Zie hierover uitgebreid M.M. Toorenburg, Medeplegen, Tjeenk Willink. diss. KUB, 1998, p. 58-73 en hoofdstuk3.
HR, 11-01-2000, nr. 113115//JOLPUB1
ECLI:NL:PHR:2000:ZD1700
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-01-2000
- Zaaknummer
113115//JOLPUB1
- LJN
ZD1700
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:ZD1700, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑01‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:ZD1700
ECLI:NL:PHR:2000:ZD1700, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑01‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:ZD1700
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑01‑2000
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijke vrijheidsberoving, art. 282.1 Sr. Kan uit b.m. volgen dat sprake is van medeplegen? Hof heeft blijkens gebezigde b.m. vastgesteld dat verdachte in woning verbleef waar slachtoffer, naar verdachte wist tegen haar wil, werd vastgehouden, dat verdachte, die ervan uit ging dat er steeds iemand bij slachtoffer in de buurt moest blijven, steeds in woonkamer was en dat slachtoffer ook in woonkamer heeft gezeten en dat verdachte, toen 2 medeverdachten woning hadden verlaten, samen met 2 anderen in woning achterbleef, terwijl slachtoffer vastgebonden in slaapkamer op bed lag. Op grond hiervan en in aanmerking genomen dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van gedragingen van anderen, is 's Hofs, niet van onjuiste rechtsopvatting blijk gevende, oordeel dat verdachte aldus heeft bijgedragen en met zijn mededaders bewust heeft samengewerkt aan doen voortduren van vrijheidsberoving, waardoor gesproken moet worden van medeplegen, niet onbegrijpelijk. Voor verdergaande toetsing is in cassatie geen plaats. Volgt verwerping.
11 januari 2000Strafkamernr. 113.115AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 januari 1999 in de strafzaak tegen:[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, zonder bekende woon – of verblijfplaats hier te lande, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 29 juni 1998 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden" en 3., 4. en 5. telkens opleverende: "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf.
1.2. Het verkorte arrest, en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, voorzover betrekking hebbende op het onder 1 bewezenverklaarde feit, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur met een middel van cassatie ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3 . Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit sprake was van medeplegen.
3.2. Het Hof heeft een namens de verdachte gevoerd verweer, strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit, samengevat en verworpen, als is weergegeven op blz. 3 van het verkorte arrest.
3.3. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat:
- de verdachte in de woning verbleef waar het slachtoffer, naar verdachte wist tegen haar wil, werd vastgehouden;
- de verdachte, die ervan uit ging dat er steeds iemand bij het slachtoffer in de buurt moest blijven, steeds in de woonkamer was en dat het slachtoffer ook in de woonkamer heeft gezeten en
- de verdachte, toen twee medeverdachten de woning hadden verlaten, samen met twee anderen in de woning achterbleef, terwijl het slachtoffer vastgebonden in de slaapkamer op het bed lag.
3.4. Op grond van het vorenoverwogene en in aanmerking genomen dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de gedragingen van de anderen, is 's Hofs, niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gevende, oordeel dat de verdachte aldus heeft bijgedragen en met zijn mededaders bewust heeft samengewerkt aan het doen voortduren van de vrijheidsberoving, waardoor gesproken moet worden van medeplegen, niet onbegrijpelijk. Voor een verdergaande toetsing is in cassatie geen plaats.
3.5. Het middel faalt dus.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Aaftink en Van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend griffier Hennekam, en uitgesproken op 11 januari 2000.
Conclusie 11‑01‑2000
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijke vrijheidsberoving, art. 282.1 Sr. Kan uit b.m. volgen dat sprake is van medeplegen? Hof heeft blijkens gebezigde b.m. vastgesteld dat verdachte in woning verbleef waar slachtoffer, naar verdachte wist tegen haar wil, werd vastgehouden, dat verdachte, die ervan uit ging dat er steeds iemand bij slachtoffer in de buurt moest blijven, steeds in woonkamer was en dat slachtoffer ook in woonkamer heeft gezeten en dat verdachte, toen 2 medeverdachten woning hadden verlaten, samen met 2 anderen in woning achterbleef, terwijl slachtoffer vastgebonden in slaapkamer op bed lag. Op grond hiervan en in aanmerking genomen dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van gedragingen van anderen, is 's Hofs, niet van onjuiste rechtsopvatting blijk gevende, oordeel dat verdachte aldus heeft bijgedragen en met zijn mededaders bewust heeft samengewerkt aan doen voortduren van vrijheidsberoving, waardoor gesproken moet worden van medeplegen, niet onbegrijpelijk. Voor verdergaande toetsing is in cassatie geen plaats. Volgt verwerping.
Nr. 113.115Zitting 9 november 1999
Mr. Fokkens Conclusie inzake:[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verdachte is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld wegens 1. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, 2., 3. en 4. diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf.
2. Namens verdachte heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, 1 middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat sprake is van medeplegen. Het nalaten van de verdachte in te grijpen in de situatie van de vrijheidsberoving van het slachtoffer zou onder de gegeven omstandigheden geen medeplegen kunnen opleveren.
4. In het bestreden arrest heeft het Hof het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak van het onder 1. tenlastegelegde als volgt samengevat en verworpen:
'De enkele feitelijke aanwezigheid van [verdachte] in de woning van [betrokkene 1] is, bij gebreke van andere aanwijzingen bijvoorbeeld met betrekking tot het maken van plannen hoe ten aanzien van het meisje te handelen, onvoldoende om hem voor dit feit te veroordelen. [verdachte] heeft tot de eigenlijke vrijheidsberoving niets bijgedragen. Het feit dat [verdachte] in de woning verbleef heeft op zich ook niets bijgedragen aan de voortzetting van die vrijheidsberoving of deze door zijn aanwezigheid versterkt. Blijkens de eigen verklaring van [verdachte] , door andere verklaringen gesteund, hield hij zich in de woonkamer op, terwijl het meisje met name met anderen in de slaapkamer was. Voor het feit dat [verdachte] heeft verkozen om in de woning te blijven zijn diverse verklaringen te geven. Als illegaal kon hij nergens anders heen en bovendien zou hij, als hij zou blijven, meer voor het meisje kunnen betekenen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het navolgende.
'Uit de op 16 oktober 1997 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte blijkt, dat verdachte, toen hij in de woning in [plaats] verbleef, is geconfronteerd met een situatie waarbij het hem zonder meer duidelijk moet zijn geweest, dat het meisje tegen haar wil werd vastgehouden in de woning. Verdachte is desalniettemin in de woning gebleven. Hij heeft geen pogingen ondernomen het meisje te bevrijden. Bovendien had verdachte de politie in kennis kunnen stellen van hetgeen zich in de woning afspeelde, hetgeen hij heeft nagelaten. Verdachte heeft aldus samen met zijn mededaders een overmacht gecreëerd. Hij heeft hierdoor bijgedragen en met zijn mededaders bewust samengewerkt aan het doen voortduren van de vrijheidsberoving. De door de raadsman genoemde redenen waarom verdachte in de woning is gebleven acht het hof ongeloofwaardig en derhalve niet aannemelijk geworden.
Op grond van het bovenstaande moet van medeplegen worden gesproken. De stelling van de raadsman dat voor een veroordeling terzake van het onder 1 tenlastegelegde noodzakelijk zou zijn dat verdachte heeft deelgenomen aan het maken van plannen hoe ten aanzien van het meisje te handelen, vindt naar 's hofs oordeel geen steun in het recht.'
5. Ten laste van de verdachte onder 1 bewezen verklaard dat hij:
'in de periode van 13 september 1997 tot en met 15 september 1997 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet die [benadeelde] tegen haar wil in een woning aan de [a-straat] te [plaats] vastgehouden.'
6. Blijkens de 'aanvulling bewijsmiddelen' d.d. 13 april 1999 heeft het Hof het volgende vastgesteld. Verdachte hield zich met de medeverdachten van feit 1 bezig met het plegen van zeer gewelddadige overvallen. Verdachte verbleef in het huis waarin het slachtoffer tegen haar zin gevangen werd gehouden (bewijsmiddel 1, 2 en 4). Verdachte heeft verder verklaard dat hij wist dat het meisje tegen haar zin in de woning werd vastgehouden (bewijsmiddel 1 en 2). Hij ging ervan uit dat er steeds iemand bij het meisje in de slaapkamer moest blijven. Het meisje heeft ook bij de verdachte in de woonkamer gezeten en de verdachte is ook in de slaapkamer geweest waarin het meisje gevangen werd gehouden (bewijsmiddel 1). Toen twee mededaders de woning verlieten bleef verdachte samen met de twee andere ontvoerders en het meisje in de woning achter.
7. Voor medeplegen is noodzakelijk een gezamenlijke uitvoering en een bewuste samenwerking.1.Onder gezamenlijke uitvoering wordt verstaan dat samen uitvoeringshandelingen zijn verricht die een vervulling van de delictsbestanddelen inhouden. Niet is echter vereist dat alle bestanddelen door alle medeplegers zijn vervuld2.. De uitvoeringshandelingen behoeven niet allemaal gezamenlijk te worden verricht. Het is voldoende dat de daders bij het de uitvoeringshandelingen betrokken zijn. Een bewuste samenwerking dient onder meer in te houden dat samenwerking nauw en volledig is.3.Deze samenwerking kan bestaan uit een tevoren afgesproken plan maar dat hoeft niet. Het gaat om de bewustheid van de samenwerking.4.Voldoende is dat sprake is van een 'wederzijds begrijpen' in 'een blik van een nanoseconde'.5.
8. In het middel wordt gesteld dat gelet op de gebezigde bewijsmiddelen het Hof niet bewezen had mogen verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen. Daarbij gaat de steller van het middel ervan uit dat het Hof heeft geoordeeld dat het enkele nalaten van de verdachte pogingen aan te wenden om het slachtoffer te helpen om te ontvluchten of de politie te waarschuwen medeplegen oplevert. Die klacht berust mijns inziens echter op een onjuiste lezing van het arrest. Het Hof heeft overwogen dat verdachte geen pogingen heeft ondernomen om aan de vrijheidsberoving een eind te maken en heeft verder in de bewijsvoering vastgesteld dat verdachte, terwijl het slachtoffer werd vastgehouden in de woning van [betrokkene 2] , samen met de andere daders van de vrijheidsberoving een nieuwe overval heeft besproken en uitgevoerd. Daaruit heeft het Hof kunnen afleiden dat verdachte zich op geen enkele wijze heeft gedistantieerd van de ontvoering van het meisje. Verder houden de bewijsmiddelen in dat verdachte eigener beweging naar de kamer is gegaan waar het meisje werd vastgehouden, dat hij in de woonkamer verbleef toen het meisje daar was en dat hij samen met het meisje en twee ontvoerders in de woning was, nadat de andere twee ontvoerders de woning hadden verlaten. Het Hof heeft die handelingen van verdachte - in het licht van de vaststelling dat hij in plaats van zich te distantiëren van de ontvoering door zijn mededaders met hen is blijven samenwerken - kunnen uitleggen als een bewust medewerken aan het creëren van een overmacht waardoor de vrijheidsberoving kon worden gecontinueerd.
9. Nu in uw rechtspraak het zich niet distantiëren van een bepaald optreden of handelen dat een strafbaar feit oplevert, een aanwijzing voor het aannemen van medeplegen kan zijn, geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting.6.Het is, zoals gezegd, ook niet onbegrijpelijk zodat het middel faalt.
10. Ook ambtshalve is er geen reden voor vernietiging zodat ik concludeer dat het beroep zal worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2000
Vergelijk Th.W. van Veen en W. Wedzinga, Medeplegen, in: J.L. van der Neut (red), Daderschap en deelneming, Gouda Quint, 1993, p. 94 voor verwijzing naar rechtspraak.
Zie bijvoorbeeld HR 19 oktober 1993, NJ 1994, 50; HR 9 juni 1992, NJ 1992, 773.
H.M.A. Drewes en Ch.J. Enschedé, De deelneming in het commune strafrecht, University Press Amsterdam,1971, p. 14 -15.
Zie F.A.J.K. Koopmans, Prologen materieel strafrecht, 1997, p. 108.
Ik moge verwijzen naar HR 9 juni 1992, DD 92.364 ; HR 15 april 1986, NJ 1986, 740; HR 12 november 1997, NJ1997, 190; HR 20 januari 1998, NJ 1998, 426.