HR, 23-04-1996, nr. 102100E
ECLI:NL:HR:1996:ZD0429
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-1996
- Zaaknummer
102100E
- LJN
ZD0429
- Roepnaam
Pikmeer I
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Staatsrecht / Decentralisatie
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:ZD0429, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑04‑1996; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1996:30
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 1996, 457 met annotatie van Th.G. Drupsteen
NJ 1996/513 met annotatie van A.C. 't Hart
AA19970226 met annotatie van Th.A. de Roos
Uitspraak 23‑04‑1996
Inhoudsindicatie
Pikmeer I. Vervolgbaarheid gemeenteambtenaar als openbaar lichaam (de gemeente). Hij is op grond van hoofdstuk 7 Gw immuun.
23 april 1996
Strafkamer
nr. 102.100 E
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 6 juni 1995 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, Economische Kamer, van 24 februari 1994 – de verdachte ter zake van ‘’overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 1, derde lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’’ veroordeeld tot een geldboete van éénduizendvijfhonderd gulden, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in zijn vervolging.
4. Telastelegging en bewezenverklaring
4.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding, zoals op schriftelijke vordering van de Officier van Justitie ter terechtzitting in eerste aanleg gewijzigd, telastegelegd dat:
''de publieke rechtspersoon, de gemeente Boarnsterhim, tezamen en in vereniging met de [A] N.V., althans alleen, in of omstreeks de maand maart van het jaar 1993 te of bij Grou, in de gemeente Boarnsterhim, al dan niet opzettelijk, op andere wijze dan met behulp van een werk (door middel van een (kraan)schip en/of meer baggerbak(ken)), zonder een daartoe vereiste vergunning, een (uit de Groundaem afkomstige) hoeveelheid van ongeveer 500 kubieke meter, althans een (uit de Groundaem afkomstige) hoeveelheid (met polycyclische aromatische koolwaterstoffen) verontreinigde baggerspecie (zogenaamd klasse drie slib), zijnde (een) afvalstof(fen), verontreinigende of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in het Pikmeer, zijnde een oppervlaktewater, door die specie/dat slib daarin te storten, tot welke bovenomschreven feit(en) verdachte, toen en aldaar, als hoofd van de afdeling nieuwe werken van de gemeente Boarnsterhim, al dan niet tezamen en in vereniging met [betrokkene 1], als directeur Openbare Werken, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu van de gemeente Boarnsterhim en/of [betrokkene 2], als toezichthouder/uitvoerder van de (voor de gemeente Boarnsterhim optredende) directievoerder de [A] N.V. opdracht heeft gegeven en/of aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte, toen en aldaar, in bovengenoemde functie al dan niet tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] in hun respectievelijke functie(s), feitelijke leiding heeft gegeven;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in of omstreeks de maand maart van het jaar 1983 te of bij Grou, in de gemeente Boarnsterhim, al dan niet opzettelijk, op andere wijze dan met behulp van een werk (door middel van een (kraan)schip en/of meer baggerbak(ken)), zonder een daartoe vereiste vergunning, een (uit de Groundaem afkomstige) hoeveelheid van ongeveer 500 kubieke meter, althans een (uit de Groundaem afkomstige) hoeveelheid (met polycyclische aromatische koolwaterstoffen) verontreinigde baggerspecie (zogenaamd klasse drie slib), zijnde (een) afvalstof(fen), verontreinigende of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in het Pikmeer, zijnde een oppervlaktewater, door die specie/dat slib daarin te storten’’.
4.2. Hiervan is bewezenverklaard dat:
primair:
de publieke rechtspersoon, de gemeente Boarnsterhim, in de maand maart van het jaar 1983 te of bij Grou, in de gemeente Boarnsterhim, opzettelijk, op andere wijze dan met behulp van een werk (door middel van een schip), zonder een daartoe vereiste vergunning, een uit de Groundaem afkomstige hoeveelheid van ongeveer 500 kubieke meter met polycyclische aromatische koolwaterstoffen verontreinigde baggerspecie (zogenaamd klasse drie slib), zijnde een verontreinigde of schadelijke stof heeft gebracht in het Pikmeer, zijnde een oppervlaktewater, door die specie/dat slib daarin te storten, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte, toen en aldaar (als hoofd van de afdeling nieuwe werken van de gemeente Boarnsterhim) feitelijke leiding heeft gegeven.
5. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
6. Beoordeling van het eerste middel
6.1. Het Hof heeft in zijn arrest een namens de verdachte gevoerd verweer als volgt weergegeven en verworpen:
De raadsvrouw heeft ter 's hofs terechtzitting — onder verwijzing naar de pleitnotities van mr Sleijfer — aangevoerd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat een publiekrechtelijke rechtspersoon, als in casu de gemeente Boarnsterhim, strafrechtelijk niet-vervolgbaar is en mitsdien ook verdachte, als uitvoerder van de door de bevoegde organen van de gemeente genomen besluiten, niet.
Het hof verwerpt dit verweer. Indien de gemeente Boarnsterhim strafrechtelijk niet kan worden vervolgd, neemt dit niet weg dat zij strafbare feiten kan plegen en dat degene die feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen daarvoor kan worden vervolgd.
6.2. Het Hof heeft veronderstellenderwijs aangenomen dat de Gemeente strafrechtelijk niet kan worden vervolgd. Kennelijk is het Hof tot die veronderstelling gekomen omdat het ervan is uitgegaan dat de Gemeente de verontreinigde baggerspecie in het Pikmeer heeft gebracht in haar hoedanigheid van openbaar lichaam als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Grondwet en ter behartiging van een aan haar als zodanig opgedragen bestuurstaak. Een en ander dient dan ook in cassatie eveneens als uitgangspunt te worden genomen.
6.3. Het middel stelt de vraag aan de orde of het onder 6.2 vermelde uitgangspunt meebrengt dat ook de verdachte als degene die aan de gedraging van de Gemeente feitelijke leiding heeft gegeven, niet strafrechtelijk kan worden vervolgd. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord.
6.4. Indien een rechtspersoon een strafbaar feit begaat kan de strafvervolging ingevolge art. 51, tweede lid, Sr worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken tegen 1°. die rechtspersoon, dan wel 2°. tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven en tegen hen die aan de verboden gedraging feitelijke leiding hebben gegeven, dan wel 3°. tegen de onder 1° en 2° genoemden tezamen.
De vervolgbaarheid van de onder 1° en die van de onder 2° genoemden zijn zo nauw met elkaar verbonden dat de omstandigheid dat de rechtspersoon zelf niet vervolgd kan worden omdat deze een openbaar lichaam in de zin van Hoofdstuk 7 van de Grondwet is en optreedt ter vervulling van een in de wet opgedragen bestuurstaak, meebrengt dat een strafvervolging evenmin kan worden ingesteld tegen ambtenaren en arbeidscontractanten in dienst van het openbaar lichaam indien dezen in die hoedanigheid ter uitvoering van die bestuurstaak opdracht hebben gegeven tot of feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging als bedoeld in art. 51, tweede lid, onder 2°, Sr.
6.5. Door het onder 6.1 bedoelde verweer te verwerpen als aldaar is weergegeven, heeft het Hof derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het middel doel treft.
7. Slotsom
7.1. Uit het hiervoor onder 6 overwogene volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en terugwijzing moet volgen.
7.2. Opmerking verdient nog dat het Hof na terugwijzing dient vast te stellen of de hiervoor onder 6.2 bedoelde veronderstelling juist is en dat, indien zulks het geval is, dit de mogelijkheid onverlet laat dat de verdachte uit hoofde van eigen daderschap wordt veroordeeld.
8. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar de Economische Kamer van het Gerechtshof te Leeuwarden ten einde met inachtneming van dit arrest op het bestaande hoger beroep verder te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Davids, Bleichrodt, Koster en Corstens in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 23 april 1996.