft naar aanleiding van het in het middel bedoelde verweer het volgende overwogen en beslist:
"De raadsman van verdachte heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de officier van justitie in strijd met artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering voor de tweede maal de inbewaringstelling van verdachte heeft gevorderd, waarop deze vordering is toegewezen, terwijl de eerste vordering tot inbewaringstelling door de rechter-commissaris was afgewezen en het dossier nadien niet inhoudelijk veranderd was.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. In beginsel is de vordering tot inbewaringstelling door de officier van justitie en de daarop genomen beslissing door de rechter-commissaris niet ter toetsing aan het hof. Dat is slechts anders indien op zodanige wijze gehandeld is in strijd met de belangen van de verdachte dat sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat de officier van justitie voor de tweede maal een vordering tot inbewaringstelling van verdachte heeft gedaan - die ook daadwerkelijk tot een inbewaringstelling heeft geleid -, niet met zich brengt dat beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden. Doch in ieder geval is de handelwijze van de officier van justitie niet van zodanige aard dat er ernstige inbreuken zijn gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, zodat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou dienen te worden verklaard. Mitsdien verwerpt het hof het verweer."
3.3.
Op grond van art. 359a, eerste lid, Sv kan de rechter, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken,
bepalen dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een
behandeling van de zaak die aan de beginselen van een
behoorlijke procesorde voldoet.
3.4.
In de onderhavige zaak is namens de verdachte aangevoerd dat de Officier van Justitie voor de tweede maal de bewaring heeft gevorderd, waarop deze vordering is toegewezen, terwijl de eerste vordering tot bewaring door de Rechter-Commissaris was afgewezen en het dossier nadien niet inhoudelijk was veranderd.
3.5.
Dat betoog had gevoerd kunnen worden bij het in art. 63, derde lid, Sv bedoelde verhoor van de verdachte door de Rechter-Commissaris naar aanleiding van de tweede vordering tot bewaring. Tegen de verlening van het bevel
tot bewaring door de Rechter-Commissaris en de daarin besloten liggende verwerping van de bezwaren die tegen de vordering zijn aangevoerd - staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in straf-
zaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog beroep zou kunnen worden gedaan op fouten of gebreken die aan de vordering tot bewaring zouden kleven, welke aan de Rechter-Commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. Noch de tekst van art. 359a Sv noch de wetsgeschiedenis van die bepaling geeft daartoe aanleiding. (vgl. HR 8 mei 2001, ELRO AB1566).
3.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het namens de verdachte aangevoerde niet is begrepen onder de in art. 359a, eerste lid, Sv bedoelde vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek. Het Hof heeft het gevoerde verweer daarom terecht verworpen.
3.7.
Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.
4.Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier M.I. Veldt-Foglia, en uitgesproken op 30 oktober 2001.