HR, 06-02-2001, nr. 02082/00
ECLI:NL:HR:2001:AA9812
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-02-2001
- Zaaknummer
02082/00
- Conclusie
Mr Machielse
- LJN
AA9812
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AA9812, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AA9812
ECLI:NL:HR:2001:AA9812, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑02‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AA9812
- Wetingang
art. 2 Leerplichtwet 1969
- Vindplaatsen
NJ 2001, 217 met annotatie van J. de Hullu
Conclusie 06‑02‑2001
Mr Machielse
Partij(en)
Nr. 02082/00
Mr Machielse
Zitting: 7 november 2000
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte
Edelhoogachtbaar College,
1.
Bij een op 11 januari 2000 door de rechtbank te ‘‘s-Gravenhage gewezen mondeling vonnis is verzoeker ter zake van “overtreding van het bepaalde bij artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969” veroordeeld tot een geldboete van ƒ 500,-- , subsidiair tien dagen hechtenis.
2.
Van verzoeker is tijdig een geschrift ingekomen waarin deze - zakelijk weergegeven - zijn in feitelijke aanleg ter zitting gevoerde betoog in hoofdlijnen herhaalt.
3.
Allereerst verdient ambtshalve het volgende de aandacht. De hiervoor onder 1 bedoelde aantekening mondeling vonnis behelst, in tegenstelling tot hetgeen daarin is vermeld, niet een ingevoegde fotokopie van de tenlastelegging, bevattende de (uitgestreepte) bewezenverklaring. Navraag bij het Haagse parket leerde mij dat zich in het schaduwdossier van verzoeker evenmin een dergelijke bewezenverklaring bevindt. Het vonnis lijdt dan ook om deze reden aan nietigheid.
4.1.
Ambtshalve en naar aanleiding van verzoekers geschrift merk ik, hoewel ten overvloede gelet op het vorenoverwogene, tot slot nog het volgende op. Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal in hoger beroep aldaar bekend dat hij zijn onder zijn gezag vallende dochter [..] van 5 december 1996 tot en met 20 december 1996 niet naar haar school in Den Haag heeft laten gaan, terwijl zij leerplichtig was en stond ingeschreven bij die school.
Blijkens dat proces-verbaal heeft verzoeker aldaar voorts nog het volgende verklaard:
Ik heb 11 jaar in Zuid Afrika gewoond. Ik liep in 1996 al een jaar zonder werk. En er was een kans dat ik in Zuid Afrika weer werk zou kunnen krijgen. Wij zijn toen met het gezin naar Zuid Afrika gegaan om te kijken hoe het hen daar eventueel zou bevallen als ik daar ging werken. Ik ben eerlijk geweest en heb de school de reden vermeld waarom zij niet naar school kon komen. Ik kon [de dochter] nergens anders onderbrengen (curs. door mij; A.M.). Mijn vrouw had heimwee en daarom is de baan in Zuid Afrika niet doorgegaan. We waren in 1984 ook al teruggekomen omdat mijn vrouw niet kon wennen aan het leven in Zuid Afrika. Ik dacht het is nu zoveel verder misschien lukt het haar wel. Daarom nam ik mijn gezin mee voor sollicitatie. Ik heb geen bezwaarschrift tegen mijn afwijzing van de leerplichtambtenaar gedaan omdat alles geregeld was. We hadden al tickets voor vertrek op 5 december 1996. Het bedrijf waar ik solliciteerde maakte uit wanneer ik moest komen. Ik kon niet in de Kerstvakantie want in Zuid Afrika is het in december zomer en iedereen heeft vakantie tot en met de kerst (curs. door mij; A.M.). Ik heb de baan in Zuid Afrika niet genomen omdat mijn vrouw terug wilde naar Nederland. Nu heb ik werk in Nederland gevonden.
Ik vond het een dringende noodzaak omdat ik al een jaar zonder werk zat (curs. door mij; A.M.).
4.2.
Het aangevoerde ten aanzien van verzoekers sollicitatiedoeleinden, in samenhang beschouwd met verzoekers stelling dat hij zijn dochter in de desbetreffende periode nergens anders heeft kunnen onderbrengen, is mijns inziens bezwaarlijk anders te verstaan dan als een beroep op “gewichtige omstandigheden” als bedoeld in de (vrijstellings)bepaling van art. 11, aanhef en onder sub g van de Leerplichtwet 1969. Weliswaar heb ik in de jurisprudentie van de Hoge Raad niet een vergelijkbaar geval aangetroffen waaruit volgt dat een verweer als het onderhavige in de ogen van de Hoge Raad gehonoreerd dient te worden, maar dat ontslaat de rechter - hoe dan ook - niet van zijn verplichting op een dergelijk behoorlijk geadstrueerd verweer te responderen. De bestreden uitspraak houdt hieromtrent evenwel niet een gemotiveerde beslissing in. Voorzover verzoeker hierover heeft bedoeld te klagen in zijn geschrift meen ik dan ook dat die klacht terecht is voorgesteld.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank te ’s-Gravenhage teneinde met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 06‑02‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
6 februari 2001
Strafkamer
nr. 02082/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te
‘s-Gravenhage van 11 januari 2000, parketnummer 09/151204-97, in de strafzaak
tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te
[woonplaats].
- 1.
De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep (naar de Hoge Raad begrijpt: met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te ‘s-Gravenhage van 27 juni 1997) de verdachte ter zake van “overtreding van het bepaalde bij artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969” veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis.
- 2.
Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar de Rechtbank teneinde met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
- 3.
Beoordeling van het middel
- 3.1.
Het gaat in deze zaak om een verdachte ten aanzien van wie - kort gezegd - is bewezenverklaard dat hij in de periode van 5 tot en met 26 december 1996 ten aanzien van [de dochter], over wie hij het gezag uitoefende, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat zij de school waar zij was ingeschreven geregeld bezocht.
- 3.2.
De Leerplichtwet 1969 bepaalt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende.
Ingevolge art. 2, eerste lid, is degene die het gezag over een jongere uitoefent verplicht overeenkomstig de bepalingen van die wet te zorgen dat de jongere als leerling van een school is ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.
Ingevolge art. 11, eerste lid aanhef en onder g, is degene die het gezag over een jongere uitoefent van die verplichting vrijgesteld indien de jongere door “andere gewichtige omstandigheden” verhinderd is de school te bezoeken.
Een zodanig beroep op vrijstelling kan ingevolge art. 14, eerste lid, slechts worden gedaan indien het hoofd der school op verzoek van degene die het gezag uitoefent verlof heeft verleend dat de jongere de school tijdelijk niet bezoekt. Het laatste lid van dat artikel bepaalt dat indien zodanig verlof wordt gevraagd voor meer dan tien dagen de ambtenaar van de woongemeente van de jongere omtrent het verlof beslist.
- 3.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank heeft de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Ik heb 11 jaar in Zuid Afrika gewoond. Ik liep in 1996 al een jaar zonder werk. En er was een kans dat ik in Zuid Afrika weer werk zou kunnen krijgen. Wij zijn toen met het gezin naar Zuid Afrika gegaan om te kijken hoe het hen daar eventueel zou bevallen als ik daar ging werken. Ik ben eerlijk geweest en heb de school de reden vermeld waarom zij niet naar school kon komen. Ik kon [de dochter] nergens anders onderbrengen. Mijn vrouw had heimwee en daarom is de baan in Zuid Afrika niet doorgegaan. We waren in 1984 ook al teruggekomen omdat mijn vrouw niet kon wennen aan het leven in Zuid Afrika. Ik dacht het is nu zoveel verder misschien lukt het haar wel. Daarom nam ik mijn gezin mee voor mijn sollicitatie. Ik heb geen bezwaarschrift tegen mijn afwijzing van de leerplichtambtenaar gedaan omdat alles geregeld was. We hadden al tickets voor vertrek op 5 december 1996. Het bedrijf waar ik solliciteerde maakte uit wanneer ik moest komen. Ik kon niet in de Kerstvakantie want in Zuid Afrika is het in december zomer en iedereen heeft vakantie tot en met de kerst. Ik heb de baan in Zuid Afrika niet genomen omdat mijn vrouw terug wilde naar Nederland. Nu heb ik werk in Nederland gevonden.
Ik vond het een dringende noodzaak omdat ik al een jaar zonder werk zat".
- 3.4.
Voorzover het aldus aangevoerde een beroep inhoudt op de in art. 11, aanhef en onder g, Leerplichtwet 1969 voorziene vrijstelling in geval van “andere gewichtige omstandigheden”, houdt het een ontkenning in van de in de tenlastelegging vermelde verplichting.
Dat verweer vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Daarin heeft de Rechtbank immers niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de verdachte overeen-komstig het bepaalde in art. 14 van die wet verlof heeft gevraagd en dat dat verlof door de desbetreffende leerplichtambtenaar is geweigerd. Voorzover het middel het vonnis in dat opzicht beoogt te bestrijden, faalt het dus.
- 3.5.
Hetgeen door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd houdt onder meer in: “Ik kon [de dochter] nergens anders onderbrengen. (...) Het bedrijf waar ik solliciteerde maakte uit wanneer ik moest komen. Ik kon niet in de Kerstvakantie want in Zuid-Afrika is het in december zomer en iedereen heeft vakantie tot en met de kerst. (...) Ik vond het een dringende noodzaak omdat ik al een jaar zonder werk zat”. Dit kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan als mede behelzende een beroep op overmacht (noodtoestand). Op dat beroep had de Rechtbank bepaaldelijk een beslissing moeten geven. Voorzover het middel beoogt te klagen dat zodanige beslissing in de bestreden uitspraak ontbreekt, is het terecht voorgesteld.
- 4.
Slotsom
Hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden vonnis;
Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 februari 2001.