In zoverre gaat het derde middel uit van een verkeerd begrip van art.77i Sr dat daarin het maximum van een op te leggen jeugddetentie enkel voor de verdachte die ten tijde van het feit nog geen 16 jaren oud was tot 12 maanden is begrensd.
HR, 23-10-2001, nr. 00679/01W
ECLI:NL:HR:2001:AB3344
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-10-2001
- Zaaknummer
00679/01W
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AB3344
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB3344, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑10‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB3344
ECLI:NL:HR:2001:AB3344, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑10‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB3344
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑10‑2001
Mr Machielse
Partij(en)
Nr. 00679/01/W
Mr Machielse
Zitting 19 juni 2001
Conclusie inzake:
[Verzoeker=veroordeelde]
Edelhoogachtbaar College,
1.
De rechtbank te Almelo heeft de tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van het Jugendschöffengericht te Stadthagen (BRD), op 5 mei 1994 tegen verzoeker gewezen, toelaatbaar verklaard en in dat verband aan verzoeker een gevangenisstraf van twee jaren opgelegd.
2.
Mr. J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.
De drie middelen klagen dat de rechtbank ten onrechte op verzoeker het meerderjarigenstrafrecht heeft toegepast, althans haar beslissing ontoereikend zou hebben gemotiveerd. De steller van de middelen doet daartoe in de toelichting op het eerste middel een beroep op de strafmotivering van het Jugendschöffengericht en betoogt dat de strafoplegging van de rechtbank in dat licht bezien ontoereikend is gemotiveerd. het tweede middel stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten art. 77d (oud) Sr toe te passen, volgens welke bepaling het jeugdstrafrecht van toepassing zou zijn. Het derde middel stelt dat de rechtbank het strafrecht voor jeugdigen had moeten toepassen en daarom hoogstens een jeugddetentie van 12 maanden had kunnen opleggen.1.
De drie middelen lenen zich mijns inziens voor een gezamenlijke behandeling.
- 3.1.
De rechtbank heeft aan haar strafoplegging de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
De rechtbank is omtrent de straftoemeting van oordeel -met afwijzing van het daaromtrent door de raadsman anders betoogde- dat mede voor de op 22 maart 1993 gepleegde feiten (toen voornoemde [veroordeelde] 17 jaren oud was) het 'meerderjarigen strafrecht' op [veroordeelde] dient te worden toegepast, zulks vanwege de ernst van de begane feiten en de -mede daaruit blijkende kennelijke volwassen - persoonlijkheid van de dader, een en ander overeenkomstig het bepaalde in het toen geldende artikel 77c Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft omtrent de strafmaat nog in het bijzonder het volgende overwogen:
Verdachte heeft destijds in 1993 een aantal zeer ernstige misdrijven gepleegd. Hij heeft binnen vrij korte tijd in Duitsland twee roofovervallen gepleegd op benzinetankstations, op "professionele" wijze, namelijk met gebruikmaking van een mes en een pistool. In het eerste geval pleegde hij de feiten kennelijk met behulp van twee mededaders.
In het geval van 25 oktober 1994 (AM; lees 1993) pleegde hij het feit op zich kennelijk alleen, en toen heeft hij geschoten met het pistool en vervolgens het pistool tegen het hoofd van een vrouwelijk personeelslid gezet, om zijn eis kracht bij te zetten.
De feiten houden een ingrijpende aantasting in van de persoonlijke Ievenssfeer van anderen die materiële schade lijden en vooral van de bedreigde personen die immateriële schade lijden, in de vorm van gevoelens van grote angst, onzekerheid en onveiligheid. Bovendien veroorzaken overvallen aIs de onderhavige in het algemeen grote onrust bij derden.
Vanwege de grote ernst van de feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van vrij lange duur worden opgelegd.
Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank de duur van de vrijheidsstraf thans wel lager doen zijn dan de duur van de aanvankelijke straf, zulks vanwege het langdurige tijdsverloop tussen de feiten en de huidige tenuitvoerlegging van de straf.
Volgens de steller van het middel heeft de rechtbank zich aldus ontoelaatbaar ver verwijderd van het oordeel van de Duitse rechter. De rechtbank zou tevens geen oog gehad hebben voor de persoon van verzoeker ten tijde van het begaan van het (eerste) feit op 22 maart 1993, althans heeft daarvan onvoldoende doen blijken.
- 3.2.
Het laatste onderdeel mist feitelijke grondslag. De rechtbank heeft wel degelijk de persoonlijkheid van verzoeker in haar beschouwingen betrokken, zij het dat de rechtbank haar waardering van de persoonlijkheid van verzoeker nadrukkelijk in relatie stelt tot de aard van verzoekers misdrijven. Dat verzoekers volwassen persoonlijkheid niet zou kunnen blijken uit de aard van de door hem gepleegde delicten wordt wel beweerd door de steller van het middel, maar ik vermag niet in te zien dat het feit dat met wapens op professionele wijze overvallen worden gepleegd, waarbij verzoeker er zelfs niet voor terugschrok te schieten en een vuurwapen op het hoofd van een slachtoffer te zetten geen symptoom zou kunnen zijn van een volwassen criminele instelling.
- 3.3.
De steller van het middel doet een beroep op het Duitse vonnis en citeert enkele passages daaruit. Voor een goed begrip van de Duitse strafoplegging lijkt het mij evenwel zinvol de strafoverwegingen in extenso aan te halen.
Het Jugendschöffengericht heeft over de op te leggen straf het volgende overwogen:
De Angeklagte war zu den Tatzeiten 17 Jahre bzw. 18 Jahre alt, also Jugendlicher bzw. Heranwachsender. Soweit er als Jugendlicher handelte, sind die Voraussetzungen des § 3 JGG erfüllt. Soweit er am 25.10.93 als Heranwachsender Straftaten begangen hat, ist das Gericht in übereinstimmung mit der Vertreterin des Kreisjugendamtes gemäß § 105 Abs. 1 Nr.1 JGG davon ausgegangen, daß er zur Zeit nach seiner sittlichen und geistlichen Entwicklung noch einem Jugendlichem gleichstand. Das Gericht hat deshalb auf die Straftaten des Angeklagten die Vorschriften des Jugendgerichtsgesetzes angewandt.
Bei Berücksichtigung der festgestellten Umstände ist das Gericht davon überzeugt, daß der Angeklagte schädliche neigungen im Sinne des § 17 Abs. 2 JGG hat. Erziehungsmaßregeln oder Zuchtmittel reichen zu seiner Erziehung nicht mehr aus. Im übrigen ist wegen der Schwere seiner Schuld die Verhängung einer Jugendstrafe erforderlich.
- 3.4.
Het Duitse Jugendgerichtsgesetz (JGG) maakt in § 1 een onderscheid tussen de Jugendlicher, die ten tijde van het delict ouder dan 14 jaren maar jonger dan 18 jaren is en de Heranwachsender die minimaal 18 jaren maar nog geen 21 jaren is.2. Het JGG kent aparte bepalingen voor beide categorieën. Voor de Jugendlichen geldt dat het volwassenenstrafrecht nooit op hem van toepassing is, voor de Heranwachsenden geldt dat hij volledig strafrechtelijk verantwoordelijk is3. tenzij hij met een Jugendlichen moet worden gelijkgesteld. Paragraaf 17 bepaalt dat de Jugendstrafe een vrijheidsstraf is die wordt tenuitvoergelegd in een strafinrichting voor jongeren. De minimum Jugendstrafe is zes maanden, de maximale Jugendstrafe is voor zeer ernstige feiten tien jaar (§ 18 JGG). Het tweede lid van § 17 bepaalt dat de rechter de Jugendstrafe oplegt "wenn wegen der schädlichen Neigungen des Jugendlichen, die in der Tat hervorgetreten sind, Erziehungsmaßregeln oder Zuchtmittel zur Erziehung nicht ausreichen oder wenn wegen der Schwere der Schuld Strafe erforderlich ist." Daarop doelt het Jugendschöffengericht in de laatste alinea. Voorts is nog het vermelden waard § 92 JGG, die voorzover hier van belang als volgt luidt:
- (1)
Die Jugendstrafe wird in Jugendstrafanstalten vollzogen.
- (2)
An einem Verurteilten, der das achtzehnte Lebensjahr vollendet hat und sich nicht für den Jugendstrafvollzug eignet, braucht die Strafe nicht in der Jugendstrafanstalt vollzogen zu werden. Jugendstrafe, die nicht in der Jugendstrafanstalt vollzogen wird, wird nach den Vorschriften des Strafvollzugs für Erwachsene vollzogen. Hat der Verurteilte das vierundzwanzigste Lebensjahr vollendet, so soll Jugendstrafe nach den Vorschriften des Strafvollzugs für Erwachsene vollzogen werden.
Verzoeker is op 29 juli 1975 geboren en is dus thans in ieder geval ouder dan 24 jaren.
- 3.5.
Ik geef de Duitse regeling wat uitvoeriger weer omdat aldus duidelijk kan worden dat als verzoeker thans zijn straf in Duitsland zou moeten uitzitten hij in een strafinrichting voor volwassenen onder volwassenenregiem zou worden opgenomen, ook al is hem een Jugendstrafe van drie jaren opgelegd en is het strafrecht voor Jugendlichen op hem toegepast. Anders dan de steller van het middel lijkt te willen aangeven zou verzoekers positie, als de straf thans in Duitsland zou worden geëxecuteerd, in wezen niet verschillen van die van een volwassen afgestrafte. Bovendien heeft de rechtbank te Almelo een vrijheidsstraf van kortere duur opgelegd dan de Duitse strafrechter, zodat niet kan worden gezegd dat de positie van verzoeker door de beslissing van de Nederlandse rechter is verzwaard.4.
- 3.6.
De vraag of de rechtbank de vrijheid had om het volwassenenstrafrecht toe te passen beantwoord ik bevestigend. Volgens art. 31 WOTS moet de rechter de in het buitenland opgelegde sanctie in beginsel vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden.5. Hij kan daarbij een andere strafsoort opleggen dan zijn buitenlandse collega heeft gedaan, als die beslissing maar toereikend met redenen is omkleed.6.
Ook in de wetsgeschiedenis van de WOTS zijn aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat de Nederlandse exequaturrechter niet gebonden is aan de beslissing van de buitenlandse rechter. Hij neemt een eigen beslissing tot oplegging van een in het Nederlandse rechtssysteem passende sanctie.7. De exequaturrechter is zelfstandig bevoegd de omstandigheden vast te stellen die hij van belang acht voor de bepaling van de hoogte en soort van de op te leggen straf.8. Het leek de Minister van justitie onontkoombaar dat de exequaturrechter bij de bepaling van de op te leggen straf uitgaat van de positie en resocialisatieperspectieven van de veroordeelde op het moment van de exequaturuitspraak. Daarbij zullen ook feiten die zich na de buitenlandse veroordeling hebben voorgedaan een rol kunnen spelen.9.
- 3.7.
De rechtbank heeft gemotiveerd waarom zij het volwassenenstrafrecht op verzoeker toepaste en die motivering kan die beslissing dragen. Art. 77 (oud) Sr verplichtte de rechter geenszins om op een persoon ouder dan 18 jaren maar jonger dan 21 jaren het jeugdstrafrecht toe te passen. De regel was juist dat voor zo een verdachte het volwassenenstrafrecht gold. Vandaar ook dat de rechtbank niet verplicht was de Duitse straf om te zetten in jeugddetentie.
- 3.8.
De strafoplegging is niet onbegrijpelijk en blijft binnen de grenzen van de vrijheid die de exequaturrechter heeft. De indruk die de rechtbank te Almelo op het moment van haar beslissing van verdachte had heeft haar beslissing mogen leiden. Voor de rechtbank zijn de overwegingen van het Jugendschöffengericht van ruim vijf jaar eerder niet bindend. De rechtbank heeft een andere waardering mogen toekennen aan de ernst van de feiten die verzoeker heeft gepleegd en heeft uit die feiten een andere conclusie mogen trekken dan de Duitse jeugdrechter heeft gedaan.
De middelen falen.
4.
Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑10‑2001
Thilo Ramm, Jugendrecht Ein Lehrbuch, München 1990, p.556. Zie nog H-H. Jescheck/Th. Weigend, Lehrbuch des Strafrechts, 5e druk, p.436 e.v.
Met een enkele uitzondering. Zo kan de Heranwachsender geen levenslange gevangenisstraf krijgen volgens § 106 JGG.
Hetgeen immers verboden is volgens art.8 lid 5 onder c van het Verdrag tussen de lid-staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen.
HR NJ 1995,199.
DD 95.405.
Uitspraak 23‑10‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
23 oktober 2001
Strafkamer
nr. 00679/01 W
KD/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 13 maart 2001 omtrent een verzoek van het Niedersächsisches Ministerium der Justiz und für Europaangelegenheiten (Bondsrepubliek Duitsland) tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuit- voerlegging van de beslissing van het Jugendschöffen- gericht te Stadthagen (Bondsrepubliek Duitsland) van 5 mei 1994, waarbij [veroordeelde] is veroordeeld tot een Jugendstrafe van drie jaren. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde beslissing en [veroordeelde] daartoe ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een gevangenisstraf opgelegd van twee jaren. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke [veroordeelde] in Duitsland in voorarrest en met het oog op de overbrenging naar Nederland van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling de middelen
3.1.
Het eerste en het tweede middel komen met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van de Rechtbank dat ter zake van zowel het door de veroordeelde op 17-jarige (eerste middel) als het op 18-jarige leeftijd (tweede middel) gepleegde feit het strafrecht voor volwassenen moet worden toegepast.
3.2.
Het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging is verzocht, te weten de uitspraak van het Jugendschöffengericht te Stadthagen van 5 mei 1994 waarbij aan de veroordeelde een Jugendstrafe van drie jaren is opgelegd, houdt onder meer in:
"Der Angeklagte war zu den Tatzeiten 17 Jahre bzw. 18 Jahre alt, also Jugendlicher bzw. Heranwach-sender. Soweit er als Jugendlicher handelte, sind die Voraussetzungen des § 3 JGG erfüllt. Soweit er am 25.10.93 als Heranwachsender Straftaten begangen hat, ist das Gericht in Übereinstimmung mit der Vertreterin des Kreisjugendamtes gemäß § 105 Abs. 1 Nr.1 JGG davon ausgegangen, daß er zur Zeit der Tat nach seiner sittlichen und geistigen Entwicklung noch einem Jugendlichen gleichstand. Das Gericht hat deshalb auf die Straftaten des Angeklagten die Vorschriften des Jugendgerichtsgesetzes angewandt.
Bei Berücksichtigung der festgestellten Umstände ist das Gericht davon überzeugt, daß der Angeklagte schädliche neigungen im Sinne des § 17 Abs. 2 JGG hat. Erziehungsmaßregeln oder Zuchtmittel reichen zu seiner Erziehung nicht mehr aus. Im übrigen ist wegen der Schwere seiner Schuld die Verhängung einer Jugendstrafe erforderlich."
3.3.
De bestreden uitspraak houdt als motivering van de opgelegde straf, voorzover te dezen van belang, het volgende in:
"De rechtbank zal aan veroordeelde een straf dienen op te leggen, welke op de onderhavige feiten naar Nederlands recht is gesteld, zulks op grond van de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, alsmede gelet op de persoon van de veroordeelde.
De rechtbank is omtrent de straftoemeting van oordeel - met afwijzing van het daaromtrent door de raadsman anders betoogde - dat mede voor de op 22 maart 1993 gepleegde feiten (toen voornoemde [veroordeelde] 17 jaren oud was) het 'meerderjarigen strafrecht' op [veroordeelde] dient te worden toegepast, zulks vanwege de ernst van de begane feiten en de - mede daaruit blijkende kennelijke volwassen - persoonlijkheid van de dader, een en ander overeenkomstig het bepaalde in het toen geldende artikel 77c Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft omtrent de strafmaat nog in het bijzonder het volgende overwogen:
Verdachte heeft destijds in 1993 een aantal zeer ernstige misdrijven gepleegd. Hij heeft binnen vrij korte tijd in Duitsland twee roofovervallen gepleegd op benzinetankstations, op "professionele" wijze, namelijk met gebruikmaking van een mes en een pistool. In het eerste geval pleegde hij de feiten kennelijk met behulp van twee mededaders.
In het geval van 25 oktober 1993 pleegde hij het feit op zich kennelijk alleen, en toen heeft hij geschoten met het pistool en vervolgens het pistool tegen het hoofd van een vrouwelijk personeelslid gezet, om zijn eis kracht bij te zetten.
De feiten houden een ingrijpende aantasting in van de persoonlijke levenssfeer van anderen die materiële schade lijden en vooral van de bedreigde personen die immateriële schade lijden, in de vorm van gevoelens van grote angst, onzekerheid en onveiligheid. Bovendien veroorzaken overvallen als de onderhavige in het algemeen grote onrust bij derden.
Vanwege de grote ernst van de feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van vrij lange duur worden opgelegd.
Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank de duur van de vrijheidsstraf thans wel lager doen zijn dan de duur van de aanvankelijke straf, zulks vanwege het langdurige tijdsverloop tussen de feiten en de huidige tenuitvoerlegging van de straf."
3.4.
De Rechtbank heeft haar oordeel dat in het onderhavige geval het meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast, doen steunen op haar waardering van de ernst van de begane feiten en de persoonlijkheid van de dader. Dat oordeel treedt niet buiten de grenzen van art. 8, vijfde lid, van het te dezen toepasselijke Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen (Trb. 1992, 39).
3.5.
Het oordeel van de Rechtbank geeft ook overigens geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Nederlandse rechter die verlof verleent tot tenuitvoerlegging van een door de buitenlandse rechter opgelegde straf is bij de strafoplegging niet gebonden aan het - ook met het oog op het al dan niet toepassen van het strafrechtelijke regime voor jeugdigen gegeven - oordeel van de buitenlandse rechter over de persoonlijkheid van de verdachte. Voorts verdient opmerking dat de Nederlandse rechter bij zijn beslissing tot toepassing van het meerderjarigenstrafrecht op een strafrechtelijk minderjarige behalve op de ernst van het feit en de persoonlijkheid van de dader ten tijde van het begaan van het feit, acht moet slaan op de persoonlijkheid van de dader ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting (vgl. HR 8 maart 1994, NJ 1994, 413).
3.6.
Het oordeel van de Rechtbank is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het door de Duitse rechter gegeven oordeel dat de zedelijke en geestelijke ontwikkeling van de veroordeelde ten tijde van het begaan van de feiten gelijkstond aan die van een "Jugendliche", moet worden gezien tegen de achtergrond van het door hem vermelde Duitse Jugendgerichtsgesetz. Deze wet wijkt zowel ten aanzien van de zwaarte van de sancties als ten aanzien van de criteria voor toepassing daarvan in belangrijke mate af van de Nederlandse bepalingen inzake het minderjarigenstrafrecht. Dat blijkt reeds uit de duur van de door de Duitse rechter opgelegde Jugendstrafe van drie jaren en de hiervoor onder 3.2 weergegeven motivering voor de keuze van die strafsoort.
3.7.
Daarom falen het eerste en het tweede middel. Het derde middel bouwt voort op die middelen en moet dus het lot daarvan delen.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 oktober 2001.