HR 10 maart 2017, ECLI:HR:2017:411.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-03-2022, nr. 200.261.203
ECLI:NL:GHARL:2022:2169, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-03-2022
- Zaaknummer
200.261.203
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:2169, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑03‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1531, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHARL:2021:3798, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑04‑2021; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2022-0126
RN 2022/49
Jurisprudentie Erfrecht 2022/91 met annotatie van mr. L.A.G.M. van der Geld
JERF 2022/91 met annotatie van mr. L.A.G.M. van der Geld
Notamail 2022/75
JERF Actueel 2022/97
FJR 2024/28.26
ERF-Updates.nl 2021-0111
Jurisprudentie Erfrecht 2021/115
JERF 2021/115
JERF Actueel 2021/196
Uitspraak 22‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Erflater heeft in zijn testament zijn broer tot enig erfgenaam benoemd. Daarna hertrouwt erflater en krijgt kinderen. Uitleg van het testament: wie erft zijn broer of toch zijn echtgenote en kinderen?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.203
(zaaknummer rechtbank Gelderland NL18.17732)
arrest van 22 maart 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B.J. Al,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters,
en
1. [naam1] ,
geboren te [woonplaats1] [in] 2011,
2. [naam2] ,
geboren te [woonplaats1] [in] 2014,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
in het geding geroepen op voet van artikel 118 Rv,
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters.
1. Het verdere verloop van de zaak in hoger beroep
Naar aanleiding van het tussenarrest van 20 april 2021 heeft [geïntimeerde] de kinderen van erflater [naam1] en [naam2] op voet van artikel 118 Rv in het hoger beroep betrokken. [geïntimeerde] heeft van de kantonrechter machtiging gekregen in deze procedure als wettelijk vertegenwoordigster van [naam1] en [naam2] in rechte op te treden. Het verdere procesverloop blijkt uit het exploot van oproeping van 3 mei 2021 en de memorie van antwoord aan de zijde van [naam1] en [naam2] .
2. De kern van de zaak
Voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van dit arrest beschrijft het hof in dit onderdeel eerst - in herhaling van het tussenarrest van 20 april 2021 - de kern van de zaak.
2.1
[geïntimeerde] is de weduwe van [erflater] (hierna: erflater); [appellant] is zijn broer. [appellant] is sinds 1990 werkzaam in de onderneming van erflater (aanvankelijk restaurant [naam3] in de [adres1] in [woonplaats1] , vanaf 1999 Bistro Café [naam4] , aan [adres2] in [woonplaats1] ).
2.2
Erflater en [geïntimeerde] zijn [in] 2009 gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben samen twee kinderen: [naam1] ( [in] 2011) en [naam2] ( [in] 2014). Zij hebben de huwelijksgemeenschap op 20 juli 2012 opgeheven door huwelijkse voorwaarden te maken en iedere huwelijksgemeenschap uit te sluiten. Zij hebben op 23 juli 2012 de ontbonden huwelijksgemeenschap gedeeltelijk verdeeld. Aan erflater zijn toegedeeld het ondernemingsvermogen (Bistro Café [naam4] in [woonplaats1] ) en het bedrijfspand aan [adres2] in [woonplaats1] ; erflater heeft de schuld waarvoor hypotheek is gevestigd op het bedrijfspand overgenomen. Aan [geïntimeerde] is het appartement aan de [adres3] in [woonplaats1] toegedeeld; zij heeft de schuld waarvoor hypotheek is gevestigd op dit appartement overgenomen. Erflater moest aan [geïntimeerde] vanwege overbedeling € 72.232,50 betalen. Zij hebben deze schuld omgezet in een schuld uit geldlening.
2.3
Erflater is [in] 2017 in zijn laatste woonplaats [woonplaats1] overleden. Hij heeft voor het laatst beschikt over zijn nalatenschap in zijn testament van 21 juli 2006. Op dat moment was hij gehuwd met [naam5] (hierna: [naam5] ). Hij heeft haar benoemd tot zijn enige erfgename en executeur onder de voorwaarde dat hun huwelijk nog bestaat op zijn sterfdag. Erflater en [naam5] zijn [in] 2009 gescheiden, zodat [naam5] geen erfgenaam is en ook geen executeur. Erflater heeft in zijn testament ook een subsidiaire erfstelling opgenomen die luidt als volgt:
“SUBSIDIAIRE ERFSTELLING.
VI. Voor het geval dat de onder II. gemaakte erfstelling geen gevolg heeft, benoem ik mijn
broer de heer [appellant] (...) tot mijn enige erfgenaam. Indien hij niet van mij erft benoem ik zijn afstammelingen die in Nederland zijn geboren tot mijn enige erfgenamen.”
2.4
Erflater heeft gedurende zijn huwelijk met [geïntimeerde] op enig moment een concept van een testament laten maken. In dat concept staat dat hij alle eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroept en zijn echtgenote en – indien aanwezig – zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemt. Dit concept heeft niet geleid tot de ondertekening van een overeenkomstig testament bij de notaris, zodat zijn laatste testament dat van 21 juli 2006 is.
2.5
[appellant] heeft op 22 maart 2019 op de griffie van de rechtbank Gelderland verklaard dat hij de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaardt.
2.6
Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is in geschil wie erfgenaam is of erfgenamen zijn van erflater. [geïntimeerde] heeft de rechtbank gevraagd voor recht te verklaren dat [appellant] geen rechten kan ontlenen aan het testament van 21 juli 2006. De rechtbank heeft geoordeeld dat erflater zijn testament van 21 juli 2006 uitsluitend heeft gemaakt voor de situatie dat hij getrouwd was met [naam5] of niet zou zijn hertrouwd en de gevraagde verklaring voor recht gegeven (vonnis van 8 mei 2019).
2.7
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de toegewezen vordering (verklaring voor recht) alsnog wordt afgewezen.
3. Het oordeel van het hof
3.1
In de kern gaat het om de vraag of de (subsidiaire) erfstelling van [appellant] in het testament van erflater uit 2006 nog steeds geldt. De uitleg die [geïntimeerde] aan de erfstelling van [appellant] in het testament uit 2006 geeft, komt erop neer dat de erfstelling van [appellant] alleen is gemaakt voor het geval erflater bij zijn overlijden niet gehuwd is en geen afstammelingen achterlaat. [appellant] betwist dat.
3.2
[geïntimeerde] moet haar stellingen over de uitleg die zij geeft aan de erfstelling van [appellant] bewijzen. Zij beroept zich immers op die uitleg en de rechtsgevolgen daarvan (artikel 150 Rv).
3.3
Om te kunnen vaststellen op welk rechtsgevolg de erfstelling van [appellant] in het testament uit 2006 van erflater is gericht is uitleg nodig. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij die uitleg worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Feiten en omstandigheden van na het maken van het testament kunnen alleen meedoen bij de uitleg als erflater daarop bij het maken van zijn testament is vooruitgelopen.
Omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt
3.4
Vaststaat dat erflater in 2006 in [woonplaats1] een restaurant exploiteerde, dat hij op dat moment getrouwd was met [naam5] en geen kinderen had en dat [appellant] , zijn jongste broer, destijds als kok in het restaurant werkte en dat al sinds 1990 deed. Niet is komen vast te staan hoe het vermogen van erflater destijds was samengesteld. Ook staat niet vast of erflater of [naam5] in 2006 al concreet aan echtscheiding dachten.
Verhoudingen die de uiterste wil van erflater kennelijk wenste te regelen.
3.5
Het hof leidt uit het testament van erflater af welke verhoudingen hij daarmee - kennelijk - wilde regelen.
3.6
Erflater heeft zijn toenmalige echtgenote [naam5] tot enig erfgename en executeur benoemd. Hij heeft dat gedaan voor het geval zijn huwelijk met [naam5] wordt ontbonden door zijn overlijden. De erfstelling van [naam5] en haar benoeming tot executeur geldt (onder meer) niet als er bij overlijden van erflater een echtscheidingsbeschikking is gegeven.
3.7
Voor het geval [naam5] geen erfgenaam is heeft erflater zijn jongste broer [appellant] tot zijn enige erfgenaam benoemd en als [appellant] niet van hem erft de afstammelingen van [appellant] die in Nederland zijn geboren.
3.8
Gelet op de omstandigheden waaronder erflater deze erfstellingen in 2006 heeft gemaakt en de verhoudingen die hij kennelijk wilde regelen biedt de tekst van het testament volgens het hof onvoldoende aanknopingspunten voor de uitleg die [geïntimeerde] en in haar spoor [naam1] en [naam2] aan de erfstelling van [appellant] geven. In het testament is niet verwoord dat de erfstelling van [appellant] niet geldt als erflater na een echtscheiding met [naam5] of haar vooroverlijden hertrouwt en afstammelingen achterlaat. Dat die situatie zich wel voordeed op het moment van overlijden van erflater is een omstandigheid van na het maken van het testament van 2006. Erflater is in zijn testament niet vooruitgelopen op die omstandigheid. [geïntimeerde] en haar kinderen hebben ook geen omstandigheden genoemd die, ook al is in het testament de bedoelde voorwaarde niet verwoord, toch de conclusie kunnen dragen dat erflater de erfstelling van [appellant] alleen maar wilde voor de situatie dat hij ongehuwd en zonder afstammelingen achter te laten zou overlijden. Dat hij aan derden zou hebben gezegd dat hij wilde dat zijn gehele nalatenschap naar zijn vrouw en kinderen zou gaan, is daarvoor niet voldoende. Voor het vervullen van die wens had hij zijn testament uit 2006 moeten herroepen en dat heeft hij niet gedaan.
3.9
De tekst van het testament biedt volgens het hof eerder steun aan de uitleg van [appellant] die erop neerkomt dat hij enig erfgenaam is van erflater. Zo is op de mondelinge behandeling namens [geïntimeerde] verklaard dat erflater wel wist dat hij een testament had en ook dat hij wist dat hij dat testament eigenlijk moest herzien, omdat zijn vrouw en kinderen geen erfgenamen waren, maar dacht dat het geregeld was, terwijl dat formeel niet het geval was. Daaruit valt eerder af te leiden dat ook erflater ervan uitging dat hij de erfstelling van [appellant] zou moeten herroepen als hij wilde dat [geïntimeerde] en zijn kinderen zijn erfgenamen zouden zijn. Het is in deze procedure niet duidelijk geworden waarom hij het testament waarvan hij tijdens zijn huwelijk met [geïntimeerde] een concept had laten maken niet heeft getekend. Het is niet uitgesloten dat hij heeft gedacht dat het concept ook gold zonder ondertekening of dat hij het al had getekend. Ook is niet uitgesloten dat hij uiteindelijk toch niet wilde wat er in het concept stond.
3.10
Het debat tussen partijen over de gang van zaken na het overlijden van erflater is niet relevant voor de uitleg van de erfstelling van [appellant] . Daarvoor is ook niet relevant dat [appellant] (aanvankelijk) ervan zou zijn uitgegaan dat hij geen erfgenaam was.
3.11
Dat alles betekent dat de grieven van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank slagen in zoverre de rechtbank voor recht heeft verklaard [appellant] aan het testament van erflater van 21 juli 2006 geen rechten kan ontlenen. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] en haar kinderen alsnog afwijzen. Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren vanwege de familierelatie van partijen (schoonzus en neefjes tegen zwager en oom).
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
vernietigt het vonnis dat de rechtbank Gelderland op 8 mei 2019 heeft gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellant] en neemt de volgende beslissing;
4.2
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
4.3
compenseert de proceskosten in beide instanties zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en R.E. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
Uitspraak 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Uitleg testament. Procesrechtelijke verwikkelingen. Artikel 118 Rv; artikel 1:349 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.203
(zaaknummer rechtbank Gelderland NL18.17732)
arrest van 20 april 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B.J. Al,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [A] ,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters.
1. Samenvatting
In dit hoger beroep gaat het om de vraag wie de erfgenamen zijn van wijlen de echtgenoot van [geïntimeerde] : zijn broer [appellant] of zijn weduwe en kinderen. Het hof beslist dat de weduwe van de erflater ook de kinderen in deze procedure moet oproepen op grond van artikel 118 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv), omdat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding.
2. De zaak
2.1
[geïntimeerde] is de weduwe van [B] (hierna: erflater); [appellant] is zijn broer. [appellant] is sinds 1990 werkzaam in de onderneming van erflater (aanvankelijk restaurant Aphrodite in de Rijnstaat in Arnhem, vanaf 1999 Bistro Café Robin Hood, aan het Willemsplein in Arnhem).
2.2
Erflater en [geïntimeerde] zijn op 30 oktober 2009 gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben samen twee kinderen: [C] ( [geboortedatum] ) en [D] ( [geboortedatum] ). Zij hebben de huwelijksgemeenschap op 20 juli 2012 opgeheven door huwelijkse voorwaarden te maken en iedere huwelijksgemeenschap uit te sluiten. Zij hebben op 23 juli 2012 de ontbonden huwelijksgemeenschap gedeeltelijk verdeeld. Aan erflater zijn toegedeeld het ondernemingsvermogen (Bistro Café Robin Hood in Arnhem) en het bedrijfspand aan het Willemsplein 30 in Arnhem; erflater heeft de schuld waarvoor hypotheek is gevestigd op het bedrijfspand overgenomen. Aan [geïntimeerde] is het appartement aan de [a-straat1] in [A] toegedeeld; zij heeft de schuld waarvoor hypotheek is gevestigd op dit appartement overgenomen. Erflater moest aan [geïntimeerde] vanwege overbedeling € 72.232,50 betalen. Zij hebben deze schuld omgezet in een schuld uit geldlening.
2.3
Erflater is op 9 september 2017 in zijn laatste woonplaats Arnhem overleden. Hij heeft voor het laatst beschikt over zijn nalatenschap in zijn testament van 21 juli 2006. Op dat moment was hij gehuwd met [E] (hierna: [E] ). Hij heeft haar benoemd tot zijn enige erfgename en executeur onder de voorwaarde dat hun huwelijk nog bestaat op zijn sterfdag. Erflater en [E] zijn op 22 oktober 2009 gescheiden, zodat [E] geen erfgenaam is en ook geen executeur. Erflater heeft in zijn testament ook een subsidiaire erfstelling opgenomen die luidt als volgt:
“SUBSIDIAIRE ERFSTELLING.
VI. Voor het geval dat de onder II. gemaakte erfstelling geen gevolg heeft, benoem ik mijn
broer de heer [appellant] (...) tot mijn enige erfgenaam. Indien hij niet van mij erft benoem ik zijn afstammelingen die in Nederland zijn geboren tot mijn enige erfgenamen.”
2.4
Erflater heeft gedurende zijn huwelijk met [geïntimeerde] op enig moment een concept van een testament laten maken. In dat concept staat dat hij alle eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroept en zijn echtgenote en – indien aanwezig – zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemt. Dit concept heeft niet geleid tot de ondertekening van een overeenkomstig testament bij de notaris, zodat zijn laatste testament dat van 21 juli 2006 is.
2.5
[appellant] heeft op 22 maart 2019 op de griffie van de rechtbank Gelderland verklaard dat hij de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaardt.
2.6
Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is in geschil wie erfgenaam is of erfgenamen zijn van erflater. [geïntimeerde] heeft de rechtbank gevraagd voor recht te verklaren dat [appellant] geen rechten kan ontlenen aan het testament van 21 juli 2006. De rechtbank heeft geoordeeld dat erflater zijn testament van 21 juli 2006 uitsluitend heeft gemaakt voor de situatie dat hij getrouwd was met [E] of niet zou zijn hertrouwd en de gevraagde verklaring voor recht gegeven (vonnis van 8 mei 2019).
3. De rechtszaak bij het hof
3.1
[appellant] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Hij komt daarvan in hoger beroep. Hij heeft zeven bezwaren (grieven) tegen de beslissing van de rechtbank en wil dat het hof de beslissing van de rechtbank ongedaan maakt en de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijst. Hij wil ook dat [geïntimeerde] zijn proceskosten voor de rechtszaak bij de rechtbank en het hof zal vergoeden.
3.2
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- -
de stukken van de rechtszaak bij de rechtbank;
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven (met bijlagen);
- -
de memorie van antwoord (met bijlage);
- -
het tussenarrest van het hof van 8 september 2020, waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- -
de stukken die voor die mondelinge behandeling zijn ingestuurd;
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 maart 2021,waaruit blijkt dat partijen met elkaar in overleg treden over een vergelijk.
4. Het oordeel van het hof
4.1
Zoals [appellant] in zijn eerste grief heeft betoogd is op de nalatenschap van erflater de Europese Erfrechtverordening (Erfrechtverordening) van toepassing. De Nederlandse rechter is bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging (artikel 4 Erfrechtverordening). Dat betekent dat grief 1 slaagt. Dat kan niet leiden tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, omdat ook de rechtbank, maar dan op andere gronden, tot het oordeel was gekomen dat de Nederlandse rechter bevoegd is.
4.2
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] rechten kan ontlenen aan het testament van erflater van 21 juli 2006. Het is noodzakelijk allen die een recht zouden kunnen ontlenen aan dat testament in deze procedure te betrekken. Dat zijn niet alleen [geïntimeerde] en [appellant] , maar ook de kinderen van erflater ( [C] en [D] ).
4.3
Er is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. [geïntimeerde] is als oorspronkelijk eiseres degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Zij heeft haar kinderen niet in het geding geroepen. Zij heeft daardoor niet alle bij deze rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure betrokken. Het hof zal haar ambtshalve de gelegenheid te geven om haar kinderen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op voet van artikel 118 Rv.1.
4.4
Als [geïntimeerde] niet of niet tijdig van die gelegenheid gebruik maakt, zal het hof het vonnis van de rechtbank vernietigen en haar alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering een verklaring voor recht te geven dat [appellant] geen rechten kan ontlenen aan het testament van erflater van 21 juli 2006.
4.5
Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] als wettelijk vertegenwoordigster ook namens de kinderen de gevraagde verklaring voor recht zal vorderen, althans daartegen geen verweer zal voeren. Zij heeft daarvoor machtiging van de kantonrechter nodig: zonder machtiging wordt zij wanneer zij voor haar kinderen als eiser in rechte optreedt of tegen een uitspraak beroep instelt niet-ontvankelijk verklaard (artikel 1:349 lid 1 BW). Is dat laatste het geval, dan heeft ook de oproeping van de kinderen op voet van artikel 118 Rv geen effect, zodat zij ook in haar eigen vordering niet-ontvankelijk is. Voor de volledigheid merkt het hof op dat [geïntimeerde] niet zonder machtiging van de kantonrechter in die uitspraak mag berusten als de vordering in hoger beroep wordt afgewezen (artikel 1:349 lid 2 BW). Het hof verlangt van [geïntimeerde] dat zij de machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:349 lid 1 BW aan het hof en de wederpartij overlegt.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 11 mei 2021 en geeft [geïntimeerde] de gelegenheid alsnog de kinderen van erflater [C] en [D] in het hoger beroep te betrekken dan wel mee te delen dat zij dit zal nalaten;
bepaalt dat voor het geval [geïntimeerde] ervoor kiest de kinderen van erflater in dit hoger beroep te betrekken de zaak vervolgens zal worden verwezen naar de rol van 25 mei 2021 voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van de kinderen van erflater en het overleggen van de machtiging van de kantonrechter als bedoeld in rov. 4.5;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en R.E. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 april 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑04‑2021