Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/48/EG betreffende de veiligheid van speelgoed
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 20-07-2009
- Bronpublicatie:
18-06-2009, PbEU 2009, L 170 (uitgifte: 30-06-2009, regelingnummer: 2009/48/EG)
- Inwerkingtreding
20-07-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-06-2009, PbEU 2009, L 170 (uitgifte: 30-06-2009, regelingnummer: 2009/48/EG)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 88/378/EEG van de Raad van 3 mei 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de veiligheid van speelgoed (3) werd in het kader van de totstandbrenging van de interne markt vastgesteld om de veiligheidsniveaus van speelgoed in de lidstaten te harmoniseren en belemmeringen voor de handel in speelgoed tussen de lidstaten weg te nemen.
- (2)
Richtlijn 88/378/EEG is gebaseerd op de beginselen van de nieuwe aanpak, die uiteengezet zijn in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (4). Dit betekent dat zij alleen de essentiële veiligheidseisen voor speelgoed bevat, met inbegrip van de bijzondere veiligheidseisen met betrekking tot fysische en mechanische eigenschappen, ontvlambaarheid, chemische eigenschappen, elektrische eigenschappen, hygiëne en radioactiviteit. De technische details worden overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (5) door de Commissie voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) vastgesteld. Overeenstemming met de aldus vastgestelde geharmoniseerde normen, waarvan het referentienummer in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, vestigt het vermoeden van overeenstemming met de eisen van Richtlijn 88/378/EEG. De ervaring heeft geleerd dat deze basisbeginselen in de speelgoedsector goed werken en moeten worden behouden.
- (3)
Door technologische ontwikkelingen op de speelgoedmarkt doen zich echter nieuwe vraagstukken voor in verband met de veiligheid van speelgoed en is meer bezorgdheid onder consumenten ontstaan. Om rekening te houden met deze ontwikkelingen en om het kader voor verhandelen van speelgoed te verduidelijken, moeten bepaalde aspecten van Richtlijn 88/378/EEG worden herzien en verbeterd; omwille van de duidelijkheid moet die richtlijn worden vervangen door de onderhavige richtlijn.
- (4)
Speelgoed valt ook onder Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (6), die specifieke sectorale wetgeving aanvult.
- (5)
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten (7) stelt horizontale bepalingen vast inzake de accreditatie van keuringsinstanties, CE-markering en een communautair kader voor markttoezicht voor, alsmede controles op producten die de communautaire markt binnenkomen, die ook van toepassing zijn op de speelgoedsector.
- (6)
Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten (8) omvat gemeenschappelijke beginselen en referentiebepalingen voor op de beginselen van de nieuwe aanpak gebaseerde wetgeving. Om te zorgen voor consistentie met andere sectorale productwetgeving moeten bepaalde bepalingen van deze richtlijn op dat besluit worden afgestemd, tenzij de bijzonderheden van de sector een andere oplossing vereisen. Daarom moeten bepaalde definities, de algemene verplichtingen voor marktdeelnemers, de bepalingen betreffende het vermoeden van overeenstemming en formeel bezwaar tegen geharmoniseerde normen, de voorschriften voor de CE-markering, de eisen voor keuringsinstanties en de aanmeldingsprocedures, en de bepalingen betreffende de procedures voor producten die een risico vertonen, op dat besluit worden afgestemd.
- (7)
Om de toepassing van deze richtlijn door fabrikanten en nationale autoriteiten te vergemakkelijken, moet het toepassingsgebied van deze richtlijn worden verduidelijkt door de lijst van niet onder de richtlijn vallende producten uit te breiden, in het bijzonder met bepaalde nieuwe producten zoals videospelletjes en randapparatuur.
- (8)
Om het begrip van de richtlijn en een uniforme toepassing ervan te bevorderen, moeten bepaalde nieuwe definities worden opgenomen die specifiek zijn voor de speelgoedsector.
- (9)
Speelgoed dat in de communautaire handel wordt gebracht, dient te voldoen aan de desbetreffende communautaire wetgeving en het is de verantwoordelijkheid van de marktdeelnemers dat hun speelgoed voldoet aan de gestelde eisen, in overeenstemming met de respectieve rol die ze vervullen in de toeleveringsketen, teneinde algemene belangen zoals gezondheid en veiligheid, en de consumenten en het milieu in grote mate te beschermen en eerlijke mededinging op de communautaire markt te waarborgen.
- (10)
Van alle marktdeelnemers wordt verwacht dat zij bij het in de handel brengen of op de markt aanbieden van speelgoed verantwoordelijk optreden en aan alle toepasselijke wettelijke eisen voldoen.
- (11)
Alle marktdeelnemers die een rol vervullen in de toeleverings- en distributieketen moeten passende maatregelen nemen om te waarborgen dat het speelgoed dat zij in de handel brengen onder normale en redelijkerwijs te voorziene gebruiksomstandigheden geen gevaar vormt voor de veiligheid en de gezondheid van kinderen en dat zij uitsluitend speelgoed op de markt aanbieden dat aan de desbetreffende communautaire wetgeving voldoet. Deze richtlijn zorgt voor een duidelijke en evenredige verdeling van de verplichtingen overeenkomstig de rol van elke marktdeelnemer in de toeleverings- en distributieketen.
- (12)
Omdat bepaalde taken alleen door de fabrikant kunnen worden verricht, moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de fabrikant en marktdeelnemers die verderop in de distributieketen een rol spelen. Voorts moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de importeur en de distributeur, omdat de importeur speelgoed uit derde landen in de Gemeenschap in de handel brengt. De importeur moet bijgevolg waarborgen dat dit speelgoed aan de toepasselijke communautaire eisen voldoet.
- (13)
De fabrikant, die op de hoogte is van de details van het ontwerp- en productieproces, is in de beste positie om de volledige beoordelingsprocedure ten behoeve van overeenstemming voor speelgoed uit te voeren. De verplichting om een beoordeling ten behoeve van overeenstemming uit te voeren, moet daarom uitsluitend op de fabrikant blijven rusten.
- (14)
Er moet worden gewaarborgd dat speelgoed dat vanuit derde landen in de communautaire handel komt, aan alle toepasselijke communautaire eisen voldoen, en met name dat de fabrikanten adequate beoordelingsprocedures met betrekking tot dit speelgoed hebben uitgevoerd. Bijgevolg moet worden bepaald dat importeurs erop toezien dat het speelgoed dat zij in de handel brengen aan de toepasselijke eisen voldoet en dat zij geen speelgoed in de handel brengen dat niet aan deze eisen voldoet of dat een risico vertoont. Om dezelfde reden moet eveneens worden bepaald dat importeurs erop toezien dat er beoordelingsprocedures ten behoeve van overeenstemming hebben plaatsgevonden en dat productmarkering en documenten die de fabrikanten opstellen ter beschikking staan van de toezichthoudende autoriteiten.
- (15)
Wanneer de distributeur speelgoed pas op de markt aanbiedt nadat het speelgoed door de fabrikant of de importeur in de handel is gebracht, moet hij de nodige zorgvuldigheid in acht nemen om ervoor te zorgen dat de wijze waarop hij met het speelgoed omgaat geen negatieve invloed heeft op de overeenstemming van het speelgoed. Van zowel importeurs als distributeurs wordt verwacht dat zij bij het in de handel brengen of op de markt aanbieden van speelgoed de nodige zorgvuldigheid in acht nemen in verband met de toepasselijke eisen.
- (16)
Wanneer importeurs speelgoed in de handel brengen, moeten zij hun naam en contactadres op het speelgoed vermelden. Er dient te worden voorzien in uitzonderingen hierop wanneer een dergelijke vermelding door de omvang of aard van het speelgoed niet mogelijk is. Een dergelijk geval is bijvoorbeeld wanneer de importeur de verpakking zou moeten openen om zijn naam en adres op het product te vermelden.
- (17)
Elke marktdeelnemer die speelgoed onder zijn eigen naam of merknaam in de handel brengt of speelgoed zodanig wijzigt dat de overeenstemming met de toepasselijke eisen in het gedrang kan komen, moet als fabrikant worden beschouwd en moet de verplichtingen van de fabrikant opnemen.
- (18)
Distributeurs en importeurs, die dicht bij de markt staan, moeten worden betrokken bij de markttoezichttaken van de bevoegde nationale autoriteiten, en moeten bereid zijn actief medewerking te verlenen en deze autoriteiten alle nodige informatie over het speelgoed verstrekken.
- (19)
Het markttoezicht wordt eenvoudiger en doeltreffender wanneer gewaarborgd wordt dat speelgoed in de hele toeleveringsketen traceerbaar is. Een efficiënt traceringssysteem verlicht de taak van de markttoezichtautoriteiten om na te gaan welke marktdeelnemers speelgoed dat niet in overeenstemming is, op de markt hebben aangeboden.
- (20)
Bepaalde essentiële veiligheidseisen die in Richtlijn 88/378/EEG waren opgenomen, moeten worden bijgewerkt om rekening te houden met de technische vooruitgang die sinds de goedkeuring van die richtlijn is geboekt. Door de technische vooruitgang kan, wat elektrische eigenschappen betreft, in het bijzonder de in Richtlijn 88/378/EEG opgenomen grenswaarde van 24 volt worden overschreden en toch een veilig gebruik van het speelgoed worden gewaarborgd.
- (21)
Ook moeten nieuwe essentiële veiligheidseisen worden vastgesteld. Om kinderen tegen de gevaren van chemische stoffen in speelgoed te beschermen moet zorgvuldig worden omgegaan met gevaarlijke stoffen, in het bijzonder stoffen die zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting (CMR-stoffen), evenals allergieverwekkende stoffen en bepaalde metalen. In het bijzonder moeten daarom de bepalingen betreffende chemische stoffen in speelgoed worden uitgebreid en aangepast, teneinde te specificeren dat speelgoed moet voldoen aan de algemene wetgeving voor chemische stoffen, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (9). Die bepalingen moeten echter ook worden aangepast aan de bijzondere behoeften van kinderen, die een kwetsbare groep consumenten zijn. Daarom moeten, vanwege de bijzondere risico's van deze stoffen voor de menselijke gezondheid, voor CMR-stoffen die overeenkomstig de toepasselijke communautaire wetgeving betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, en voor geurstoffen in speelgoed nieuwe beperkingen worden vastgesteld. Gebleken is dat nikkel in roestvrij staal veilig is en daarom moet worden bepaald dat dit in speelgoed gebruikt mag worden.
- (22)
De specifieke grenswaarden voor bepaalde stoffen in Richtlijn 88/378/EEG moeten ook worden bijgewerkt om rekening te houden met het voortschrijdend wetenschappelijke inzicht. De grenswaarden voor arseen, cadmium, chroom VI, lood, kwik en organisch tin, die bijzonder giftig zijn en dan ook niet bewust gebruikt mogen worden in die onderdelen van speelgoed die toegankelijk zijn voor kinderen, moeten worden vastgesteld op de helft van het niveau dat volgens de criteria van het betrokken wetenschappelijk comité als veilig wordt beschouwd, om ervoor te zorgen dat alleen sporen aanwezig zijn die verenigbaar zijn met een goede fabricagepraktijk.
- (23)
Speelgoed of onderdelen van speelgoed en verpakkingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in contact komen met voedsel moeten voldoen aan Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (10).
- (24)
Om te zorgen voor een passende bescherming ingeval van speelgoed met een hoge mate van blootstelling, moet het mogelijk zijn door uitvoeringsmaatregelen specifieke grenswaarden vast te stellen voor chemische stoffen die worden gebruikt in speelgoed bestemd voor gebruik door kinderen jonger dan 36 maanden en in ander speelgoed dat bedoeld is om in de mond genomen te worden, daarbij rekening houdende met de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1935/2004 en de verschillen tussen speelgoed en materialen die in contact komen met voedsel.
- (25)
Met de algemene en specifieke chemische eisen in deze richtlijn moet worden beoogd de gezondheid van kinderen tegen bepaalde stoffen in speelgoed te beschermen; de milieugevaren van speelgoed komen aan de orde in horizontale milieuwetgeving die op elektrisch en elektronisch speelgoed van toepassing is, te weten Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (11) en Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (12). Bovendien worden milieukwesties in verband met afval geregeld in Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 (13), kwesties in verband met verpakkingen en verpakkingsafval in Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 (14) en kwesties in verband met batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's in Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 (15).
- (26)
Het bij deze richtlijn opgericht systeem moet tevens bevorderen en in sommige gevallen ervoor zorgen dat risicovolle stoffen en materialen in speelgoed worden vervangen door minder gevaarlijke stoffen of technologieën wanneer geschikte economisch en technisch haalbare alternatieven beschikbaar zijn.
- (27)
Om kinderen te beschermen tegen beschadiging van het gehoor door speelgoed dat geluid produceert moeten strengere en vollediger normen worden vastgesteld ter beperking van de maximumwaarden voor zowel impulsgeluid als continu geluid dat zulk speelgoed produceert. Daarom moeten nieuwe essentiële veiligheidseisen worden vastgesteld voor het geluid dat dergelijk speelgoed produceert.
- (28)
Overeenkomstig het voorzorgsbeginsel moeten specifieke veiligheidseisen voor het potentiële specifieke gevaar van speelgoed in levensmiddelen worden vastgesteld, omdat de combinatie van speelgoed en levensmiddelen een risico van verstikking door inslikken kan veroorzaken dat zich onderscheidt van de risico's die het speelgoed op zichzelf vertoont, en dat om die reden niet valt onder specifieke maatregelen van de Gemeenschap.
- (29)
Omdat er speelgoed kan zijn of kan worden ontwikkeld dat gevaren inhoudt die niet onder de in deze richtlijn vastgestelde bijzondere veiligheidseisen vallen, moet een algemene veiligheidseis worden vastgesteld als rechtsgrondslag voor het nemen van maatregelen tegen dergelijk speelgoed. In dit verband moet de veiligheid van speelgoed worden vastgesteld aan de hand van het beoogde gebruik van het product, terwijl ook rekening moet worden gehouden met redelijkerwijs te voorzien gebruik, waarbij het gedrag van kinderen in acht wordt genomen, waarvan gewoonlijk niet dezelfde zorgvuldigheid kan worden verwacht als van een gemiddelde volwassen gebruiker. Indien een gevaar niet voldoende gereduceerd kan worden door het ontwerp of vrijwaringsmaatregelen, kan ten aanzien van het overblijvende risico productinformatie worden verstrekt aan de personen onder wier toezicht kinderen het speelgoed gebruiken, waarbij rekening wordt gehouden met hun vermogen om het overblijvende risico onder controle te houden. Volgens erkende methoden voor risicobeoordeling mag het verstrekken van informatie aan personen die toezicht houden en het feit dat zich tot dusverre geen ongelukken hebben voorgedaan geen vervangmiddel zijn voor verbeteringen aan het ontwerp.
- (30)
Om veilige voorwaarden voor het gebruik van speelgoed verder te bevorderen, moeten de bepalingen betreffende de waarschuwingen die bij het speelgoed moeten worden vermeld, worden aangevuld. Om te voorkomen dat waarschuwingen worden misbruikt om de toepasselijke veiligheidseisen te omzeilen, wat vooral is gebeurd met de waarschuwing dat het speelgoed niet geschikt is voor kinderen jonger dan 36 maanden, moet expliciet worden vermeld dat waarschuwingen voor bepaalde categorieën speelgoed niet gebruikt mogen worden als zij in strijd zijn met het beoogde gebruik van het speelgoed.
- (31)
De CE-markering, waarmee de overeenstemming van speelgoed wordt aangegeven, is de zichtbare uitkomst van een uitgebreid proces van beoordeling van de overeenstemming. Algemene beginselen voor de CE-markering worden vastgesteld in Verordening (EG) nr. 765/2008. In deze richtlijn moeten voorschriften voor het aanbrengen van de CE-markering worden vastgesteld.
- (32)
Het is van cruciaal belang dat aan fabrikanten en gebruikers duidelijk wordt gemaakt dat de fabrikant door het aanbrengen van de CE-markering verklaart dat het speelgoed aan alle ter zake doende eisen voldoet en dat de fabrikant de volledige verantwoordelijkheid daarvoor op zich neemt.
- (33)
De CE-markering moet de enige overeenstemmingsmarkering zijn die aangeeft dat het speelgoed in overeenstemming is met de communautaire harmonisatiewetgeving. Andere markeringen zijn evenwel toegestaan als ze bijdragen aan een betere bescherming van de consument en niet gedekt zijn door de communautaire harmonisatiewetgeving.
- (34)
Om het markttoezicht op speelgoed te vergemakkelijken, moeten voorschriften voor het aanbrengen van de CE-markering worden vastgesteld waarmee gewaarborgd wordt dat deze markering voldoende zichtbaar is.
- (35)
Om ervoor te zorgen dat de essentiële veiligheidseisen worden nageleefd, moeten passende beoordelingsprocedures ten behoeve van overeenstemming voor fabrikanten worden vastgesteld. Om de wettelijke verplichtingen van de fabrikant in verband met het waarborgen van de veiligheid van speelgoed aan te vullen, moet in deze richtlijn expliciet de verplichting worden opgenomen om de diverse mogelijke gevaren van speelgoed te analyseren en de potentiële blootstelling aan deze gevaren te beoordelen, wat ten aanzien van chemische stoffen betekent dat beoordeeld wordt hoe waarschijnlijk het is dat stoffen die verboden zijn of waarvan het gebruik beperkt wordt voorkomen in het speelgoed, en moeten de fabrikanten worden verplicht deze veiligheidsbeoordeling in de technische documentatie te bewaren, zodat de markttoezichtautoriteiten hun taken efficiënt kunnen vervullen. Interne productiecontrole, waarbij de fabrikant zelf verantwoordelijk is voor de overeenstemmingsbeoordeling, is doeltreffend gebleken in gevallen waarin de fabrikant de geharmoniseerde normen naleeft waarvan het referentienummer in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt en die normen alle veiligheidseisen voor het speelgoed dekken. Wanneer dergelijke geharmoniseerde normen niet bestaan, moet het speelgoed aan verificatie door derde parijen, in dit geval EG-typeonderzoek, worden onderworpen. Hetzelfde moet gelden wanneer deze norm(en) met een beperking in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd of wanneer de fabrikant dergelijke normen niet of niet volledig heeft nageleefd. De fabrikant moet het speelgoed aan EG-typeonderzoek onderwerpen wanneer hij van mening is dat de aard, het ontwerp, de constructie of het doel van het speelgoed verificatie door derden noodzakelijk maakt.
- (36)
Omdat ervoor moet worden gezorgd dat de keuringsinstanties voor speelgoed in de hele Gemeenschap een uniform hoog prestatieniveau hebben en omdat al deze instanties hun functies op hetzelfde niveau en onder eerlijke concurrentievoorwaarden moeten uitoefenen, moeten verplichte eisen worden vastgesteld voor keuringsinstanties die willen worden aangemeld met het oog op het verlenen van beoordelingsdiensten ten behoeve van de overeenstemming uit hoofde van deze richtlijn.
- (37)
Om bij de uitvoering van de beoordeling ten behoeve van de overeenstemming van speelgoed een samenhangend kwaliteitsniveau te kunnen waarborgen, moeten niet alleen de eisen voor keuringsinstanties die willen worden aangemeld worden versterkt, maar moeten tegelijkertijd eisen worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten en andere instanties die bij de beoordeling en aanmelding van en bij het toezicht op aangemelde instanties betrokken zijn.
- (38)
Indien het beschikbare wetenschappelijke bewijs onvoldoende is om een nauwkeurige risicobeoordeling mogelijk te maken, moeten de lidstaten bij het nemen van maatregelen uit hoofde van deze richtlijn het voorzorgsbeginsel toepassen, dat een beginsel van Gemeenschapsrecht is, en onder andere wordt omschreven in de mededeling van de Commissie van 2 februari 2000, en daarbij terdege rekening houden met de overige bepalingen en beginselen van deze richtlijn, zoals het vrije verkeer van goederen en het vermoeden van overeenstemming.
- (39)
Verordening (EG) nr. 765/2008 vormt een aanvulling op en uitbreiding van het bestaande kader voor het markttoezicht op producten waarvoor de communautaire harmonisatiewetgeving geldt, waaronder ook speelgoed valt. Daarom moeten de lidstaten markttoezicht op speelgoed organiseren en uitvoeren overeenkomstig die verordening. Overeenkomstig die verordening verhindert de toepassing ervan niet dat de markttoezichtautoriteiten specifiekere maatregelen voor markttoezicht nemen uit hoofde van Richtlijn 2001/95/EG. Bovendien moeten bij de richtlijn enkele specifieke maatregelen worden aangenomen die het mogelijk maken dat een markttoezichtautoriteit bij een aangemelde instantie om informatie verzoekt en aan deze instantie instructies geeft, zodat markttoezichtautoriteiten meer mogelijkheden hebben om te handelen als voor speelgoed een certificaat van EG-typeonderzoek bestaat.
- (40)
Richtlijn 88/378/EEG omvat reeds een vrijwaringsprocedure die de Commissie in staat stelt te onderzoeken of een maatregel van een lidstaat tegen speelgoed dat wordt geacht niet in overeenstemming te zijn, gerechtvaardigd is. Om de transparantie te vergroten en tijdverlies te beperken, moet de bestaande vrijwaringsprocedure worden verbeterd teneinde de efficiëntie te vergroten en van de deskundigheid in de lidstaten te profiteren.
- (41)
Het bestaande systeem moet worden aangevuld met een procedure om belanghebbenden te informeren over genomen maatregelen tegen speelgoed dat een risico vertoont voor de gezondheid en veiligheid van personen of voor andere aspecten van de bescherming van algemene belangen. Deze procedure moet ook markttoezichtautoriteiten in staat stellen samen met de betrokken marktdeelnemers eerder tegen dergelijk speelgoed op te treden.
- (42)
Indien de lidstaten en de Commissie het erover eens zijn dat een maatregel van een lidstaat gerechtvaardigd is, moet nadere betrokkenheid van de Commissie hierbij niet nodig zijn.
- (43)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (16).
- (44)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om in bepaalde, duidelijk omschreven gevallen de eisen betreffende chemische eigenschappen aan te passen en in bepaalde gevallen vrijstellingen te verlenen van het verbod op CMR-stoffen, alsook om de formulering van de specifieke waarschuwingen voor bepaalde categorieën speelgoed aan te passen. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten deze maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
- (45)
Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (17) is onder meer van toepassing op speelgoed dat niet in overeenstemming is met de communautaire harmonisatiewetgeving. Fabrikanten en importeurs die speelgoed dat niet in overeenstemming is in de Gemeenschap in de handel hebben gebracht, zijn krachtens die richtlijn aansprakelijk voor schade.
- (46)
De lidstaten moeten voorzien in sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze richtlijn. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
- (47)
Om speelgoedfabrikanten en andere marktdeelnemers voldoende tijd te gunnen om zich aan de in deze richtlijn vastgelegde eisen aan te passen moet er na de inwerkingtreding van deze richtlijn een overgangsperiode van twee jaar in acht worden genomen waarin speelgoed dat voldoet aan Richtlijn 88/378/EEG in de handel mag worden gebracht. In geval van chemische eisen moet er een overgangsperiode van vier jaar worden vastgelegd, zodat er geharmoniseerde normen kunnen worden ontwikkeld die noodzakelijk zijn om aan die eisen te voldoen.
- (48)
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het waarborgen van een hoog veiligheidsniveau voor speelgoed om zodoende de veiligheid en gezondheid van kinderen te waarborgen, en van de werking van de interne markt door geharmoniseerde veiligheidseisen voor speelgoed en minimumeisen voor markttoezicht vast te stellen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 77 van 31.3.2009, blz. 8.
Advies van het Europees Parlement van 18 december 2008 (nog niet in het PB bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 11 mei 2009.
PB L 187 van 16.7.1988, blz. 1.
PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.
PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.
PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82.
PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.
PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.
PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.
PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.
PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.
PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29.