Hof Amsterdam, 10-11-2020, nr. 200.262.745/01
ECLI:NL:GHAMS:2020:3023
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-11-2020
- Zaaknummer
200.262.745/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:3023, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑11‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:930, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2020-1387
PR-Updates.nl PR-2020-0181
VAAN-AR-Updates.nl 2020-1387
Uitspraak 10‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Vorderingen op grond van WAO-hiaatverzekering. C-polis in de zin van de (inmiddels vervallen) Pensioen- en spaarfondsenwet. De polis met de daarvan deel uitmakende verzekeringsvoorwaarden (verzekeringsovereenkomst) is het uitgangspunt voor de beoordeling, niet het (tussen werknemer en werkgever geldende) pensioenreglement. Op grond van toetsing aan zowel de verzekeringsovereenkomst als het pensioenreglement zijn de vorderingen terecht door de kantonrechter afgewezen. Toepasselijk wetsartikelen: art. 2 PSW (oud); art. 7:932 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.262.745/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7249581 CV EXPL 18-21670
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 november 2020
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. N.T.C. Vuik te Enschede,
tegen
SRLEV N.V.,
statutair gevestigd te Alkmaar, kantoorhoudend te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Zwitserleven genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 28 juni 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 8 april 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Zwitserleven als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben ter zitting van 16 september 2020 hun standpunten mondeling toegelicht, [appellant] door zijn hiervoor genoemde advocaat, Zwitserleven door mr. W. van Heest, advocaat te Haarlem, ieder aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – voor recht zal verklaren i) dat [appellant] jegens Zwitserleven vanaf 1 maart 2003 recht heeft op premievrije opbouw van het ouderdomspensioen tot 1 mei 2015 en vanaf 1 maart 2003 op arbeidsongeschiktheidspensioen ter grootte van het WAO-hiaat tot 1 mei 2019 en ii) dat Zwitserleven wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd over de duur van het te laat betalen van het arbeidsongeschiktheidspensioen, en voorts, dat het hof Zwitserleven zal veroordelen tot terugbetaling van de proceskosten die [appellant] haar ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente, alles met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Zwitserleven heeft geconcludeerd tot – uitvoerbaar bij voorraad – afwijzing van de vorderingen van [appellant] en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
2.2.
Onder randnummer 4 van de memorie van grieven betwist [appellant] dat [X] B.V. (verder: [X] ), anders dan de kantonrechter onder 1.1 (kennelijk op basis van [appellant] eigen stelling ter zake in de inleidende dagvaarding) heeft vermeld, is opgeheven. Zwitserleven heeft zich hierover niet uitgelaten. Dat [X] is opgeheven staat echter niet vast en is overigens voor de beoordeling van het geschil niet relevant.
2.3.
Met grief 1 stelt [appellant] in aanvulling op de vaststelling onder 1.8 dat [X] op 20 mei 2003 Zwitserleven (ook) heeft meegedeeld dat [appellant] vanaf 1 maart 2003 arbeidsongeschikt is. Het hof neemt van deze stelling goede nota maar kan niet van de juistheid ervan uitgaan omdat Zwitserleven de stelling heeft betwist.
2.4.
Grief 2 houdt in dat de kantonrechter onder 1.10 ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat Zwitserleven [appellant] op 24 november 2005 een beëindigings-aanhangsel van na te noemen verzekeringspolis heeft afgegeven. [appellant] betwist deze afgifte. Vanwege deze betwisting staat ook dit feit staat niet vast.
2.5.
Voor het overige zijn de door de kantonrechter opgesomde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( a) [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1954, is in 2000 in dienst getreden van [X] . Hij heeft sinds 1 mei 2001 deelgenomen aan de pensioenregeling van [X] .
( b) De pensioenovereenkomst tussen [appellant] en [X] is nader uitgewerkt in het Pensioenreglement van [X] (verder: het pensioenreglement of het reglement) en de ter uitvoering daarvan door [X] met Zwitserleven gesloten collectieve pensioenverzekeringsovereenkomst.
( c) De pensioenregeling kende naast de opbouw van een kapitaal bij leven en een dekking bij overlijden de verzekering van het WAO-hiaat in geval van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde werknemer.
( d) Partijen hebben op basis van voormelde collectieve verzekering per 1 mei 2001 een pensioenverzekering in voormelde zin gesloten.
( e) [appellant] is met ingang van 1 maart 2003 arbeidsongeschikt geworden.
( f) De arbeidsovereenkomst tussen [X] en [appellant] is per 1 mei 2003 ontbonden. [X] heeft Zwitserleven op 20 mei 2003 op de hoogte gesteld van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
( g) Het UWV heeft [appellant] per 2 maart 2004 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, bestaande uit een loondervingsuitkering en een vervolguitkering. De loondervingsuitkering werd voor de duur van twee jaar toegekend, waarna die per 2 maart 2006 werd omgezet in een vervolguitkering. Aangezien de vervolguitkering lager is dan de loondervingsuitkering, ontstond voor [appellant] per 2 maart 2006 een WAO-hiaat.
( h) Bij brief van 17 maart 2006 heeft [appellant] Zwitserleven verzocht hem een uitkering uit hoofde van de WAO-hiaatverzekering toe te kennen. Dit verzoek is door Zwitserleven geweigerd, evenals latere soortgelijke verzoeken van en namens [appellant] .
3. Beoordeling
3.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] , na eiswijziging, gevorderd i) voor recht te verklaren, samengevat, dat hij vanaf 2 maart 2006 tot en met de dag waarop zijn pensioen ingaat jegens Zwitserleven recht heeft op een WAO-hiaatverzekeringsuitkering, ii) Zwitserleven te veroordelen tot het betalen van die uitkering, met nevenvorderingen. Na verweer van Zwitserleven heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.2.
Met de grieven, voor zover hiervoor nog niet besproken, komt [appellant] op tegen voormelde beslissing en de gronden waarop deze berust. De grieven strekken ertoe dat de vorderingen, zoals [appellant] die in appel heeft ingesteld en onder 1 zijn weergegeven, (alsnog) worden toegewezen. Zij kunnen gezamenlijk worden behandeld.
3.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de onderhavige verzekering er een is in de zin van artikel 2 lid 4 sub C van de per 1 januari 2007 vervallen Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW), een zogeheten C-polis. Kenmerkend daarbij is dat – toegespitst op het onderhavige geval – niet [X] maar [appellant] als verzekeringnemer is opgetreden (op basis van de door [X] en Zwitserleven gesloten collectieve verzekeringsovereenkomst) en dat er aldus rechtstreeks een overeenkomst tussen [appellant] en Zwitserleven tot stand is gekomen, met [appellant] als verzekerde en begunstigde. Om die reden zal het hof, zoals [appellant] wenst, de tussen partijen met ingang van 1 mei 2001 gesloten verzekering tot uitgangspunt voor de beoordeling nemen en niet, wat Zwitserleven bepleit, het (tussen [X] en [appellant] geldende) pensioenreglement. Hiermee is echter, nog afgezien van eventuele verwijzingen daarnaar in de verzekeringsvoorwaarden, niet gezegd dat het pensioenreglement voor de beoordeling van de zaak niet van belang is.
3.4.
Het hof zal nu eerst melding maken van de inhoud van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, zoals neergelegd in de polis ‘versie 3’ van 4 oktober 2002 (met mutatiedatum 1 april 2002) 1 april 2002 (verder: de polis). In dit verband wordt opgemerkt dat niet is gesteld of gebleken dat ‘versie 3’ afwijkt (althans in voor de beoordeling van de zaak relevante mate) van de oorspronkelijke polis, alsmede, dat het beëindigingsaanhangsel van 24 november 2005, ongeacht of [appellant] dit destijds heeft ontvangen, geen afbreuk kan doen aan reeds door [appellant] verkregen rechten. De polis, die als pensioenrichtdatum 1 mei 2019 vermeldt, luidt onder meer als volgt:
“Verzekeringen
Uitkering bij in leven zijn:
Bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum wordt de beleggingswaarde van deze verzekering uitgekeerd ter aanwending als koopsom voor ouderdomspensioen(en) en/of nabestaandenpensioen(en), naar gelang de pensioentoezegging.
(…)
Uitkering bij arbeidsongeschiktheid
Bij arbeidsongeschiktheid van de verzekerde vóór 1 mei 2014 wordt na een wachttijd van 52 weken vrijstelling van premiebetaling verleend tot 1 mei 2015.
Bij arbeidsongeschiktheid van de verzekerde vóór 1 mei 2018 wordt een arbeidsongeschiktheidspensioen ter grootte van het WAO-hiaat uitgekeerd tot 1 mei 2019, achteraf uit te keren in maandelijkse termijnen met slotuitkering.
(…)
Voorwaarden/bijzondere bepalingen/optierechten
Op deze verzekering zijn de volgende voorwaarden, bijzondere bepalingen en optierechten van toepassing:
Voorwaarden
326: Algemene Verzekeringsvoorwaarden BVB oktober 1999
427: Aanvullende Voorwaarden AOU7, oktober 1999
418: Aanvullende Voorwaarden WAO-hiaat januari 1997
356: Aanvullende Voorwaarden voor pensioenverzekeringen Zwitserleven Duo Bedrijfspensioen – januari 1998.
Bijzondere bepalingen
3032: Pensioen- en spaarfondsenwet (C-Polis)
Deze verzekering behelst een verzekering als bedoeld in art. 2, lid 4, onder C, van de Pensioen- en spaarfondsenwet. Dien ten gevolge zijn op de verzekering de ‘Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen- en spaarfondsenwet’, zoals deze krachtens genoemde wet zijn of zullen worden vastgesteld, van toepassing, waarbij de in de hoofdstukken I, III en IV van die Regelen genoemde bepalingen en bedingen geacht worden in de polis te zijn opgenomen, tenzij in de verzekeringsovereenkomst anders is bepaald.
(…)”.
3.5.
[appellant] stelt dat hij voldoet aan de in de polis omschreven voorwaarden om de polis premievrij te doen zijn en voor een arbeidsongeschiktheidspensioen ter grootte van het WAO-hiaat (hierna: WAO-hiaatpensioen) in aanmerking te komen. Hij is immers, zo betoogt hij, verzekerde en sinds 1 maart 2003 (volledig) arbeidsongeschikt, dit dus vóór 1 mei 2014 (voor wat betreft het recht op premievrijstelling) respectievelijk 1 mei 2018 (voor wat betreft het recht op WAO-hiaatpensioen). Het hof kan hierin niet met [appellant] meegaan omdat de omschrijving in de polis niet kan worden geabstraheerd van de op de verzekering van toepassing zijnde voorwaarden. In dit verband wijst het hof allereerst op artikel 13 van de Algemene Verzekeringsvoorwaarden BVB oktober 1999 (hierna: AV BVB):
“13 Voortzetting
Na beëindiging van het dienstverband van de verzekerde met de werkgever (…) wordt de verzekering in beginsel omgezet overeenkomstig 10.1 in een premievrije verzekering. (…)”
Het zojuist genoemde artikel 10.1 luidt, voorts, als volgt:
“10.1 Premievrijmaking
De verzekeringnemer kan de maatschappij verzoeken een verzekering tegen premiebetaling om te zetten in een premievrije verzekering. (…) De medeverzekeringen bij arbeidsongeschiktheid vervallen.
(…)”.
Van de Aanvullende Voorwaarden AOU7 oktober 1999 (hierna: AOU7) zijn de volgende bepalingen van belang:
“Art. 1 Inhoud
Met inachtneming van het hierna bepaalde worden, indien de verzekerde arbeidsongeschikt is, de in de polis vastgestelde prestaties geheel of gedeeltelijk toegekend.
Onder “prestaties” kunnen zowel vrijstelling van premiebetaling als uitkering van arbeidsongeschiktheidsrente [= arbeidsongeschiktheidspensioen; hof] worden verstaan”.
Art. 2 Definitie van arbeidsongeschiktheid
Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die door rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolgen van ziekte, ongeval of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid, waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is, te verdienen hetgeen gezonde personen, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Art. 3 Melding van de arbeidsongeschiktheid, ingang en duur van de prestaties
(…)
2. De prestaties wegens arbeidsongeschiktheid gaan in op de eerste van de maand volgende op het tijdstip, waarop de verzekerde gedurende de op de polis vermelde wachttijd onafgebroken tenminste 15% arbeidsongeschikt is, mits melding wordt gemaakt van de arbeidsongeschiktheid binnen die wachttijd.
(…)
4. De graad en de duur van de arbeidsongeschiktheid worden door de maatschappij [Zwitserleven; hof] vastgesteld aan de hand van een te overleggen officieel stuk dat is afgegeven door de wettelijke organen, belast met de uitvoering van arbeidsongeschiktheids-wetgeving, mits de arbeidsongeschiktheid gebaseerd is op uitsluitend medische gronden en voldoet aan de in Art. 2 omschreven definitie van arbeidsongeschiktheid.
(…)
Art. 9 Aanvullende bepalingen inzake einde van de prestaties
De prestaties eindigen indien en zodra de verzekering vervalt of de duur van de premiebetaling voor de verzekering is afgelopen.
(…)”.
Ten slotte maakt het hof melding van artikel 2 van de Aanvullende Voorwaarden WAO-hiaat verzekering (hierna: AV WAO-hiaat):
“2 WAO-hiaat
Het WAO-hiaat is indien en zolang de verzekerde krachtens de WAO recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering 70 % van het salaris verminderd met de uitkering, waarop bij volledige arbeidsongeschiktheid de verzekerde krachtens de WAO aanspraak kan maken. Het WAO-hiaat is nihil indien de verzekerde geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheids-uitkering krachtens de WAO”.
3.6.
Daargelaten dat Zwitserleven betwist dat zij vóór de brief van [appellant] van 17 maart 2006, waarin deze voor het eerst aanspraak maakte op een WAO-hiaatpensioen, op de hoogte was van de arbeidsongeschiktheid van [appellant] , heeft als tussen partijen vaststaand te gelden dat [appellant] op 1 maart 2003 weliswaar arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 2 AOU7, maar dat hij toen nog geen recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WAO, welk recht hij immers pas per 2 maart 2004 verkreeg. Op grond van artikel 2 AV WAO-hiaat was het WAO-hiaat van [appellant] op 1 maart 2003 dus nihil. Om dezelfde reden was het WAO-hiaat ook nihil op 1 mei 2003, de datum per welke de arbeidsovereenkomst tussen [X] en [appellant] is geëindigd. Verder is op grond van het bepaalde in artikel 13 AV BVB in verband met artikel 10.1 AV BVB, als gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 1 mei 2003, op welke datum [appellant] dus geen recht op uitkering van een WAO-hiaatpensioen aan de verzekering kon ontlenen, de pensioenverzekering per die datum omgezet in een premievrije verzekering (hetgeen overigens ook is neergelegd in het volgens Zwitserleven op 24 november 2005 aan [appellant] afgegeven polisaanhangsel met mutatiedatum 1 mei 2003) en zijn de medeverzekeringen bij arbeidsongeschiktheid, waaronder dus de WAO-hiaatverzekering, toen vervallen. [appellant] was daardoor niet langer ‘verzekerde’ in de zin van de medeverzekeringen bij arbeidsongeschiktheid. Uit een en ander volgt dat [appellant] op de grondslag van de door hem met Zwitserleven gesloten verzekeringsovereenkomst geen aanspraak kan maken op enige WAO-hiaatuitkering na 1 mei 2003 (en tot 1 mei 2019).
3.7.
De in appel door [appellant] op grond van de verzekeringsovereenkomst gepretendeerde aanspraak op premievrije opbouw van het ouderdomspensioen vanaf 1 maart 2003 (tot 1 mei 2015), stuit, mede gezien het voorgaande, in het bijzonder de omstandigheid dat hij op 1 mei 2003 nog geen WAO-uitkering genoot, reeds af op het bepaalde in artikel 9 AOU7, bezien in verband met artikel 1 AOU7. Deze bepalingen kunnen bovendien eveneens aan voormelde beslissing met betrekking tot het WAO-hiaatpensioen ten grondslag worden gelegd.
3.8.
Aan al het voorgaande doet niet af dat artikel 1 van de (per 1 januari 2007 vervallen) Regelen PSW het begrip ‘verzekerde’ definieert als “de aan de onderneming van een werkgever verbonden of verbonden geweest zijnde persoon, op wiens leven een verzekeringsovereenkomst is gesloten ter uitvoering van een pensioentoezegging in de zin van de wet [PSW; hof]”. Immers, ook een verzekerde in de zin van de Regelen PSW kan geen rechten aan een verzekeringsovereenkomst ontlenen die hem op grond van die overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden niet toekomen. Voormelde bepaling houdt niet in dat een verzekering niet kan worden beëindigd of vervallen verklaard indien de dienstbetrekking van de verzekerde met de werkgever is geëindigd en op dat moment nog geen rechten aan de verzekering konden worden ontleend.
3.9.
Evenmin kunnen de beschouwingen van [appellant] over artikel 19 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (oud) tot een ander oordeel leiden, omdat het hof in het voorgaande de vraag of [appellant] de door hem gepretendeerde rechten kan ontlenen aan de onderhavige verzekering heeft onderzocht en – op basis van de polis en de verzekeringsvoorwaarden – ontkennend heeft beantwoord.
3.10.
De passage uit de brief van Van Houwelingen, Meijborg & Co Assurantie Adviseurs van 20 februari 2001, waarin wordt geschreven dat de onderhavige verzekering de premiebetaling en daardoor de opbouw van het pensioen continueert wanneer door arbeidsongeschiktheid het dienstverband bij [X] ophoudt te bestaan ziet, anders dan [appellant] kennelijk meent, slechts op het ouderdomspensioen en niet op het WAO-hiaatpensioen, dat immers niet wordt opgebouwd. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat de arbeidsovereenkomst met [X] door de arbeidsongeschiktheid van [appellant] is beëindigd.
3.11.
Artikel 4 lid 6 jo. lid 3 van de Wet op de Medische Keuringen (oud) mist in deze zaak relevantie omdat deze wetsbepaling ziet op een verbod van keuring voor deelneming in een pensioenvoorziening en de onderhavige verzekering per 1 mei 2001 zonder keuring tot stand is gekomen. Overigens is [appellant] pas sinds 1 maart 2003 arbeidsongeschikt.
3.12.
Onjuist is de stelling van [appellant] dat – naar het hof begrijpt – de verzekering, als deze al per 1 mei 2003 zou zijn geëindigd, is voortgezet op de grond dat Zwitserleven [appellant] geen polis heeft afgegeven waarop dat is vermeld. Weliswaar was Zwitserleven op grond van art. 7:932 lid 2 BW tot die afgifte verplicht, maar het (eventueel) niet voldoen aan deze verplichting heeft niet tot gevolg dat [appellant] (alsnog) rechten aan de verzekeringsovereenkomst kan ontlenen die deze overeenkomst hem niet verleent.
3.13.
Mede omdat [appellant] zich subsidiair op het pensioenreglement beroept, overweegt het hof, voorts, het volgende.
Het pensioenreglement luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 1 – Definities
In dit reglement wordt verstaan onder:
(…)
Deelnemer :de werknemer van de werkgever [ [X] ; hof], die een dienstverband voor bepaalde dan wel voor onbepaalde tijd heeft aangegaan;
(…)
Artikel 3 – Pensioenrechten
(…)
De verplichte onderdelen van de pensioenregeling zijn:
(…)
b) premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid ten behoeve van de deelnemer; dit recht ontstaat op dezelfde datum als het recht op ouderdomspensioen;
(…)
Artikel 7 – Vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid
(1) Indien een deelnemer arbeidsongeschikt is, verleent de verzekeraar, na gedaan verzoek, indien en zolang de deelnemer recht heeft op een W.A.O.-uitkering doch uiterlijk tot de pensioenrichtdatum of de eerdere pensioendatum, vrijstelling van premiebetaling.
(…)
Artikel 9 – W.A.O.-hiaatverzekering
(1) De W.A.O.-hiaatuitkering wordt (…) uitgekeerd indien en zolang de deelnemer recht heeft op een vervolguitkering uit hoofde van de W.A.O., doch uiterlijk tot zijn pensioenrichtdatum of eerdere pensioendatum.
(…)
Artikel 18 – Pensioenrechten bij beëindiging van het dienstverband
“(1) Indien het dienstverband tussen de deelnemer en de werkgever wordt beëindigd anders dan door pensionering of overlijden, behoudt de deelnemer overeenkomstig de bepalingen van de PSW en de Regelen PSW een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen. De overige pensioenrechten komen te vervallen.
(…)
(2) Na beëindiging van het dienstverband vervalt het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen, premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en W.A.O.-hiaatverzekering.
Voor deelnemers, die op de datum van uitdiensttreding in het genot zijn van een uitkering inzake arbeidsongeschiktheidspensioen, wordt dit pensioen verder uitgekeerd indien en zolang de gewezen deelnemer recht heeft op een W.A.O.-uitkering, doch uiterlijk tot de pensioenrichtdatum.
(…)”.
3.14.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis, voor zover van belang, als volgt overwogen:
“7. In artikel 18 van het pensioenreglement staat duidelijk opgenomen dat bij beëindiging van het dienstverband de deelnemer nog wel een premievrije aanspraak heeft op ouderdomspensioen, maar dat de overige pensioenrechten komen te vervallen (lid 1). In lid 2 van datzelfde artikel staat expliciet vermeld dat na beëindiging van het dienstverband het recht op een WAO-hiaatverzekering vervalt. De reden hiervoor is ook verklaarbaar (…) omdat het hier gaat om een verzekering waarvoor jaarlijks premie moet worden afgedragen, welke betalingen na beëindiging van het dienstverband worden gestaakt.
8. Het argument van [appellant] dat hij tijdens het dienstverband al arbeidsongeschikt is geworden en daarom recht zou hebben op een WAO-hiaatverzekeringsuitkering gaat niet op. Volgens lid 2 van artikel 18 van het pensioenreglement geldt immers slechts een uitzondering voor deelnemers die op de datum van uitdiensttreding al in het genot zijn van een uitkering inzake arbeidsongeschiktheidspensioen én recht hebben op een WAO-uitkering. Aan beide voorwaarden voldeed [appellant] op het moment van uitdiensttreding niet.
9. Tussen partijen is ook in discussie of [appellant] na beëindiging van het dienstverband in 2003 nog als deelnemer in de zin van het pensioenreglement kan worden beschouwd. Aan [appellant] moet worden toegegeven dat uit de in artikel 1 van het pensioenreglement gegeven definitie van deelnemer niet direct volgt dat iemand alleen deelnemer is zolang het dienstverband voortduurt. Wanneer de definitie-omschrijving in combinatie met andere bepalingen wordt gelezen, dan valt daar echter wel uit af te leiden dat met deelnemer in de zin van het pensioenreglement word bedoeld: degene die een dienstverband met de werkgever ‘heeft’. Zoals onder 7 al is overwogen, volgt uit artikel 18 dat bij beëindiging van het dienstverband de (overige) pensioenrechten komen te vervallen. In de leden 2 en 4 van dit artikel wordt de term “gewezen deelnemer” genoemd. Uit de bewoordingen van deze leden kan niet anders dan worden afgeleid dat het hier gaat om degene van wie het dienstverband is beëindigd en die dus niet langer als “deelnemer” wordt beschouwd. (…) In het pensioenreglement wordt dus een onderscheid gemaakt tussen “deelnemer” en “gewezen deelnemer” en voor beide categorieën gelden andere regels. (…) De WAO-hiaatverzekering betreft een verzekering in aanvulling op de WAO-uitkering. Het toets moment voor toekenning van een uitkering is het moment dat de wachttijd is verstreken en de WAO-vervolguitkering ingaat. Dit volgt ook uit artikel 9 lid 1 van het pensioenreglement, waarin staat beschreven dat de WAO-hiaatuitkering wordt uitgekeerd indien en zolang de deelnemer recht heeft op een vervolguitkering uit hoofde van de WAO, doch uiterlijk tot zijn pensioenrichtdatum of eerdere pensioendatum. [appellant] kreeg op 2 maart 2006 een WAO-vervolguitkering en op dat moment was hij al bijna 3 jaar lang geen deelnemer in de pensioenregeling, terwijl dit volgens artikel 9 wel een vereiste is.
(…)”
3.15.
Het hof verenigt zich met deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. Zij zijn, gezien artikel 7 van het pensioenreglement, ook van toepassing met betrekking tot de voor het eerst in appel door [appellant] ingestelde vordering met betrekking tot de premievrije opbouw van het ouderdomspensioen. Immers, nog daargelaten dat niet is gesteld of gebleken dat [appellant] het in artikel 7 bedoelde verzoek al vóór 17 maart 2006 heeft gedaan, heeft te gelden dat [appellant] toen hij nog deelnemer was (dus van 1 mei 2001 tot 1 mei 2003) geen recht op een WAO-uitkering had en dat hij, toen hij (wel) recht had op een WAO-uitkering, geen deelnemer meer was. Anders dan [appellant] nog meent, leidt artikel 3 van het pensioenreglement, dat slechts een algemene beschrijving behelst van de verplichte onderdelen van de pensioenrechten en de keuzerechten van de deelnemer, niet tot een ander oordeel, evenmin als alle andere stellingen van [appellant] die in het voorgaande nog niet zijn besproken.
3.16.
Uit al het voorgaande volgt dat de door [appellant] in appel gevorderde verklaringen voor recht niet toewijsbaar zijn, ongeacht of deze worden beoordeeld op basis van de tussen hem en Zwitserleven gesloten verzekeringsovereenkomst dan wel het pensioenreglement. [appellant] heeft geen concrete en voldoende feitelijk onderbouwde stellingen te bewijzen aangeboden die tot andere beslissingen zouden kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt daarom van de hand gewezen. De slotsom is dan ook dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat de door [appellant] (voor het eerst) in appel ingestelde vorderingen, waaronder die tot terugbetaling van de door hem aan Zwitserleven betaalde proceskosten, moeten worden afgewezen. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van Zwitserleven.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en wijst de in appel ingestelde vorderingen van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Zwitserleven begroot op € 741,00 aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.M. de Winter, R.J.M. Smit en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.