NJ 1997, 370
Schutznorm bij huiszoeking in bedrijfspand in gebruik bij rechtspersoon, aan wier handelingen verdachte feitelijk leiding gaf
HR 23-04-1996, ECLI:NL:PHR:1996:AD2536
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 april 1996
- Magistraten
Hermans, Keijzer, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Corstens, Aaftink
- Zaaknummer
102079
- Conclusie
A-G Van Dorst
- LJN
AD2536
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:AD2536, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑1996
ECLI:NL:PHR:1996:AD2536, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑1996
- Wetingang
Essentie
Vervolg op HR NJ 1994, 512. 's Hofs oordeel dat als de huiszoeking in de door de rechtspersoon gebruikte bedrijfsruimte jegens deze rechtspersoon onrechtmatig is, niet met zich brengt dat die huiszoeking ook jegens verdachte, die geen bestuurder van de rechtspersoon was en die evenmin de ruimte bewoonde, onrechtmatig is geweest, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daaraan doet niet af dat de verdachte feitelijk leiding gaf aan de bewezenverklaarde handelingen van de vennootschap of ‘de leiding had’ over de vennootschap.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.