NJ 1989, 140
HR, 19-04-1988, nr. 82383
HR 19-04-1988, ECLI:NL:PHR:1988:AD0276, m.nt. A.C. 't Hart
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 april 1988
- Magistraten
Van Der Ven, Bronkhorst, Davids, Keijzer, Govaerts, Meijers
- Zaaknummer
82383
- Noot
A.C. 't Hart
- LJN
AD0276
- JCDI
JCDI:ADS74124:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Staatsrecht / Algemeen
Juridische beroepen / Algemeen
Strafprocesrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1988:AD0276, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑1988
ECLI:NL:PHR:1988:AD0276, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑1988
- Wetingang
Sr art. 207; Sv art. 261; Sv art. 359 lid 1; Sv art. 359 lid 3; Eedswet 1911 art. 1a
Essentie
1. Het verweer dat geen sprake is van meineed omdat de eed niet is afgelegd op de wijze die de godsdienstige gezindte van verdachte voorschrijft, is terecht en op goede grond verworpen.
2. Voor strafbaarheid wegens art. 207 Sr is vereist dat een geval ‘waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt’ gegeven is en niet dat zulks in juist die bewoordingen in de telastelegging van art. 207 Sr tot uitdrukking zou moeten zijn gebracht.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Hof te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.