NJ 1985, 876
HR, 28-05-1985, nr. 77947
HR 28-05-1985, ECLI:NL:PHR:1985:AC8904
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28 mei 1985
- Magistraten
Van Der Ven, Bronkhorst, De Waard, Jeukens, Haak, Remmelink
- Zaaknummer
77947
- LJN
AC8904
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Bijzonder strafrecht / Fiscaal strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1985:AC8904, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑05‑1985
ECLI:NL:PHR:1985:AC8904, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑1985
- Wetingang
Sv art. 338; Sv art. 339 lid 2; Sv art. 588; Opiumwet art. 9 lid 5
Essentie
1. Het hof behoefde niet te doen blijken de geldigheid van de inleidende dagvaarding te hebben onderzocht.
2. Mede op grond van een feit van algemene bekendheid kon het hof aannemen dat sprake was van ernstige bezwaren in de zin van art. 9 lid 5 Opiumwet; uit de stukken is geen ernstig vermoeden af te leiden dat het bewijs is verkregen met overschrijding van de bevoegdheid van art. 9 lid 5 Opiumwet.
3. De stelling dat een rechter, indien verdachte buiten zijn schuld niet ter zitting aanwezig is, moet doen blijken van een onderzoek naar de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.