NJ 2001, 217
Leerplichtwet; dringende noodzaak afwezigheid.
HR 06-02-2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9812, m.nt. J. de Hullu
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
6 februari 2001
- Magistraten
W.J.M. Davids, F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst
- Zaaknummer
02082/00
- Conclusie
A-G Machielse
- Noot
J. de Hullu
- LJN
AA9812
- JCDI
JCDI:ADS159979:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:AA9812, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2001
ECLI:NL:HR:2001:AA9812, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑02‑2001
- Wetingang
Sv art. 358 lid 3; Sr art. 40; Leerplichtwet art. 11
Essentie
Verdachte nam, toen hij naar Zuid-Afrika ging om daar te solliciteren, zijn leerplichtig kind, dat hij nergens anders kon onderbrengen, mee. De mededeling van verdachte dat hij dit een dringende noodzaak vond, omdat hij al een jaar zonder werk zat, levert geen geslaagd beroep op vrijstelling cfm. art. 11, aanhef en onder g, Leerplichtwet 1969, op, nu het tijdelijk verlof door de leerplichtambtenaar is geweigerd. De rechtbank had dit wel moeten opvatten als een beroep op overmacht (noodtoestand).
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.