NJB 2021/2415
Noodweerexces en het vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, art. 41 lid 2 Sr: uit dit vereiste volgt dat aannemelijk moet zijn dat de op die wijze veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan als de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde ‘onmiddellijk gevolg’, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn. In casu is de verwerping van het beroep op noodweer(exces) op de grond dat de verdachte handelde ‘vanuit een reeds bestaande kwaadheid’ die het gevolg was van de mishandeling van de verdachte door de aangever niet begrijpelijk nu die mishandeling de aanranding is waarop het beroep op noodweer(exces) betrekking had.
HR 07-09-2021, ECLI:NL:HR:2021:1226
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
7 september 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, C. Caminada
- Zaaknummer
19/04623
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1226, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑09‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:528, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑11‑2020
- Wetingang
(art. 41 Sr)
Essentie
Noodweerexces en het vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, art. 41 lid 2 Sr: uit dit vereiste volgt dat aannemelijk moet zijn dat de op die wijze veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan als de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.