NJ 1986, 11
HR, 14-05-1985, nr. 78469U
HR 14-05-1985, ECLI:NL:PHR:1985:AC3589, m.nt. G.E. Mulder
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14 mei 1985
- Magistraten
Moons, Van Der Ven, Bronkhorst, De Groot, De Waard, Leijten
- Zaaknummer
78469U
- Noot
G.E. Mulder
- LJN
AC3589
- JCDI
JCDI:ADS65959:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1985:AC3589, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑05‑1985
ECLI:NL:PHR:1985:AC3589, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑05‑1985
- Wetingang
Sr art. 140; Sv art. 338; Opiumwet art. 2 lid 1 onder A; UW art. 5 lid 1 onder b; UW art. 18 lid 3 onder c; UW art. 26 lid 3; UW art. 28 lid 3; UW art. 31 lid 4; EUV art. 2 lid 1; EUV art. 12 lid 2 onder c
Essentie
1. Overlegging van andere dan op de strafbare feiten toepasselijke wetsbepalingen wordt door het Europees Uitleveringsverdrag niet gevorderd.
2. Het verweer dat bij het opsporingsonderzoek in Nederland bewijs mogelijk onrechtmatig is verkregen is geen verweer als bedoeld in art. 26 lid 3 Uitleveringswet. Gelet op de aard van de uitleveringsprocedure heeft de Rb. het verweer terecht en op goede grond verworpen.
3. Door te verwijzen naar de toepasselijke Nederlandse wetsartikelen, is de verwijzing naar de in het aanhoudingsbevel omschreven feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, niet onduidelijk.
4. Het feit waarvoor ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.