HR, 02-12-1997, nr. 106048
ECLI:NL:HR:1997:ZD0877
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-12-1997
- Zaaknummer
106048
- LJN
ZD0877
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:ZD0877, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑12‑1997; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1997:42
- Wetingang
art. 285 Wetboek van Strafrecht; art. 161sexies Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑12‑1997
Inhoudsindicatie
Bedreiging met enig misdrijf waardoor algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht, art. 285 Sr. Uitleg bestanddeel ‘enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht’. Tenlastelegging is toegesneden op in art. 285 Sr strafbaar gestelde “bedreiging met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht”. Blijkens wetsgeschiedenis werden daarmee bedoeld misdrijven die in Boek 2, titel VII Sr strafbaar waren gesteld. Opsteller van tenlastelegging heeft kennelijk oog gehad op art. 161sexies.2 Sr, welke bepaling in titel VII van boek 2 is ingevoegd bij Wet Computercriminaliteit. Blijkens wetsgeschiedenis heeft wetgever daarbij, ook voor wat betreft strafbaar gestelde vernieling, beschadiging of onbruikbaarmaking van geautomatiseerd werk, oog gehad op gemeen gevaar voor goederen dat is te duchten van daardoor optredende verstoring van functioneren van dat werk. Art. 285 Sr stelt o.m. strafbaar bedreiging met enig misdrijf waardoor algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht. Wetgever, die zich blijkens Wet computercriminaliteit bescherming van gegevens en in verband daarmede verlening van diensten heeft aangetrokken, heeft geen aanleiding gezien in dit opzicht art. 285 Sr aan te passen. Het moet er daarom, gelet op geboden restrictieve uitleg van bepalingen die strafbaarstelling inhouden, voor worden gehouden dat art. 285 Sr niet ziet op situatie waarin wordt gedreigd met zodanige vernieling, beschadiging of onbruikbaarmaking van geautomatiseerd werk voor opslag of verwerking van gegevens dat daardoor gemeen gevaar voor verlening van diensten te duchten is, zonder dat daarbij tevens gevaar voor algemene veiligheid van personen of goederen te duchten is. Hof heeft vastgesteld dat verdachte in kantoor dreigde aldaar aanwezige computer te laten stukvallen en dat hij met beide handen een monitor vastpakte en deze in richting van rand van tafel schoof. Hoewel hof hieruit heeft kunnen afleiden dat verdachte dreigde geautomatiseerd werk voor opslag of verwerking van gegevens a.b.i. art. 161sexies Sr te vernielen, te beschadigen of onbruikbaar te maken, is zijn oordeel dat van dergelijke vernieling, beschadiging of onbruikbaarmaking gemeen gevaar voor goederen zou zijn te duchten a.b.i. voormelde wetsbepaling onbegrijpelijk. Uit inhoud van bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat van bedoeld handelen anders dan voor computer zelf (inclusief verschillende onderdelen en daarin opgeslagen gegevens) en mogelijk voor enkele zich in omgeving daarvan bevindende goederen gevaar zou zijn te duchten. Hieruit volgt dat bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. Volgt vernietiging en verwijzing.
2 december 1997
Strafkamer
nr. 106.048
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 november 1996 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 29 augustus 1995 - de verdachte ter zake van "bedreiging met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis met de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer van een geldbedrag van driehonderd gulden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen in voege als in het arrest vermeld.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
4. Telastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. Aan de verdachte is telastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 1994 te [plaats] , in elk geval in het arrondissement 's-Hertogenbosch, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met beide handen een computer, in elk geval een monitor vastgepakt en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik sla hier de boel stuk, weet je wel hoe dat klinkt als een computer kapot valt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
4.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
de verdachte op 18 augustus 1994 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met beide handen een monitor vastgepakt en daarbij voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik sla hier de boel stuk, weet je wel hoe dat klinkt als een computer kapot valt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
4.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 30 oktober 1996, houdt onder meer -zakelijk weergegeven- in:
Ik was op 18 augustus 1994 samen met [betrokkene 1] bij [slachtoffer] op bezoek op diens kantoor, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik had veertien dagen gewoond op een door [slachtoffer] verhuurde etage. Ik wilde een deel van de door mij betaalde huur terug hebben. [betrokkene 1] zou met mij meegaan. Toen ik het kantoor binnenkwam, riep [slachtoffer] direct dat ik het kantoor uit moest gaan. Ik had op 18 augustus 1994 een baard.
2. Een proces-verbaal van aangifte van regiopolitie Brabant Noord, district 4, [plaats] , nummer PL2140/94-658801, dossier paragraaf 1.1, d.d. 18 augustus 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt, houdt onder meer -zakelijk weergegeven- in:
als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben directeur van [A] BV, gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 18 augustus 1994 kwam [verdachte] mijn kantoor binnen in gezelschap van een mij onbekende persoon. Ik hoorde dat [verdachte] op de tafel sloeg en ik hoorde hem zeggen: "Jij bent een oplichter, dat weet heel [plaats] ", althans woorden van dergelijke strekking. Ik heb [verdachte] verzocht om mijn zaak te verlaten. [verdachte] zei toen dat hij zelf wel uitmaakte wanneer hij de zaak verliet. Daarna zei hij tegen mij: "Ik sla hier de boel stuk. Weet je wel hoe dat klinkt als een computer stuk valt", althans woorden van dergelijke strekking. Ik zag dat hij met beide handen een monitor vastpakte en dat hij die in de richting van de rand van de tafel schoof. Ik heb toen de politie gebeld. Ik voelde en zag dat [verdachte] de hoorn uit mijn hand pakte en toen wat zei.
Ik was hevig overstuur door het gebeuren. Vanaf het moment dat die twee personen het kantoor binnen kwamen, voelde ik mij bedreigd.
3. Een proces-verbaal van regiopolitie Brabant Noord, district 4, nummer PL214O/94-O40742, dossier-paragraaf 0.0.3, d.d. 16 september 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt, houdt onder meer -zakelijk weergegeven- in:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar [A] :
Op 18 augustus 1994 werd ik op het politiebureau te [plaats] telefonisch benaderd door de mij bekende [slachtoffer] . Hij deelde mij mede, dat hij op zijn kantoor, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] , door twee personen waaronder de hem bekende [verdachte] bedreigd werd. Vervolgens hoorde ik dat ik een andere persoon aan de telefoon kreeg die zei dat hij [verdachte] heette.
4. Een proces-verbaal van verhoor van regiopolitie. Brabant Noord, district 4, [plaats] , nummer PL2140/94-658801, dossierparagraaf 1.2, d.d. 19 augustus 1994, in de wettelijke vorm opgemaakt, houdt onder meer -zakelijk weergegeven- in:
als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ben werkzaam als secretaresse bij [A] BV, gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 18 augustus 1994 kwamen twee personen het kantoor binnen. Ik zag dat zij naar [slachtoffer] liepen. Een van die personen, een man met een baard, werd agressief tegen [slachtoffer] . Ik hoorde dat hij zei dat [slachtoffer] een oplichter was. [slachtoffer] belde de politie. Ik heb gehoord dat er op tafel geslagen werd. [slachtoffer] was erg bang. Ik had hem nog nooit zo wit gezien.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.1. De telastelegging is toegesneden op het in art. 285 Sr strafbaar gestelde "bedreiging met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht". Blijkens de wetsgeschiedenis werden daarmee bedoeld de misdrijven welke in Boek 2, titel VII Sr strafbaar waren gesteld.
5.2. De opsteller van de telastelegging heeft kennelijk het oog gehad op art. 161 sexies aanhef en onder 2°, Sr, welke bepaling in titel VII van boek 2 is ingevoegd bij de Wet Computercriminaliteit van
23 december 1992, Stb 1993, 33.
"Hij die opzettelijk enig geautomatiseerd werk voor opslag of verwerking van gegevens (...) vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaakt (...) wordt gestraft (...)
2° met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen (...) te duchten is.
(…)’’.
Blijkens de geschiedenis van de Wet Computercriminaliteit heeft de wetgever daarbij, ook voor wat de strafbaar gestelde vernieling, beschadiging of onbruikbaarmaking van het desbetreffende werk betreft, het oog gehad op het gemeen gevaar voor goederen dat is te duchten van daardoor optredende verstoring van het functioneren van dat werk.
5.3. Opmerking verdient dat art. 285 Sr, voorzover te dezen van belang, strafbaar stelt de bedreiging met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van goederen in gevaar wordt gebracht. De wetgever die zich blijkens de Wet computercriminaliteit de bescherming van gegevens en in verband daarmede de verlening van diensten heeft aangetrokken, heeft geen aanleiding gezien in dit opzicht art. 285 Sr aan te passen. Het moet er daarom, gelet op de geboden restrictieve uitleg van bepalingen die een strafbaarstelling inhouden, voor worden gehouden dat art. 285 Sr niet ziet op de situatie waarin wordt gedreigd met een zodanige vernieling, beschadiging of onbruikbaarmaking van een geautomatiseerd werk voor opslag of verwerking van gegevens dat daardoor gemeen gevaar voor de verlening van diensten te duchten is, zonder dat daarbij tevens gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen te duchten is.
5.4. Het Hof heeft door de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte in het kantoor van [A] B.V. dreigde een aldaar aanwezige computer te laten stukvallen en dat hij met beide handen een monitor vastpakte en deze in de richting van de rand van de tafel schoof.
5.5. Hoewel het Hof hieruit heeft kunnen afleiden dat de verdachte dreigde een geautomatiseerd werk voor opslag of verwerking van gegevens in de zin van art. 161 Sr sexies te vernielen, te beschadigen of onbruikbaar te maken, is zijn oordeel dat van een dergelijke vernieling, beschadiging of onbruikbaarmaking gemeen gevaar voor goederen zou zijn te duchten als bedoeld in voormelde wetsbepaling onbegrijpelijk. Uit de hiervoor onder 4.3 weergegeven inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat van bedoeld handelen anders dan voor de computer zelf (inclusief de verschillende onderdelen en de daarin opgeslagen gegevens) en mogelijk voor enkele zich in de omgeving daarvan bevinden de goederen gevaar zou zijn te duchten.
5.6. Hieruit volgt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, zodat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
6. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Koster en Corstens, in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 2 december 1997.