NJ 1985, 320
HR, 30-10-1984, nr. 77395
HR 30-10-1984, ECLI:NL:PHR:1984:AC8587
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30 oktober 1984
- Magistraten
Van Der Ven, Bronkhorst, De Groot, Hermans, Haak, Leijten
- Zaaknummer
77395
- LJN
AC8587
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Bijzonder strafrecht / Fiscaal strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1984:AC8587, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑10‑1984
ECLI:NL:PHR:1984:AC8587, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑1984
- Wetingang
Sv art. 261; Sv art. 339 lid 2; Sv art. 344 lid 1 onder 2°; Sv art. 359 lid 1; Sv art. 359 lid 3
Essentie
1. 's Hofs oordeel dat de feitelijke omschrijving van het ten laste gelegde niet zo onduidelijk is dat de verdachte daardoor in zijn verdediging is belemmerd, geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is overigens feitelijk en niet onbegrijpelijk. De stelling dat bij de beoordeling van de duidelijkheid van een ten laste gelegd feit niet een ander ten laste gelegd feit mag worden betrokken, vindt in haar algemeenheid geen steun in het recht.
2. De getuigenverklaringen in de processen-verbaal berusten telkens op eigen waarneming of ondervinding.
3. Overweging onder de streep met betrekking tot verdachtes opzet; de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.