HR, 09-01-1996, nr. 3248
ECLI:NL:HR:1996:ZD0345
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-01-1996
- Zaaknummer
3248
- LJN
ZD0345
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:ZD0345, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑01‑1996; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1995:17
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 1998, 591 met annotatie van T.M.C.J. Schalken
Uitspraak 09‑01‑1996
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a en 94 Sv op onroerende zaken (woonhuis, restaurant en parkeerterrein) in strafzaken tegen aandeelhouders van inmiddels failliet verklaarde Amerikaanse rechtspersoon, waarna curator klaagschrift indient en beslag ex art. 94 Sv op last van OvJ wordt opgeheven. 1. Ontvankelijkheid cassatieberoep curator t.a.v. beslagen ex art. 94 Sv. 2. Conservatoir derdenbeslag op onroerende zaken toelaatbaar? 3. Mogen onroerende zaken, die aan rechtspersoon toebehoren, in beslag worden genomen i.v.m. mogelijke ontneming van door haar aandeelhouders of bestuurders wederrechtelijk verkregen voordeel? 4. Kan beslag ex art. 94a Sv mede dienen tot bewaring van recht van verhaal voor aan verdachte op te leggen verplichtingen door inbeslagneming van vermogensbestanddelen van rechtspersoon op enkele grond dat verdachte met deze rechtspersoon kan worden vereenzelvigd? 5. Kon RC nog toestemming verlenen voor leggen van conservatoir beslag nadat strafzaak reeds ttz. aanhangig was gemaakt? Ad 1. V.zv. beroep zich richt tegen beschikking Rb inzake beslagen die zijn gelegd ten einde waarheid aan de dag te brengen, heeft curator daarbij geen belang, nu deze reeds op last van OvJ zijn opgeheven. Curator is derhalve is zoverre n-o in zijn beroep. Ad 2. Ex art. 718 jo. 475 Rv, welke bepalingen ex art. 94c Sv op beslag a.b.i. art. 94a Sv van overeenkomstige toepassing zijn, kan conservatoir beslag onder derden niet worden gelegd op onroerende zaken. Klacht keert zich derhalve terecht tegen oordeel Rb dat strafwet conservatoir derdenbeslag op onroerende zaken toelaat. Ad 3. Door te oordelen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat rechter, later oordelend, staat of OM zal toestaan verhaal uit te oefenen op inbeslaggenomen onroerende zaken, heeft Rb (gelet op voorlopig karakter van de bij art. 552a Sv gegeven procedure) juiste maatstaf aangelegd. Ad 4. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Daarbij kan in het midden blijven of en onder welke omstandigheden voor zodanige ‘’omgekeerde’’ doorbraak van aansprakelijkheid steun in het recht is te vinden. Immers, bij totstandkoming van Wet van 10-12-1992 (Stb. 1993, 11), waarbij mogelijkheden tot toepassing van maatregel van ontneming van w.v.v. en andere vermogenssancties zijn verruimd, heeft wetgever in art. 94a en 94b Sv mogelijkheden en formaliteiten voor beslag op de daar genoemde zaken en vermogensrechten aangegeven, terwijl hij met “actio Pauliana” van art. 94d Sv voor OM extra instrument heeft gecreëerd tot bewaring van recht tot verhaal op aan verdachte toebehorende voorwerpen. Andere, verder strekkende mogelijkheden en instrumenten zijn door wetgever niet, ook niet in parlementair debat, onder ogen gezien. In het licht van de ex art. 1 Sv geboden restrictieve interpretatie van voorschriften inzake toepassing van dwangmiddelen kan daarom niet worden aanvaard dat conservatoir beslag van art. 94a Sv ruimere toepassing zou krijgen dan in WvSv is voorzien. Ad 5. Uit aard en strekking van art. 103 Sv volgt niet dat wetgever bij bepaling van de aan RC gegeven bevoegdheid deze heeft willen beperken tot geval dat behandeling van zaak nog niet ter openbare tz. is aangevangen. Oordeel Rb dat RC nog toestemming kon verlenen voor leggen van conservatoir beslag nadat strafzaak reeds ttz. aanhangig was gemaakt, geeft derhalve geen blijk van onjuiste rechtsopvatting. HR verklaart curator n-o in zijn beroep, v.zv. gericht tegen beslissing t.a.v. beslagen ten einde waarheid aan de dag te brengen, verklaart beklag gegrond en beveelt opheffing van gelegde beslagen.
9 januari 1996
Strafkamer
nr. 3248 Besch.
JM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 23 juni 1994 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
mr R.D.C. Jonker q.q., curator van de in staat van faillissement verklaarde rechtspersoon naar het recht van de staat Delaware, Verenigde Staten van Amerika, [A] (hierna ook aangeduid als: [A]), statutair gevestigd in Dover, Delaware, kantoor houdende te [plaats].
1. De bestreden beschikking
1.1. De Rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het door mr Jonker q.q. ingediende beklag, strekkende tot opheffing van de beslagen als bedoeld in art. 94 Sv en van de conservatoire beslagen, gelegd op de in de beschikking genoemde onroerende goederen, ongegrond verklaard.
1.2. De bestreden beschikking is aan de onderhavige beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door mr Jonker q.q.. Deze heeft, mede in zijn hoedanigheid van advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld dat uiteenvalt in zeven onderdelen, aangeduid met de letters a tot en met g.
De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ten einde op het bestaande beklag te worden afgedaan.
4. De vaststaande feiten
4.1. In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:
(1) Tegen [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zijn op tijdstippen gelegen vòòr 12 mei 1993 gerechtelijke vooronderzoeken ingesteld bij de Rechtbank.
(2) Op 12 mei 1993 heeft de Rechter-Commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank, machtiging verleend tot inbeslagneming ‘’ter waarheidsvinding in het kader van voordeelsontneming ex art. 94 Sv’’ op de in de bestreden beschikking genoemde onroerende zaken te Finsterwolde en Sint Nicolaasga.
(3) Vervolgens zijn op of omstreeks 12 mei 1993 uit kracht van de onder (2) genoemde machtigingen de onroerende zaken in beslag genomen.
(4) Bij vonnis van de Rechtbank van 25 augustus 1993 is [A] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr Jonker als curator.
(5) De aandeelhouders van [A] zijn voornoemde [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3], ieder voor 17% en [B] B.V. voor 49%. Voornoemde [betrokkene 4] is enig aandeelhouder van [B] B.V., [betrokkene 4] is tevens directeur van [A].
(6) Op 20 april 1994 zijn uit kracht van machtigingen van 5 april 1994 van de Rechter-Commissaris tot het doen leggen van beslag, in conservatoir beslag genomen de vorenbedoelde onroerende zaken, welke inbeslagneming strekt ‘’(onder meer) tot bewaring van het recht tot verhaal naar aanleiding van een gerezen verdenking omtrent een misdrijf’’ en ‘’voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ex art. 94a Sv’’.
De processen-verbaal van inbeslagneming zijn op 25 april 1994 aan mr Jonker q.q. betekend.
(7) Op 5 april 1994, de dag dat de Rechter-Commissaris zijn hiervoor onder (6) genoemde machtigingen gaf, was in de strafzaak tegen de onder (1) genoemde verdachten het onderzoek ter openbare terechtzitting van de Rechtbank aangevangen.
4.2. Bij klaagschrift, ingekomen ter griffie van de Rechtbank, op 20 april 1994, heeft mr Jonker q.q. verzocht de hiervoor onder (3) genoemde beslagen op te heffen.
Namens mr Jonker q.q. heeft diens kantoorgenoot mr Engberts, advocaat te Utrecht, bij brief van 5 januari 1995, met bijlagen, aan de Hoge Raad bericht dat op 20 en 21 april 1994 de hiervoor onder (3) bedoelde beslagen op last van de Officier van Justitie zijn opgeheven.
4.3. Bij aanvullend klaagschrift, ingekomen ter griffie van de Rechtbank op 9 mei 1994, heeft mr Jonker q.q. verzocht de hiervoor onder (6) bedoelde beslagen op te heffen.
5. Ontvankelijkheid van het beroep
Voor zover het cassatieberoep zich richt tegen de beschikking van de Rechtbank inzake de beslagen die zijn gelegd ten einde de waarheid aan de dag te brengen, heeft mr Jonker q.q. daarbij geen belang, nu deze reeds op last van de Officier van Justitie zijn opgeheven. Hij is derhalve is zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep.
6. Beoordeling van middelonderdeel e
Ingevolge art. 718 jo. art. 475 Rv, welke bepalingen ingevolge art. 94c Sv op het beslag als bedoeld in art. 94a Sv van overeenkomstige toepassing zijn, kan conservatoir beslag onder derden niet worden gelegd op onroerende zaken. Onderdeel e keert zich derhalve terecht tegen het oordeel van de Rechtbank, neergelegd in de rechtsoverwegingen 11 en 12 van de bestreden beschikking, dat de strafwet conservatoir derdenbeslag op onroerende zaken toelaat.
7. Beoordeling van middelonderdeel a
7.1. Mr. Jonker q.q. heeft primair aan zijn beklag ten grondslag gelegd dat de onroerende zaken, die aan [A] toebehoren, niet in beslag mogen worden genomen in verband met de mogelijke ontneming van het door haar aandeelhouders of bestuurders wederrechtelijk verkregen voordeel.
7.2. Door te oordelen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, de staat of het Openbaar Ministerie zal toestaan verhaal uit te oefenen op de inbeslaggenomen onroerende zaken, heeft de Rechtbank — gelet op het voorlopige karakter van de bij art. 552a Sv gegeven procedure — de juiste maatstaf aangelegd. Voor zover het middelonderdeel dit miskent, faalt het.
7.3. Voorts stelt het middel de vraag aan de orde of het conservatoir beslag van art. 94a Sv mede kan dienen tot bewaring van het recht van verhaal voor aan een verdachte op te leggen verplichtingen als hiervoren bedoeld door inbeslagneming van vermogensbestanddelen van een rechtspersoon op de enkele grond dat de verdachte met deze rechtspersoon kan worden vereenzelvigd.
Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Daarbij kan te dezen in het midden blijven of en onder welke omstandigheden voor een zodanige ‘’omgekeerde’’ doorbraak van aansprakelijkheid steun in het recht is te vinden. Immers, bij de — nog recente — totstandkoming van de Wet van 10 december 1992, Stb. 1993, 11, waarbij de mogelijkheden tot toepassing van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en andere vermogenssancties zijn verruimd, heeft de wetgever in de art. 94a en 94b Sv de mogelijkheden en formaliteiten voor beslag op de daar genoemde zaken en vermogensrechten aangegeven, terwijl hij met de actio Pauliana van art. 94d Sv voor het openbaar ministerie een extra instrument heeft gecreëerd tot bewaring van het recht tot verhaal op aan een verdachte toebehorende voorwerpen. Andere, verder strekkende mogelijkheden en instrumenten zijn door de wetgever niet, ook niet in het parlementaire debat, onder ogen gezien. In het licht van de ingevolge art. 1 Sv geboden restrictieve interpretatie van de voorschriften inzake de toepassing van dwangmiddelen kan daarom niet worden aanvaard dat het conservatoire beslag van art. 94a Sv een ruimere toepassing zou krijgen dan in het Wetboek van Strafvordering is voorzien.
7.4. Het onderdeel is derhalve in zoverre gegrond.
8. Beoordeling van middelonderdeel f
Het onderdeel is ongegrond. Uit de aard en de strekking van art. 103 Sv volgt niet dat de wetgever bij de bepaling van de aan de rechter-commissaris gegeven bevoegdheid deze heeft willen beperken tot het geval dat de behandeling van de zaak nog niet ter openbare terechtzitting is aangevangen. Het in rechtsoverweging 16 van de bestreden beschikking gegeven oordeel, geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
9. Slotsom
9.1. Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en de overige middelonderdelen geen bespreking behoeven.
9.2. Nu uit het vorenoverwogene verder voortvloeit dat de beslissing geen andere kan zijn dan gegrondverklaring van het beklag met bevel tot opheffing van de gelegde beslagen zal de Hoge Raad de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
10. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart mr Jonker q.q. niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep, voor zover gericht tegen de bestreden beschikking waar de Rechtbank heeft beslist op het beklag tegen de beslagen ten einde de waarheid aan de dag te brengen;
Vernietigt de bestreden beschikking voor het overige;
Verklaart het beklag gegrond;
Beveelt de opheffing van de op 20 april 1994 gelegde beslagen op:
- een woonhuis (thans café-restaurant) met garage, erf en tuin staande en gelegen te [plaats] aan de [a-straat 1], kadastraal bekend gemeente [plaats];
- een restaurant met bovenwoning en erf gelegen te [plaats], [b-straat 1], kadastraal bekend gemeente [plaats] en
- een parkeerterrein gelegen te [plaats], [b-straat], kadastraal bekend gemeente [plaats].
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Davids, Keizer en Schipper, in bijzijn van de griffier Bogaert in raadkamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 1996.