HR, 10-05-1994, nr. 2975
ECLI:NL:HR:1994:ZC9727
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-05-1994
- Zaaknummer
2975
- LJN
ZC9727
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:ZC9727, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑05‑1994; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1994:21
- Wetingang
art. 94 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑05‑1994
Inhoudsindicatie
Indien de rechter oordeelt dat het beslag niet behoeft te worden gehandhaafd, dan zal hij moeten onderzoeken of de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan een belanghebbende onder wie de voorwerpen niet zijn inbeslaggenomen en die of wel zelf een klaagschrift heeft ingediend dan wel tijdens de behandeling door de raadkamer om teruggave van de voorwerpen heeft verzocht, op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is.
10 mei 1994
Strafkamer
nr. 2975 Besch.
LD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 8 maart 1993 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in het Huis van Bewaring te ’s-Gravenhage.
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het beklag van klager [klager] ongegrond verklaard en de teruggave van de 66 cheques en girobetaalkaarten aan restaurant [A] en van het paspoort ten name van [betrokkene 1] aan [betrokkene 1] gelast.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door [klager]. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verbetering van de bestreden beschikking in die zin dat de Hoge Raad het beklag alsnog gegrond verklaart met verwerping van het beroep voor het overige.
4. Motivering van de bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de bestreden beschikking als volgt gemotiveerd:
Op 7 oktober 1992 is in de woning [a-straat 1] te [plaats] huiszoeking gedaan door twee politieagenten van gemeentepolitie op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Bij die huiszoeking zijn onder [betrokkene 2] 2 schietwapens en een houder met munitie en vervolgens een afgesloten koffer met inhoud en een afgesloten tas met inhoud in beslag genomen.
Na opening van de koffer bleken zich daarin onder meer 66 girobetaalkaarten en cheques te bevinden, afgegeven aan en op naam gesteld van restaurant [A]. Deze bescheiden zijn door [betrokkene 3], beheerder van [A] herkend als eigendom aan dit restaurant en als ontvreemd bij een inbraak op 21 april 1992.
Voorts is onder andere in de koffer aangetroffen een paspoort ten name van [betrokkene 1].
[betrokkene 2] heeft tegenover de politie verklaard, dat de koffer toebehoorde aan klager.
Namens klager is gesteld, dat de koffer en de tas op onrechtmatige wijze in beslag zijn genomen, omdat de opsporingsambtenaren weliswaar rechtmatig de woning waren binnengetreden en bevoegd waren een huiszoeking te doen, doch die huiszoeking zich alleen maar mocht uitstrekken tot plaatsen waar redelijkerwijze vermoed kon worden, dat wapens en munitie aanwezig waren, en bij een dergelijke zoeking alleen andere goederen dan wapens en munitie in beslag zouden mogen worden genomen, indien daarvoor een (andere) wettelijke bepaling de opsporingsambtenaar de bevoegdheid toekent.
De rechtbank is echter van oordeel, dat de koffer en de tas op onrechtmatige wijze in beslag zijn genomen. Tijdens de huiszoeking zijn wapens en munitie aangetroffen. Vervolgens zijn de afgesloten koffer en tas in beslag genomen. Hieraan kleeft niets onrechtmatigs. Immers het is van algemene bekendheid dat wapens en munitie ook in koffers of tassen worden bewaard. Het beklag tegen de inbeslagneming is derhalve ongegrond.
Klager heeft zich ook beklaagd over het gebruik van de inbeslaggenomen koffer en tas. Hij doelt daarbij kennelijk op het openen daarvan. De rechtbank acht ook dit beklag ongegrond. Hiervoor is immers vastgesteld, dat wapens en munitie wel in koffers of tassen worden bewaard. Het was daarom in het kader van deze inbeslagneming gerechtvaardigd, dat de koffer en tas werden geopend om de inhoud daarvan te onderzoeken.
Voorts heeft klager zich beklaagd over de kennisneming of het gebruik van de gegevens, welke zich in de koffer en de tas bevonden. Over deze kennisneming en dit gebruik kan klager zich echter niet beklagen, omdat het hier geen gegevens, als bedoeld in de artikelen 100, 101 of 114 van het Wetboek van Strafvordering, betreft.
Verder heeft klager zich beklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave aan hem. Behalve ten aanzien van de eerder vermelde cheques, girobetaalkaarten en paspoort acht de rechtbank de goederen nog nodig om de waarheid aan de dag te brengen. Het beklag is dus ook in zoverre ongegrond.
Ten aanzien van de 66 cheques en girobetaalkaarten, stelt de rechtbank vast dat deze niet meer nodig zijn voor het aan de dag brengen van de waarheid en niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. Het belang van de strafvordering verzet zich met betrekking tot deze voorwerpen dus niet tegen opheffing van het beslag. Voorts acht de rechtbank aannemelijk geworden, dat restaurant [A] van deze cheques en girobetaalkaarten de eigenaar was en dat dit restaurant het bezit van deze cheques en girobetaalkaarten door diefstal heeft verloren. Namens dit restaurant is op 1 februari 1993 in raadkamer teruggave van die cheques en girobetaalkaarten gevraagd. Klager heeft geen verklaring gegeven omtrent de wijze waarop hij in het bezit van deze voorwerpen is gekomen. Nu klager niet in enig redelijk belang wordt geschaad door teruggave van deze voorwerpen aan het restaurant, zal de rechtbank het beklag van K. ten aanzien van deze voorwerpen ongegrond verklaren en tevens een last geven tot teruggave van deze voorwerpen aan het restaurant.
Ten aanzien van het paspoort ten name van [betrokkene 1], stelt de rechtbank vast dat dit niet meer nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid en niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. Het belang van de strafvordering verzet zich met betrekking tot dit paspoort dus niet tegen opheffing van het beslag.
Voorts acht de rechtbank aannemelijk geworden, dat [betrokkene 1] van dit paspoort de eigenaar was en dat hij het bezit van dit paspoort door diefstal heeft verloren. [betrokkene 1] heeft op 1 februari 1993 in raadkamer teruggave van dat paspoort aan hem gevraagd. Klager heeft geen verklaring gegeven omtrent de wijze waarop hij in het bezit van dit paspoort is gekomen. Nu klager niet in enig redelijk belang wordt geschaad door teruggave van dit paspoort aan [betrokkene 1], zal de rechtbank het beklag van [klager] ten aanzien van dit paspoort ongegrond verklaren en tevens een last geven tot teruggave van dit paspoort aan [betrokkene 1].
5. Beoordeling van de bestreden uitspraak
5.1. De Rechtbank heeft ten aanzien van de hiervoren bedoelde 66 cheques en girobetaalkaarten en het paspoort vastgesteld dat deze voorwerpen niet langer nodig zijn voor het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv inbeslagneming toestaat. Dat brengt mee dat de Rechtbank het beklag met betrekking tot die voorwerpen gegrond had moeten verklaren. Art. 552a, zesde lid, Sv bepaalt dat de rechter in dat geval de daarmee overeenkomende last geeft.
5.2. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer heeft [betrokkene 3] namens de eigenaar de teruggave verzocht van bedoelde cheques en girobetaalkaarten en heeft [betrokkene 1] de afgifte verzocht van bedoeld ten zijnen name staand paspoort.
5.3. De Wet van 10 december 1992, Stb. 1993, 11, strekt er blijkens de wetsgeschiedenis toe om in ruimere mate dan voorheen het geval was een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan anderen dan de beslagene mogelijk te maken. Daartoe is onder meer in art. 552a, vierde lid, Sv bepaald dat in geval een ander dan de beslagene een klaagschrift heeft ingediend, niet alleen de beslagene doch tevens andere belanghebbenden in kennis worden gesteld van de indiening van het klaagschrift opdat dezen hunnerzijds alsnog een klaagschrift betrekking hebbende op hetzelfde voorwerp kunnen indienen dan wel tijdens de behandeling van het klaagschrift kunnen worden gehoord.
5.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat de rechter in een geval als het onderhavige, indien hij oordeelt dat het beslag niet behoeft te worden gehandhaafd in verband met de veiligstelling van de in art. 94 Sv vermelde belangen, zal moeten onderzoeken of de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan een belanghebbende onder wie het voorwerp niet is inbeslaggenomen en die of wel zelf een klaagschrift heeft ingediend dan wel tijdens de behandeling door de raadkamer om teruggave van het voorwerp heeft verzocht, op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. In de hiervoor onder 4 weergegeven overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat zulks zowel ten aanzien van de cheques en girobetaalkaarten als ten aanzien van bovenbedoeld paspoort — waarvan de Rechtbank heeft vastgesteld dat deze zijn ontvreemd en dat bovengenoemde belanghebbenden daarvan de rechthebbenden zijn — het geval is.
5.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden beschikking, voor zover daarbij het beklag van [klager] met betrekking tot de 66 cheques en girobetaalkaarten en het paspoort ongegrond is verklaard, niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal zelf dit beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. De gegeven last tot teruggave moet in stand blijven.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het beklag van [klager] met betrekking tot de 66 cheques en girobetaalkaarten en het paspoort ongegrond is verklaard.
Verklaart dit beklag in zoverre gegrond.
Verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Bleichrodt, Koster en Schipper, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 1994.