Dit is het bestreden arrest waarop HR NJ 1994, 379 betrekking heeft.
HR, 02-05-1995, nr. 99629
ECLI:NL:HR:1995:ZD0031
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-05-1995
- Zaaknummer
99629
- LJN
ZD0031
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:ZD0031, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑05‑1995; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑05‑1995
Inhoudsindicatie
De subjectieve beleving van dader of slachtoffer kan voor de betekenis van 'sexueel binnendringen van het lichaam' cfm art. 242 Sr van belang zijn, maar is daarvoor niet beslissend. Sr art. 243, 244 en 245; Sv art. 359.1 en 3. Beroep verworpen. Subjectieve beleving van verd. of slachtoffer niet beslissend voor "sexueel binnendringen" cfm art. 242 Sr. Hof: Het binnendringen van de anus met een stuk gereedschap heeft een sexuele strekking en is derhalve sexueel binnendringen cfm art. 242 Sr. Midd.: Geen sexueel binnendringen nu de handelingen door slachtoffer en verd. niet als sexueel zijn ervaren. HR: 's Hofs oordeel is juist. Hieraan doet niet af dat uit de bew.midd'n niet volgt dat verd. enig sexueel genot cq opwinding heeft ervaren bij het plegen van de bew.verkl'e handelingen noch dat het slachtoffer bedoelde handelingen niet als sexueel heeft ervaren. De subjectieve beleving van dader cq slachtoffer kan voor sexueel binnendringen van het lichaam cfm art. 242 Sr van belang zijn, doch is daarvoor niet beslissend in die zin dat er geen verkrachting kan zijn als de dader bij de desbetreffende handeling(en) geen sexuele gevoelens heeft ondervonden cq het slachtoffer die handelingen niet als sexueel heeft ervaren.
Partij(en)
2 mei 1995
Strafkamer
nr. 99.629
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 juli 1994 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats] , ten tijde van de bestreden uitspraak preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Boschpoort" te Breda.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 15 februari 1994 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3. telastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven" en "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden" in voortgezette handeling begaan en 2. "verkrachting" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
1. in de periode van 29 oktober 1993 tot en met 30 oktober 1993 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [betrokkene 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededader die [betrokkene 1] gedwongen in een auto te blijven en die [betrokkene 1] gebonden met een doek en die [betrokkene 1] in een garage opgesloten en die [betrokkene 1] aldaar vastgebonden.
2. in de periode van 29 oktober 1993 tot en met 30 oktober 1993 te Breda, door geweld [betrokkene 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [betrokkene 1] , hebbende verdachte met stukken gereedschap de anus van die [betrokkene 1] binnengedrongen en bestaande dat geweld hierin dat verdachte die [betrokkene 1] heeft vastgebonden en geblinddoekt en op zijn zij heeft gelegd en op de grond gedrukt.
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover deze -zakelijk weergegeven - inhoudt:
In de avond van 29 oktober 1993 ben ik naar [betrokkene 2] in Etten-Leur gegaan. Er werd op het raam geklopt. Ik ging naar de voordeur en ik zag dat [verdachte] daar stond. Ik hoorde dat [verdachte] tegen me zei dat ik mee moest komen. Ik was bang voor [verdachte] . Ik liep dus met [verdachte] mee. [verdachte] liep naar een auto toe. Het was een klein model auto met twee portieren. Ik zag dat [betrokkene 3] op de bijrijdersstoel zat. Mij werd gezegd in de auto te stappen. Ik ben ingestapt en kwam achterin te zitten. De auto had maar twee portieren, dus toen de twee voorstoelen bezet waren door [betrokkene 3] en door [verdachte] , kon ik er niet meer uit. Ik moest wel mee. [verdachte] zat achter het stuur en reed weg.
Tijdens die autorit ben ik door [betrokkene 3] geslagen. Ik zag dat we naar de woning van [betrokkene 3] in de [a-straat] te Breda reden. Voor de woning van [betrokkene 3] stopte de auto. Ik zag dat [betrokkene 3] uitstapte. Ik hoorde dat [verdachte] nog tegen hem riep dat hij een handdoek of iets dergelijks mee moest brengen.
Aanvankelijk bleef [verdachte] in de auto zitten. Ik durfde op dat moment niet uit te stappen. Op een gegeven moment is [verdachte] ook uitgestapt. Hij bleef echter naast de auto staan. Ik voelde dat ik niet de benen kon nemen, omdat ze me dan achterna zouden komen. Ik was van beide personen bang. Naderhand heb ik toch geprobeerd uit te stappen. Op dat moment zat [betrokkene 3] in de auto en hij verhinderde dat.
Toen [betrokkene 3] en [verdachte] weer waren ingestapt, zijn we verder gereden. Op een gegeven moment werd de auto stilgezet. De achterklep van de auto werd omhoog gedaan. Ik zat nog steeds op de achterbank. [verdachte] bond -achter de auto staande- een opgerolde doek voor mijn ogen en knoopte die doek achter mijn hoofd. Vervolgens zeiden ze beiden dat ik me moest bukken en mijn hoofd tussen mijn knieën moest houden. Ik mocht niet meer rechtop gaan zitten. [betrokkene 3] drukte zelfs met zijn hand mijn hoofd naar beneden.
We reden verder.
Ik hoorde dat [verdachte] in die tijd tegen mij zei dat ik dit aan me zelf te danken had. Hij zei ook dat, als ik gewoon betaald had, ik geen problemen zou hebben gekregen.
Toen stopte de auto en ik moest uitstappen. Ik was geblinddoekt. Ik trachtte de blinddoek naar beneden te doen. [verdachte] zei dat ik mijn handen naar beneden moest doen. Ik moest recht vooruit lopen. Ik hoorde dat er een deur werd geopend. Naar mijn mening was het een garagedeur. [verdachte] nam me mee naar binnen en de deur werd gesloten.
In de garage moest ik aanvankelijk blijven staan. Ik was toen nog geblinddoekt. Op een gegeven moment werd er papier rond mijn hoofd gedraaid. Daaroverheen werd de blinddoek weer vastgeknoopt. Ik was op dat moment erg bang en vreesde voor mijn leven. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ik mijn broek los moest maken en mijn schoenen uit moest doen. Ik heb mijn schoenen uitgedaan en ik heb de knoop van mijn broek losgemaakt.
Ik moest mijn handen naar voren doen en de polsen tegen elkaar houden. Er werd een touw tussen mijn polsen door gedaan en om mijn handen heen gedraaid. Op diverse plaatsen en diverse malen werd het touw vastgeknoopt. Ik kon niet zien wie me op die manier vastbond, maar ik weet zeker dat [verdachte] dat deed. Hij zei er iets bij. Ik kon derhalve horen dat het [verdachte] was. Ik moest op mijn rechterzij op de grond gaan liggen. Ik lag daar met ontbloot onderlichaam. Ik moest op mijn zij blijven liggen. Toen bond [verdachte] met een touw mijn voeten vast terwijl ik op mijn zij lag en trok vervolgens mijn voeten omhoog. Terwijl ik op de grond werd gedrukt met een knie welke op mijn heup werd gezet, voelde ik dat [verdachte] daarna een voorwerp van achteren in mijn anus drukte. Het moet [verdachte] zijn geweest, want er was verder niemand. Ik had de indruk dat het een ijzeren staaf betrof, een soort wielsleutel. Ik voelde dat hij met dat voorwerp op en neer en heen en weer ging, terwijl dat voorwerp zich in mijn anus bevond. Ik hoorde dat [verdachte] daarbij zei: "Wij zijn groter dan je denkt". Ik ondervond hiervan veel pijn.
Ondertussen wist ik mijn handen los te maken en kon ik de polsen van [verdachte] vastpakken en wegdrukken. Ik kon hierbij met mijn lichaam zo manoeuvreren dat het voorwerp uit mijn anus geraakte. Ik zei dat [verdachte] mij met rust moest laten. Ik hoorde dat [verdachte] toen zei: "Je denkt zeker dat je met kleine jongens te doen hebt.
Op een gegeven moment werd ik aan mijn voeten nog verder omhoog getrokken. Ik werd omhoog getrokken tot ik zowat hing. Alleen mijn schouders raakten de grond nog. Er werd een touw enkele malen om mijn nek en om mijn handen gedraaid. Toen werd ik nogmaals een kwart slag gedraaid waardoor ik weer op mijn rechter zij werd gelegd. Ik voelde dat opnieuw een voorwerp in mijn anus werd gestopt. Het betrof een scherp voorwerp met scherpe kanten. Ik voelde dat ook dit voorwerp een paar maal op en neer en heen en weer werd bewogen. Ik heb toen gekermd van de pijn. Op dat moment hoorde ik heel zachtjes een stem die volgens mij van [betrokkene 3] was. Die stem kwam van ver weg.
Vervolgens hebben ze mij zo vastgebonden laten hangen.
Toen [verdachte] en [betrokkene 3] weg waren, heb ik mezelf kunnen bevrijden. Ik kwam toen tot de ontdekking dat ik in de garagebox van [betrokkene 3] was.
Ik zag dat de garagedeur was afgesloten.
Ik heb me onder doktersbehandeling gesteld.
2. De verklaring van de getuige [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover deze -zakelijk weergegeven - inhoudt:
Op de avond van 29 oktober 1993 besloten [verdachte] en ik om naar Etten-Leur te gaan om te kijken of we geld los konden krijgen van [betrokkene 1] . [verdachte] en ik hadden mijn auto meegenomen. [verdachte] bestuurde de auto.
Op een gegeven moment zijn [verdachte] en ik -zoals we tevoren hadden afgesproken- in Etten-Leur naar de woning gereden waar [betrokkene 1] op die avond verbleef. [verdachte] heeft bij de woning aangeklopt of aangebeld.
Ik zag dat [betrokkene 1] uit de woning kwam en in de auto stapte. We zijn toen naar mijn woning gereden. Uit mijn woning hebben we een handdoek en een rol wc-papier gehaald. We zijn weggereden bij mijn woning.
Op een gegeven moment is de handdoek als een soort blinddoek om het hoofd van [betrokkene 1] gedaan. Dat is door [verdachte] gedaan.
Daarna zijn we doorgereden naar mijn garagebox aan de [b-straat].
Mijn garagebox was afgesloten. De sleutels van de garagebox zaten aan de sleutelbos bij de autosleutels. De deur van die garagebox is geopend.
[betrokkene 1] en [verdachte] zijn samen in de garagebox gegaan. Ik ben later de garagebox ingelopen. Ik zag [betrokkene 1] daar half hangen met zijn benen een stukje van de grond. Ik zag dat hij was vastgebonden aan een of twee voeten. Ik zag dat het onderlijf van [betrokkene 1] was ontbloot. Hierop zag ik dat [verdachte] een stuk ijzer dat in de garage lag, oppakte en dit met kracht van achteren bij [betrokkene 1] in zijn anus stak. Ik hoorde dat [betrokkene 1] krijste.
Vervolgens zag ik dat [verdachte] een schroevedraaier pakte en deze ook met kracht in de anus van [betrokkene 1] stak. Ik hoorde dat [betrokkene 1] hierbij hard "au" krijste.
Daarna hebben [verdachte] en ik de garagebox verlaten. Wij lieten [betrokkene 1] vastgebonden in de garagebox achter. [verdachte] liep nog een keer terug naar binnen.
Toen [verdachte] weer uit de garagebox kwam, deed hij de deur op slot. Daarna zijn wij weggereden. Bij zijn woning is [verdachte] uit de auto gestapt. Ikzelf ben toen achter het stuur van mijn auto gaan zitten en ik ben vervolgens doorgereden naar mijn eigen woning.
Ik heb de auto voor de deur van mijn woning geparkeerd en ik ben naar binnen gegaan. In de woning heb ik aan mijn vrouw verteld wat er met [betrokkene 1] was voorgevallen.
3. De verklaring van de getuige [getuige] , echtgenote van [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover deze -zakelijk weergegeven - inhoudt:
Op 29 oktober 1993 kwam de hier ter terechtzitting als verdachte aanwezige [verdachte] bij ons in de woning. Hij zou gaan stappen met mijn man. Mijn man en [verdachte] zijn samen weggegaan.
Rond een uur of een die nacht lag ik in bed in onze woning. Ik hoorde toen iemand binnen komen. Ik ben naar beneden gegaan en ik zag [betrokkene 3] , mijn echtgenoot. Daarna zag ik [verdachte] . [betrokkene 3] is vervolgens weer weggegaan en ik hoorde een auto wegrijden. Om een uur of drie die nacht werd ik opnieuw wakker omdat ik de voordeur van onze woning open hoorde gaan. Ik ben toen weer naar beneden gelopen. Ik zag [betrokkene 3] .
[betrokkene 3] bleef maar in de huiskamer ijsberen. Ik besefte dat er iets niet in orde moest zijn. Ik heb er bij [betrokkene 3] op aangedrongen, dat hij het mij zou vertellen. Aanvankelijk durfde [betrokkene 3] dat niet. Hij zei dat hij zich zo schaamde en dat hij flink geschokt was. Toen vertelde [betrokkene 3] mij dat hij samen met [verdachte] en [betrokkene 1] naar de garagebox was gegaan. [verdachte] had [betrokkene 1] meegenomen in de garagebox. [betrokkene 3] had buiten gewacht. Toen het te lang duurde was [betrokkene 3] in de garagebox gaan kijken. [betrokkene 3] vertelde verder dat hij, toen hij in de garagebox was aangekomen, zag dat [betrokkene 1] was vastgebonden, dat hij een stukje boven de grond hing en dat zijn onderlichaam ontkleed was. [betrokkene 3] vertelde ook dat hij daar hevig van geschrokken was. [betrokkene 3] vertelde bovendien dat hij had gezien dat [verdachte] eerst een soort krik en daarna een schroevedraaier in de anus van [betrokkene 1] had gestoken.
4. Een formulier medische informatie, d.d. 30 oktober 1993, opgemaakt door [betrokkene 4] , geneeskundige bij de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst van het Stadsgewest te Breda -welk formulier als bijlage is gevoegd bij proces-verbaal nummer 30/10/1993-34-1-0, voor zover dit -zakelijk weergegeven- inhoudt:
Bij [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1960, te [geboorteplaats] , die op 30 oktober 1993 betrokken is geweest bij een wederrechtelijke vrijheidsberoving, heb ik de navolgende letsels waargenomen:
- schaafverwondingen hand;
- meerdere striemen aan buitenzijde linkerenkel en rechteronderbeen;
- rondom anus en in de anus bloeduitstortingen en verwondingen van het slijmvlies.
4. Een proces-verbaal, nummer 30/10/1993-34-1-24, d.d. 5 november 1993, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk brigadier en hoofdagent, beiden van gemeentepolitie Etten-Leur, voor zover dat -zakelijk weergegeven- inhoudt:
- als de op 5 november 1993 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] aan verbalisanten voornoemd:
Toen [betrokkene 1] in de nacht van 29 op 30 oktober 1993 bij mij en [verdachte] in Etten Leur in de auto was gestapt, zijn wij aldaar weggereden. Halverwege de straat heb ik mij omgedraaid en vroeg aan [betrokkene 1] waar mijn geld bleef. Hij vertelde mij dat hij geen geld had en mij dus niet kon betalen. Hierop heb ik hem enkele klappen gegeven.
Bij de garagebox gekomen, zijn [verdachte] en ik uitgestapt. [verdachte] opende de garage. Vervolgens pakte hij [betrokkene 1] bij een van zijn armen vast en liep met hem de garage in. Ik ben ook de garage ingegaan. Ik zag dat [verdachte] een touw pakte dat in de garage lag. [verdachte] bond de benen van [betrokkene 1] vast.
4.3.
Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde heeft het Hof nog overwogen:
Uit de wijze waarop een en ander heeft plaatsgevonden, te weten uit het door verdachte tot twee keer toe de anus van [betrokkene 1] binnendringen met een stuk gereedschap, alsmede uit het door verdachte telkens op en neer bewegen van dat stuk gereedschap, leidt het hof af dat er bij verdachte sprake is van in ieder geval mede een seksuele strekking van voormeld binnendringen van het lichaam en dat er mitsdien sprake is van seksueel binnendringen van het lichaam in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1.
Uit de hiervoor onder 4.3 weergegeven, door het Hof vastgestelde, feiten heeft het Hof afgeleid dat sprake is geweest van binnendringen van het lichaam met (mede) een seksuele strekking. Deze gevolgtrekking is niet onbegrijpelijk, 's Hofs oordeel dat hieruit volgt dat sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam in de zin van art. 242 Sr geeft niet blijk van een verkeerde opvatting omtrent die wetsbepaling. Hieraan kan, anders dan in het middel en de toelichting daarop wordt betoogd, niet afdoen (i) dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte enig seksueel genot dan wel opwinding heeft ervaren bij het plegen van de bewezenverklaarde handelingen en (ii) dat het slachtoffer bedoelde handelingen niet als seksueel heeft ervaren. De subjectieve beleving van de dader onderscheidenlijk het slachtoffer kan van belang zijn voor de vraag of sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam als bedoeld in art. 242 Sr, doch is daarvoor niet beslissend in die zin dat van verkrachting geen sprake zou kunnen zijn indien de dader niet bij (door) de desbetreffende handeling(en) bepaalde seksuele gevoelens heeft ondervonden onderscheidenlijk het slachtoffer die handelingen niet als seksueel heeft ervaren.
5.2.
Uit het voorafgaande volgt dat de bewezenverklaring, waarin - evenals in de telastelegging - de woorden "seksueel binnendringen van het lichaam" kennelijk zijn gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 242 Sr, geen blijk geeft van een verkeerde uitleg van voornoemde wetsbepaling en toereikend is gemotiveerd.
5.3.
Het middel faalt derhalve.
6. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Mout en Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, in bijzijn van de waarnemend-griffier Van Die, en uitgesproken op 2 mei 1994.
Nr. 99.629 Mr. Meijers
Zitting 21 februari 1995 Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
Het gaat in deze zaak over de vraag of het, wil de handelwijze van iemand die met stukken gereedschap de anus van een andere man is binnengedrongen onder art. 242 Sr vallen, moet zijn bewezen dat het slachtoffer de handeling als een sexuele handeling heeft ervaren en daarbij seksueel genot heeft ervaren. Mr. Spong stelt zich in het eerste middel op dit standpunt en wijst, wat de eerstbedoelde ervaring betreft, op de verklaring van het slachtoffer dat hij het "niet zozeer" als een seksuele handeling, maar meer als brute mishandeling heeft ervaren. Ik deel de mening van mr. Spong niet. Het zal er bij een feit als het bewezenverklaarde in de eerste plaats om gaan of de gang van zaken in objectieve zin een, zoals de Hoge Raad in HR NJ 1994, 379 (rubriek 5.8) heeft overwogen, sexuele strekking heeft. Dit betekent dat niet de subjectieve beleving van het slachtoffer, maar aard en verschijningsvorm van de handeling -én de daarmee samenhangende omstandigheid dat degene die het slachtoffer is veelal tot louter object is verlaagd- beslissende betekenis hebben voor het oordeel of de gedraging onder art. 242 Sr valt. Dat vooral bij minder ernstige zedendelicten als art. 246 en 240b Sr bij de beoordeling van de handelwijze van de dader de subjectieve beleving van het slachtoffer een belangrijke, soms doorslaggevende, rol zal spelen (zie resp. HR NJ 1969, 24 en HR DD 90.254) doet daaraan niet af. Vgl. D. van der Landen in DD 1994, p. 559-560 en J.L. van der Neut en W. Wedzinga in NJB 1994, p. 151-152.
Het hof te 's-Hertogenbosch heeft overwogen dat
"er bij verdachte sprake is van in ieder geval mede een seksuele strekking van voormeld binnendringen van het lichaam en dat er mitsdien sprake is van seksueel binnendringen van het lichaam in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht".
Dit oordeel is juist en, gelet op de inhoud van bewijsmiddel 1, niet onbegrijpelijk. Het gaat hier - in de woorden van het Amsterdamse hof in NJ 1993, 5651.- om een ernstige en kwetsende inbreuk op de lichamelijke en sexuele integriteit van het slachtoffer. Het middel is ongegrond.
Ook het tweede middel faalt. De bedoelde verklaring berust op eigen waarneming. De Hoge Raad kan het middel via art. 101a RO afdoen.
Ik concludeer tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑05‑1995