HR, 10-11-1992, nr. 90172
ECLI:NL:HR:1992:ZC9136
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-1992
- Zaaknummer
90172
- LJN
ZC9136
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Staatsrecht / Decentralisatie
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1992:ZC9136, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑11‑1992; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1992:13
- Wetingang
art. 1 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 1993, 197 met annotatie van A.C. 't Hart
Gst. 1993-6962, 6 met annotatie van E. Brederveld
Uitspraak 10‑11‑1992
Inhoudsindicatie
Op het recht van vrije meningsuiting cfm. art. 7 lid 3 Grondwet (Gr.w), mogen alleen bij formele wet beperkingen worden aangebracht, wat er ook zij van beperkingen die de gemeentelijke wetgever kan voorschrijven die niet de inhoud van de in art. 7 Gr.w bedoelde gedachten of gevoelens betreffen. Art. 52 (is huidig art. 64) Algemene Politieverordening (APV) van de gemeente 's‑Hertogenbosch is onverbindend.
10 november 1992
Strafkamer
nr. 90.172
AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 juni 1990 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch van 28 juni 1989 - de verdachte – voor zover in cassatie van belang - ter zake van 2. "overtreding van het bepaalde bij artikel 52, eerste lid aanhef en sub a van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969" ontslagen van alle rechtsvervolging.
2. Het cassatieberoep
Het beroep, dat zich slechts richt tegen het vonnis van de Rechtbank voor zover de verdachte daarbij is ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het sub 2 bewezenverklaarde feit, is ingesteld door de Officier van Justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch. Deze heeft het navolgende middel van cassatie voorgesteld:
Schending of verkeerde toepassing van artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, s 28, houdende algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, de artikelen 350, 352 en 359 Wetboek van Strafvordering, artikel 7 Grondwet, artikel 168 Gemeentewet, artikel 52 van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969 en artikel 64 van de Algemene Plaatselijke Strafverordening van de gemeente 's-Hertogenbosch doordien de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch bij vonnis van 19 juni 1990 artikel 52 van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969 onverbindend heeft verklaard en vervolgens [verdachte] voornoemd wegens niet strafbaarheid van het aan deze ten laste gelegde feit heeft ontslagen van alle rechtsvervolging.
Toelichting:
1. Blijkens haar overwegingen in genoemd vonnis is de rechtbank van oordeel, dat aan verdachte overtreding van het bepaalde bij artikel 52, eerste lid aanhef en sub a van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969 was ten laste gelegd. Zulks is echter niet het geval. Genoemde verordening werd bij Besluit van de Gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de dato 23 mei 1984 ingetrokken en vervangen door de Algemene Plaatselijke Strafverordening voor de gemeente 's-Hertogenbosch, welke op 1 oktober 1984 in werking is getreden.
II. In genoemd vonnis overwoog de rechtbank, dat blijkens de in artikel 7, lid 3 van de Grondwet staande zinssnede: "behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet op het in dat artikel gewaarborgde recht van vrije meningsuiting alleen beperkingen mogen worden aangebracht bij wet in formele zin.
Deze overweging is - dunkt mij - in strijd met wat men wel mag noemen: de constante jurisprudentie van de Hoge Raad op dit stuk. Daaruit blijkt immers, dat naar het oordeel van dit College de uitoefening van het recht van vrije meningsuiting krachtens artikel 168 Gemeentewet wel degelijk door gemeenteraden aan beperkingen in het belang van de huishouding der gemeente, waaronder begrepen: de openbare orde, mag worden onderworpen, mits daarbij niet zo ver wordt gegaan, dat bijvoorbeeld het gebruik van een bepaald middel van bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand verlof afhankelijk zou worden gesteld.
Gelet op het voorstaande en met name het feit, dat noch de bepaling van artikel 52 van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969 noch het daarmede corresponderend artikel 64 van de Algemeen Plaatselijke Strafverordening voor de gemeente 's-Hertogenbosch, (van welke laatstgenoemde bepaling aan verdachte overtreding was ten laste gelegd) naar mijn mening geen algemeen verbod inhoudt om mondeling vrijelijk uiting te geven aan zijn mening, en de rechtbank mitsdien - mijns inziens - de aan de ten laste gelegde overtreding ten grondslag gelegde bepaling in de plaatselijke strafverordening ten onrechte onverbindend heeft verklaard en verdachte om die reden heeft ontslagen van alle rechtsvervolging, heb ik tegen het onderwerpelijke vonnis tijdig beroep in cassatie aangetekend.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring
Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
2. op 2 juni 1988, in de gemeente 's-Hertogenbosch op de Vismarkt, in het openbaar een persoon, te weten [verbalisant] - parkeercontroleur en onbezoldigd ambtenaar van gemeentepolitie te 's-Hertogenbosch, op enigerlei wijze overlast heeft aangedaan door genoemd persoon onder meer de woorden: "Dan duw die teringbon er maar onder vui1le kankerzak", toe te voegen.
5. Motivering van de bestreden beslissing
De Rechtbank heeft haar beslissing dat de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging als volgt gemotiveerd:
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde sub 2 levert op de overtreding van het bepaalde bij artikel 52, eerste lid aanhef en sub a, van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969, welke bepaling luidt:
"Het is verboden op of aan de weg dan wel elders op een voor het publiek toegankelijke plaats:
iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstoot gevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op andere wijze overlast aan te doen."
Artikel 7, lid 3 van de Grondwet bepaalt, dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens door middel van andere dan in de daaraan voorgaande leden genoemde middelen niemand voorafgaand verlof nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Dit grondrecht beschermt in beginsel elke openbaarmaking van een - meer of minder weloverwogen - gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit.
Het gebruik van aanstootgevende taal kan - daargelaten uiteraard de waarde van dergelijke uitingen in beginsel ook als openbaarmaking van een gedachte of gevoelen aangemerkt worden.Blijkens de zinsnede "behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet'' mogen op het recht in vrijheid de inhoud van de geopenbaarde gedachten en gevoelens te mogen bepalen, alleen bij wet in formele zin beperkingen worden aangebracht.
Mitsdien is artikel 52 van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969 in strijd met artikel 7 van de Grondwet en kan het niet in stand blijven.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 52, eerste lid aanhef en sub a van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969 onverbindend is.
Het bewezenverklaarde feit is derhalve niet strafbaar, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. Beoordeling van het middel
6.1. De in de toelichting op het middel onder 1 vervatte klacht dat de Rechtbank het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als hiervoren onder 1 is weergegeven is gegrond. Het bewezenverklaarde levert op: overtreding van het bepaalde bij art. 64 Algemene Plaatselijke Strafverordening voor de gemeente 's-Hertogenbosch.6.2. Bij haar hiervoren onder 5 weergegeven overweging - waarin voor "artikel 52 van de Algemene Politieverordening voor 's-Hertogenbosch 1969" dient te worden gelezen: art. 64 Algemene Plaatselijke Strafverordening voor de gemeente 's-Hertogenbosch – heeft de Rechtbank het bewezenverklaarde terecht en op goede gronden niet strafbaar geoordeeld. In de in de toelichting op het middel onder II vervatte klacht wordt miskend dat, wat er zij van beperkingen die de gemeentelijke wetgever kan voorschrijven die niet de inhoud van de in art. 7 Grondwet bedoelde gedachten of gevoelens betreffen, op het recht in vrijheid de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens te bepalen alleen bij wet in formele zin beperkingen mogen worden aangebracht. De in de toelichting op het middel onder II vervatte klacht faalt mitsdien.
7. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden vonnis voor wat betreft de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie niet in stand kan blijven. Nu alleen de in de toelichting op het middel onder 1 vervatte klacht tot cassatie kan leiden, moet het beroep voor het overige worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden vonnis, doch uitsluitend voor wat betreft de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie;
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert: overtreding van het bepaalde bij art. 64 Algemene Plaatselijke Strafverordening voor de gemeente 's-Hertogenbosch;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Keijzer, Govaerts en Koster in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 10 november 1992.