NJB 2021/2415:Noodweerexces en het vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, art. 41 lid 2 Sr: uit dit vereiste volgt dat aannemelijk moet zijn dat de op die wijze veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan als de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde ‘onmiddellijk gevolg’, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn. In casu is de verwerping van het beroep op noodweer(exces) op de grond dat de verdachte handelde ‘vanuit een reeds bestaande kwaadheid’ die het gevolg was van de mishandeling van de verdachte door de aangever niet begrijpelijk nu die mishandeling de aanranding is waarop het beroep op noodweer(exces) betrekking had.