ABRvS, 09-05-2018, nr. 201705477/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:1563
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-05-2018
- Zaaknummer
201705477/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:1563, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑05‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 april 2015, aangevuld bij brief van 20 april 2015, heeft het college een aanvraag van [appellante] om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.
201705477/1/A3.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017 in
zaak nr. 16/5756 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2015, aangevuld bij brief van 20 april 2015, heeft het college een aanvraag van [appellante] om verlening van een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, is verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] woonde met haar gezin in een woning op de tweede etage. De woning is alleen per trap bereikbaar. [appellante] heeft een urgentieverklaring aangevraagd, omdat zij door haar medische situatie langdurig beperkt is in het traplopen.
Het college heeft onder verwijzing naar de adviezen van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst van Amsterdam (hierna: de GGD) van 7 april 2014, 14 april 2014 en 6 september 2016 de aanvraag van [appellante] om verlening van een urgentieverklaring op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat uit het GGD-advies van 6 september 2016 niet blijkt dat de woonsituatie van [appellante] op medische gronden levensontwrichtend is als bedoeld in paragraaf 3.3.2.1 van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2016, no. 6 Beleidsregels voor regionale urgenties (hierna: Beleidsregels No. 6).
Procesbelang
3. Het college betoogt dat [appellante] geen procesbelang meer heeft bij haar hoger beroep, omdat zij op 3 oktober 2017 is verhuisd naar een woning op de zesde etage die bereikbaar is met een lift.
3.1. [appellante] betoogt dat zij belang heeft bij een uitspraak op haar hoger beroep, omdat zij proceskosten heeft moeten maken in bezwaar, in beroep en in hoger beroep.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:518), is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan.
[appellante] heeft in haar bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Gelet hierop heeft [appellante] belang bij een heroverweging van het primaire besluit.
Beoordeling hogerberoepsgrond
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een woonsituatie op medische gronden levensontwrichtend is als bedoeld in paragraaf 3.3.2.1 van de Beleidsregels No. 6 als die woonsituatie alleen kan worden opgelost door andere huisvesting.
Daartoe voert zij aan dat in paragraaf 3.3.2.2 van de Beleidsregels No. 6 staat dat een woonsituatie op medische gronden levensontwrichtend is als de aandoening chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie dan wel dat de behandeling van de aandoening in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Nu zij is beperkt in het traplopen en haar rugproblemen door het traplopen van en naar haar woning worden verergerd, is haar woonsituatie levensontwrichtend als bedoeld in voormelde paragraaf 3.3.2.2.
4.1. In de paragrafen 3.3.2.1 en 3.3.2.2 van de Beleidsregels No. 6 staat, voor zover thans van belang:
"3.3.2.1. Inleiding
Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen zoals bedoeld in artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder b van de verordening, moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
1. Er is op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake van een levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting; van levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing.
[…]
3.3.2.2. Ernstige medische redenen
Onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft wordt een woonsituatie verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen.
In ieder geval wordt geen urgentieverklaring verleend:
[…]
• als de belanghebbende deze aanvraagt vanwege een lichamelijke aandoening en/of een psychische stoornis tenzij kan worden aangetoond dat de betreffende aandoening en/of stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening/stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Dat laatste moet blijken uit een schrijven van professionele medische, psychiatrische en/of sociale hulpverleners, waarin de betreffende aandoening of stoornis wordt benoemd, die een relatie heeft met het woonprobleem van betrokkene."
4.2. Het betoog van [appellante] berust op een onjuiste lezing van de paragrafen 3.3.2.1 en 3.3.2.2 van de Beleidsregels No. 6. In voormelde paragraaf 3.3.2.2 staat dat geen urgentieverklaring wordt verleend als de belanghebbende deze aanvraagt vanwege een lichamelijke aandoening en/of psychische stoornis, tenzij de belanghebbende heeft aangetoond dat de lichamelijke aandoening en/of psychische stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening/stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Indien sprake is van een lichamelijke aandoening en/of psychische stoornis, maar zich de situatie voordoet waarin volgens de beleidsregel in ieder geval geen urgentieverklaring wordt verleend, betekent dat niet zonder meer dat de woonsituatie op medische gronden levensontwrichtend is als bedoeld in voormelde paragraaf 3.3.2.1. Nu in voormelde paragraaf 3.3.2.1 is uiteengezet dat een woonsituatie op medische gronden levensontwrichtend is als deze alleen kan worden opgelost door andere huisvesting, heeft het college de juiste maatstaf aangelegd. Met de door haar naar voren gebrachte omstandigheden heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat haar woonsituatie levensontwrichtend als vorenbedoeld was.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
689. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15
[…]
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
[…]
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…]