Hof Arnhem, 05-07-2011, nr. 200.076.763
ECLI:NL:GHARN:2011:BR1732
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
200.076.763
- LJN
BR1732
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BR1732, Uitspraak, Hof Arnhem, 05‑07‑2011; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW4988
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW4988, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Gezinsinkomen, behoeftigheid, belasting over partneralimentatie in Duitsland; draagkracht man bij wie het kind woont.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.076.763
(zaaknummer rechtbank 191145 / ES RK 09-653)
beschikking van de familiekamer van 5 juli 2011
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. A.G.M. Kocken te Uden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. P. van der Zalm te Hengelo (O).
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 6 augustus 2010, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 november 2010, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij tussen partijen echtscheiding is uitgesproken en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld en die bijdrage op nihil vast te stellen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 januari 2011, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen dan wel de man in zijn verzoek die beschikking ten aanzien van de echtscheiding te vernietigen niet-ontvankelijk te verklaren en zijn verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie af te wijzen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- -
op 21 januari 2011 een faxbericht van mr. Van der Zalm van diezelfde datum met een bijlage;
- -
op 7 maart 2011 een brief van mr. Kocken van 4 maart 2011 met bijlagen;
- -
op 15 maart 2011 een brief namens mr. Van der Zalm van 14 maart 2011 met bijlagen;
- -
op 16 maart 2011 een brief van mr. Kocken van diezelfde datum met een bijlage;
- -
op 20 mei 2011 een brief van mr. Van der Zalm van 19 mei 2011 met bijlagen;
- -
op 20 mei 2011 een brief van mr. Kocken van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 23 mei 2011 een brief van mr. Van der Zalm van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 24 mei 2011 een brief van mr. Kocken van 23 mei 2011 met bijlagen;
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2011 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1
Partijen zijn op 2 juni 2001 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2001 [het kind] (verder te noemen: [het kind]) geboren. [het kind] verblijft sinds 7 mei 2010 bij de man.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 9 oktober 2009, heeft de man verzocht tussen partijen echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat het ouderschapsplan als in de beschikking opgenomen moet worden beschouwd, welk ouderschapsplan in dat verband in kopie aan de beschikking wordt gehecht.
3.3
In het proces-verbaal, opgemaakt op 24 november 2009 door het Amtsgericht Kleve in het kader van de vaststelling van het Trennungsunterhalt is te lezen (na vertaling in het Nederlands):
“Partijen besloten daarna tot het volgende vergelijk: 1. De man betaalt aan de vrouw voorlopig tot een afwijkende beslissing in de hoofdzaak vanaf 1 oktober 2009 een maandelijkse partneralimentatie van € 1.000,- en een maandelijkse kinderalimentatie-onderhoudsbijdrage voor het kind [het kind] van partijen, geboren op [geboortedatum] 2001, van € 450,-, de betalingen voor oktober en november direct opeisbaar en daarna vanaf december 2009 telkens maandelijks vooruit tot op zijn laatst de tweede van iedere kalendermaand.
De grondslag van het bovenstaande vergelijk is het inkomen van de man uit de vandaag overgelegde bewijsstukken, een naar voren gebrachte eigen inkomen van de vrouw van € 200,- uit een onbeduide bezigheid alsmede het betaalde kindergeld betaald voor het kind [het kind] in Nederland”.
3.4
Bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank te Arnhem op 1 december 2009 heeft de vrouw verzocht het verzoek van de man tot echtscheiding toe te wijzen en de man in zijn verzoek om het ouderschapsplan integraal onderdeel van de te wijzen beschikking te laten uitmaken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen. Bij wege van zelfstandig verzoek heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 3.300,- per maand.
3.5
Bij verweerschrift ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 27 januari 2010, heeft de man verzocht het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af te wijzen en voorts te bepalen dat het hoofdverblijf van [het kind] bij hem zal zijn, dat de zorg- en opvoedingstaken door de man worden uitgeoefend met dien verstande dat deze taken eenmaal per veertien dagen op de zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 19.00 uur door de vrouw worden uitgeoefend, alsmede gedurende de helft van de vakanties en gedurende de helft van de feestdagen en voorts de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 1.980,-.
3.6
Bij beslissing van 7 mei 2010 heeft het Amtsgericht Kleve bepaald dat de vrouw voorlopig middels voorlopige voorziening het recht op bepaling van het hoofdverblijf van [het kind] wordt onttrokken. Deze beslissing is in hoger beroep door het Oberlandesgericht Düsseldorf bekrachtigd.
3.7
Bij aanvullend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 17 mei 2010, heeft de man verzocht te bepalen dat hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [het kind].
3.8
Bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 26 mei 2010, heeft de vrouw gepersisteerd in haar verzoeken, gedaan bij haar verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, en verzocht de man in zijn verzoek(en) bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek en in zijn aanvullend verzoek niet ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn (zelfstandig) verzoek(en) af te wijzen.
3.9
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- -
zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de verzoeken van de man tot opneming van een ouderschapsplan, tot toekenning van het eenhoofdig gezag, de hoofdverblijfplaats en de vaststelling van een zorgregeling ten aanzien van [het kind];
- -
echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- -
bepaald dat de man aan de vrouw vanaf de dag waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 2.184,- per maand zal betalen en
- -
het meer of anders verzochte afgewezen.
3.10
Bij beslissing van 4 januari 2011 heeft het Amtsgericht Kleve een definitief besluit genomen met betrekking tot de verblijfplaats van [het kind] bij de man. De vrouw heeft hiervan beroep ingesteld.
Ten aanzien van de man
3.11
De man, geboren op [geboortedatum] 1963, vormt sinds mei 2010 met [het kind] een gezin.
Het belastbaar inkomen van de man bedroeg in 2006 blijkens de jaaropgave van dat jaar € 61.493,-. In 2009 en 2010 bedroeg dat belastbare inkomen blijkens de jaaropgaven van die jaren respectievelijk € 77.492 en € 71.750,-.
Het inkomen van de man in 2011 bedraagt blijkens de salarisspecificaties van maart en april 2011 € 5.413,25 bruto per maand verminderd met € 854,72 bruto wegens arbeidstijd verkorting, dus per saldo € 4.558,53 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, een VEB toelage van (€ 341,03 verminderd met € 53,85 wegens arbeidstijd verkorting =) € 297,18 bruto per maand, de belaste werkgeversbijdrage SZKV van € 111,71 per maand en een eindejaarsuitkering van € 3.187,20 bruto per jaar. De man heeft naast de algemene heffingskorting en de arbeidskorting recht op extra heffingskortingen, te weten de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.12
De lasten van de man bedragen per maand:
- -
€ 791,- aan hypotheekrente;
- -
€ 95,- aan overige eigenaarslasten;
- -
€ 8,82 aan ziektekosten in 2011:
€ 53,82 premie basisverzekering ZVW,verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 45,- voor alleenstaande;
- -
€ 292,04 aan netto kosten kinderopvang (€ 529,46 BSO plus € 42,30 TSO minus € 280,72 toeslag).
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 2.871- per jaar.
Ten aanzien van de vrouw
3.13
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1968, is alleenstaand. Haar inkomen uit arbeid bedroeg blijkens de salarisspecificaties over januari 2010 tot en met oktober 2010 € 201,61 netto per maand en in november 2010 € 288,15 netto per maand.
4. De motivering van de beslissing
4.1
De man heeft grieven gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding tussen partijen en de met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vastgestelde bijdrage van € 2.184,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2
Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening (EG) nr. 2201 / 2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (hierna EG-Vo Brussel II bis) komt de Nederlandse rechter ten aanzien van de echtscheiding rechtsmacht toe, nu de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten zich in Nederland bevond en één van hen nog hier te lande verblijft. Het hof past ten aanzien van de echtscheiding het Nederlands recht toe nu partijen daarvoor gekozen hebben.
4.3
Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep van de beslissing ten aanzien van de echtscheiding omdat de man de rechtbank heeft verzocht deze echtscheiding uit te spreken.
4.4
Op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 44/2011 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijk en handelszaken (hierna: EEX-Vo) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie.
Ten aanzien van genoemd verzoek is op grond van het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, ’s-Gravenhage 2 oktober 1973 (hierna: Haags Alimentatieverdrag 1973), Nederlands recht van toepassing.
4.5
De man stelt met zijn grieven 4 tot en met 11 de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie.
4.6
Het hof stelt voorop dat voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw de rechter rekening dient te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van de daadwerkelijke huwelijkse samenleving als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door het hof op vorenbedoelde wijze is vastgesteld. Het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van de huwelijkse samenleving geeft een aanwijzing voor die welstand. Dit gezamenlijk gezinsinkomen dient verminderd te worden met de kosten van het kind. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van dit laatste bedrag.
4.7
De man stelt allereerst dat peildatum voor het gezinsinkomen 1 januari 2007 moet zijn omdat de vrouw toen reeds met [het kind] naar Duitsland is vertrokken met de bedoeling zich daar permanent te vestigen. Vanaf die datum was er al sprake van twee gezinnen, aldus de man. De vrouw betwist dat en stelt dat partijen tot 22 augustus 2009 een gezin hebben gevormd, waarbij zij met [het kind] door de week in Duitsland verbleef. In de weekends en vakanties vormden partijen met [het kind] een gezin, aldus de vrouw.
Het hof verwerpt deze grief van de man omdat de man tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw onvoldoende onderbouwd heeft dat partijen op 1 januari 2007 uit elkaar zijn gegaan. Dat er op zeker moment twee woningen waren, een in [woonplaats Nederland] en een in Duitsland, maakt dat niet anders. Dit betekent dat het hof met de rechtbank uitgaat van het gezinsinkomen in 2009, te weten het inkomen van de man volgens zijn jaaropgaaf 2009. Beide partijen hebben ter mondelinge behandeling verklaard dat als deze grief van de man faalt het hof van dat jaarinkomen kan uitgaan. Volgens de in zoverre onbestreden vaststelling van de rechtbank bedroeg dit inkomen € 3.703,42 netto per maand.
4.8
Vervolgens richt de man een grief tegen de beslissing van de rechtbank dit gezinsinkomen te verhogen met € 1.000,- netto per maand. Dit betreft een deel van de buitenlandtoelage die de man in 2009 ontving wegens zijn uitzending naar Noorwegen. Nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegenover dit deel van de toelage extra kosten stonden die de man voor zijn rekening diende te nemen terwijl daarentegen wel aannemelijk is geworden dat ook dit deel van de toelage aan het gezin ten goede is gekomen ondermeer ter dekking van de dubbele woonlasten, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het redelijk is dit deel van de toelage op te tellen bij het voormelde netto gezinsinkomen.
4.9
Ten slotte maakt de man bezwaar tegen toepassing van de zogenaamde 60% regel zoals hiervoor in 4.6 weergegeven. Nu de man deze grief echter niet inhoudelijk heeft toegelicht, verwerpt het hof ook dit bezwaar.
4.10
Nu de grieven van de man tegen de vaststelling van het netto gezinsinkomen door de rechtbank falen, bedraagt de huwelijksgebonden behoefte van de vrouw € 2.384,- netto per maand waarbij is rekening gehouden met de kosten voor [het kind] volgens de tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen van € 730,- per maand.
4.11
De man betwist dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij stelt dat de vrouw, gelet op haar opleiding, gymnasium en een administratieve opleiding, en haar werkervaring, eenvoudig € 1.800,- netto per maand kan verdienen. De vrouw betwist dat. Zij stelt dat zij een diploma op Havo niveau heeft en dat zij 15 jaar geleden voor het laatst een fulltime baan had. Vanaf het moment dat partijen in 1999 gingen samenwonen heeft zij niet meer buitenshuis gewerkt. Zij verzorgde de huishouding en heeft aan en rond het huis van de man gewerkt en vanaf de geboorte van [het kind] voor de opvoeding en verzorging van [het kind] gezorgd. Zij werkt thans bij een boer voor een inkomen van circa € 200,- netto per maand, aldus de vrouw.
Het hof overweegt dat van de vrouw, gelet op haar leeftijd, 42 jaar, de omstandigheid dat zij sinds ruim een jaar niet meer belast is met de zorg voor [het kind], haar opleiding op Havo niveau en haar werkervaring, wel verlangd kan worden dat zij zich fulltime beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt en alles in het werk stelt een fulltime baan te vinden. De vrouw heeft het hof er niet van overtuigd dat zij zich maximaal heeft ingezet. Zo hoopt de vrouw nog steeds dat [het kind] aan haar zal worden toegewezen en zoekt zij daarom alleen werk in een beperkte regio rond haar woonplaats. Om diezelfde reden heeft de vrouw zich niet ingeschreven bij een arbeidsbureau en bij uitzendbureaus. Van de vrouw mag verlangd worden dat zij niet alleen in Duitsland maar ook in Nederland naar werk zoekt. Het hof acht niet aannemelijk dat de vrouw niet meer dan circa € 200,- netto per maand kan verdienen. Het hof stelt de verdiencapaciteit van de vrouw vast op € 1.200,- netto per maand waarbij het hof mede heeft gelet op haar verouderde werkervaring en opleiding doordat de vrouw vanaf 1999 tot mei 2010 niet meer actief is geweest op de arbeidsmarkt. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw bijvoorbeeld als secretaresse eenvoudig € 1.800,- netto per maand kan verdienen. Dit betekent dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.184,- netto per maand. Dat de vrouw over haar inkomen uit alimentatie in Duistland wel inkomstenbelasting verschuldigd is, is op grond van de overgelegde aanslagen IB 2009 en 2010 van de vrouw niet aannemelijk geworden. In 2009, toen de vrouw een gering inkomen had van € 4.000,- aan alimentatie, bedroeg de aanslag € 0,- en in 2010, toen de vrouw een inkomen had van € 2.726,- aan loon en € 12.000,- aan partneralimentatie, bedroeg die aanslag € 439,-. De vrouw heeft onvoldoende feiten gesteld waaruit blijkt dat de laatste aanslag is opgelegd vanwege het inkomen uit alimentatie.
4.12
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.
4.13
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.11 en 3.12 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.14
Tijdens de huwelijkse samenleving was de man fulltime buitenshuis werkzaam en was de vrouw belast met de zorg voor [het kind] en de huishouding van partijen. [het kind] is nu 10 jaar. Nu de man ingevolge de voorlopige en definitieve beslissing van het Amtsgericht Kleve sinds mei 2010 alleen belast is met de verzorging en opvoeding van [het kind] acht het hof het redelijk dat de man in overleg met zijn werkgever, het Ministerie van Defensie, zijn werktijd met ingang van 1 januari 2011 heeft teruggebracht van 38 naar 32 ( 4 x 8 uur) uur per week. Daarom houdt het hof rekening met het in 3.11 vermelde inkomen van de man in 2011. Voorts houdt het hof rekening met de op de salarisspecificaties van maart en april 2011 vermelde premies voor OP/NP, Vut equivalent, AOP-BW, IPAP. Met de premie partnerplus pensioen van € 76,45 per maand die de man in zijn draagkrachtberekening als last opvoert, houdt het hof geen rekening omdat de man geen grief heeft gericht tegen de beslissing van de rechtbank om met deze premie geen rekening te houden. Ten overvloede overweegt het hof dat de man weliswaar deze premie nog voldoet blijkens de genoemde salarisspecificaties, maar deze inhouding is niet langer noodzakelijk als de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven. Dit is ook de ingangsdatum van de vast te stellen alimentatie voor de vrouw.
4.15
Ten aanzien van het inkomen van de man uit vermogen overweegt het hof dat de man een aanzienlijk vermogen heeft dat belast is in box III. De rechtbank heeft rekening gehouden met een rendementsgrondslag van € 473.212,- en met werkelijk inkomsten uit vermogen van € 12.778,- per jaar. De man voert hiertegen in zijn beroepschrift als grief aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de belasting in box III van € 5.397,-. Het verweer van de vrouw dat de man zijn stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd, faalt omdat uitgaande van voormelde rendementsgrondslag, het forfaitair rendement van 4% en het belastingpercentage van 30, de inkomstenbelasting in box III het door de man opgevoerde bedrag van € 5.397,- bedraagt. Het hof houdt hiermee rekening. Het netto inkomen minus belasting bedraagt dan € 7.381,- per jaar (€ 615,- per maand). Voor zover de man in zijn brief van 4 maart 2011 bedoeld heeft een nieuwe grief aan te voeren inhoudend dat hij geen enkel inkomen meer heeft uit voormeld vermogen overweegt het hof dat de vrouw ter mondelinge behandeling er niet in heeft toegestemd dat deze nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd zal worden betrokken. Nu deze grief terstond in het inleidend beroepschrift door de man had kunnen worden aangevoerd, de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van sedert de bestreden beschikking gewijzigde feiten en omstandigheden op grond waarvan wijziging van de onderhavige onderhoudsbijdrage ingevolge art. 1:401 lid 1 en/of 4 BW mogelijk is, laat het hof deze buiten beschouwing, vergelijk HR 26 april 1991, LJN ZC0225 en HR 20 maart 2009, LJN BG9917. Bovendien geldt dat als de stelling van de man dat zijn vermogen in 2011 niets meer opbrengt juist zou zijn, hij in staat moet worden geacht dit vermogen zodanig te laten renderen dat dit ten minste het voormelde inkomen van € 12.778,- per jaar opbrengt. Volgens de aangifte 2009 die de man bij de brief van 4 maart 2011 heeft overgelegd was de rendementsgrondslag in dat jaar gestegen tot € 497.715,- terwijl uit de aangifte 2010 van de man blijkt dat die grondslag in 2010 € 660.947,- bedroeg.
4.16
Ten aanzien van de te hanteren bijstandsnorm zijn twee mogelijkheden denkbaar zoals de man in de toelichting op zijn grief 12 aangeeft. Omdat [het kind] bij de man woont en de man de kosten van verzorging en opvoeding geheel voor zijn rekening neemt, kan het hof de norm voor een alleenstaand ouder hanteren, in het draagkrachtloos inkomen van de man rekening houden met de kosten kinderopvang van [het kind] en 45% van de draagkrachtruimte bestemmen voor partneralimentatie. Ook is het mogelijk de norm voor een alleenstaande te hanteren, in het draagkrachtloos inkomen van de man met de kosten van [het kind] volgens de tabel van € 730,- per maand en de kosten kinderopvang van [het kind] als last rekening te houden, en 60% van de draagkrachtruimte bestemmen voor partneralimentatie. De netto opvangkosten voor [het kind] berekent het hof op € 292,04 per maand nu uit de stukken die de man bij brief van 20 mei 2011 heeft overgelegd blijkt dat de kosten BSO van januari 2011 tot mei 2011 zijn gestegen tot € 529,46 per maand. Daarnaast komen de kosten TSO van € 42,30 per maand. Rekening houdend met de kinderopvangtoeslag van € 280,72 per maand komt dan € 292,04 per maand voor rekening van de man. Dat de man kosten van extra BSO onnodig maakt nu de vrouw de man heeft aangeboden voor de opvang na school te zorgen acht het hof niet aannemelijk, omdat de man deze oplossing niet wenselijk acht en ook het hof deze oplossing thans niet haalbaar acht mede gelet op de moeizame communicatie tussen de ouders. Daarbij komt dat de vrouw alles in het werk dient te stellen om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien door een fulltime baan te gaan zoeken, hetgeen niet te combineren valt met het verzorgen van de naschoolse opvang van [het kind].
4.17
Ten aanzien van de hypotheekrente die aftrekbaar is in box I houdt het hof rekening met het in 3.12 vermelde bedrag van € 791,- per maand. De rechtbank heeft hiermee rekening gehouden en de man voert dit bedrag ook op als last in zijn draagkrachtberekening. In zijn brief van 4 maart 2011 licht de man toe dat de schuld bestaat uit leningen van Stater van € 215.000,- en een renteloze lening van zijn vader van € 21.376,-. Het hof passeert de stelling van de man in de brief van 23 mei 2011 dat de rente over de lening van Stater is verhoogd. De man verwijst naar productie 29 die is gevoegd bij de brief van 23 mei 2011. Dit betreft een leningoverzicht van Stater van 1 mei 2011 waaruit blijkt dat de man in totaal € 292.500,- heeft geleend en de rente € 1.020,42 per maand bedraagt. Hij heeft tegenover de betwisting van de vrouw onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welk deel van de totale schuld betrekking heeft op de eigen woning. Bovendien blijkt uit de aangifte IB 2010, die de man bij diezelfde brief heeft overgelegd, dat de eigen woning schuld in 2010 nog steeds € 236.376,- bedroeg en de rente in box I € 9.580,- (€ 970,- per maand). Ten slotte heeft de man ter mondelinge behandeling verklaard dat de eigen woning schuld niet is gewijzigd.
4.18
Het hof heeft twee draagkrachtberekeningen gemaakt zoals beschreven in 4.16, een berekening
met de norm voor een alleenstaand ouder, de kosten van kinderopvang van [het kind] als last in het draagkrachtloos inkomen van de man en 45 % van de draagkrachtruimte en een andere berekening met de norm voor een alleenstaande, alle kosten van [het kind] als last in het draagkrachtloos inkomen van de man en 60% van de draagkrachtruimte. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man volgens beide draagkrachtberekeningen voldoende draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw ter hoogte van haar resterende behoefte van € 1.184,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover daarbij een alimentatie voor de vrouw is vastgesteld te vernietigen en de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 1.184,- per maand vast te stellen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk voor zover dit betreft zijn beroep tegen de echtscheiding;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 6 augustus 2010, voor zover daarbij een bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 1.184,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, B.M. Mens en A.E.H. Hillen en is op 5 juli 2011 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.