Rb. Rotterdam, 07-02-2022, nr. ROT 21/2482
ECLI:NL:RBROT:2022:718
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
07-02-2022
- Zaaknummer
ROT 21/2482
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2022:718, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 07‑02‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 07‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Weigering huurtoeslag door te late aanvraag. De rechtbank ziet gelet op alle omstandigheden wel een schending van het evenredigheidsbeginsel, het te laat indienen van de aanvraag is naar het oordeel van de rechtbank slechts in geringe mate toe te rekenen aan eiseres, terwijl de gevolgen voor eiseres onevenredig groot zijn. Daarbij heeft de rechtbank met name oog voor alle belemmerende omstandigheden gedurende de corona-pandemie om die aanvraag tijdig te doen. Nu het hier gaat om een formele wet waar bewust een uitsluitende peildatum is opgenomen, is het slechts aan de wetgever om in te grijpen en herstel te bieden. Het beroep is ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2482
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
gemachtigde: S. Peterse.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder eiseres huurtoeslag over 2019 geweigerd, onder overweging dat haar aanvraag van 28 november 2020 te laat is ingediend.
Bij het besluit van 31 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam].
Overwegingen
1. In geschil is de vraag of verweerder terecht eiseres huurtoeslag over 2019 heeft geweigerd, omdat haar aanvraag te laat is ingediend.
2. Eiseres voert aan dat haar adviseur haar destijds heeft aangegeven dat zij een brief aan verweerder moet sturen om te voorkomen dat haar aanvraag niet op tijd bij verweerder wordt ingediend. Bij brief van 11 juni 2020 heeft eiseres verweerder verzocht om uitstel voor het indienen van de aanvraag huurtoeslag over 2019. Indien verweerder tijdig op deze brief had gereageerd, had zij tijdig kunnen vernemen dat haar aanvraag huurtoeslag over 2019 voor 1 september 2020 had moeten plaatsvinden.
Eiseres heeft toegelicht dat door een fout in het verleden, zij niet zonder een advies een aanvraag huurtoeslag durfde in te dienen. Om deze reden heeft zij bij het indienen van haar inkomstenbelasting 2019 op 13 mei 2019, geen aanvraag huurtoeslag ingediend.
Voorts is, mede door de corona-maatregelen, haar aanvraag te laat ingediend. Het publiekcentrum van de belastingdienst was gesloten en haar adviseur heeft in augustus 2020 corona gekregen waardoor drie maal een afspraak is afgezegd. Hierdoor heeft zij de aanvraag 3 maanden te laat ingediend. Eiseres stelt zich op het standpunt dat een weigering huurtoeslag over het gehele jaar 2019 niet in overeenstemming is met deze 3 maanden en hoopt hierdoor nog in aanmerking te komen voor in elk geval een deel huurtoeslag over 2019.
Voor zover de aanvraag tijdig ingediend moet worden, omdat de bedoeling van toeslag is bij te dragen aan kosten op dat moment, heeft eiseres aangegeven dat zij geld heeft geleend van familie en haar (ex-)werkgever, om de kosten te kunnen betalen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag huurtoeslag over 2019 van eiseres te laat, zijnde niet voor 1 september 2021 bij verweerder is ingediend. De enige uitzondering voor uitstel van het indienen van de aanvraag huurtoeslag is indien voor het indienen van de inkomstenbelasting over dat jaar uitstel is verleend. Deze situatie doet zich niet voor. Verweerder is van mening dat op de website voldoende duidelijk wordt aangegeven dat de termijn voor de aanvraag voor 1 september van het volgend jaar moet zijn ingediend. De door eiseres overgelegde brief van 11 juni 2020 heeft verweerder niet eerder ontvangen. Voorts is toegelicht dat er geen andere mogelijkheid is om uitstel voor de aanvraag van huurtoeslag te verlenen, omdat toepassen van de wettelijke aanvraagtermijn dwingendrechtelijk van aard is.
4. Wettelijk kader:
Op grond van artikel 1a, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) op de huurtoeslag van toepassing.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Awir kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij verweerder. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
Op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres haar aanvraag huurtoeslag over 2019 op 28 november 2020 bij verweerder heeft ingediend. De door eiseres overgelegde brief van 11 juni 2020 waarin om uitstel voor het indienen van de aanvraag huurtoeslag over 2019 is verzocht kan naar het oordeel van de rechtbank niet als aanvraag huurtoeslag worden aangemerkt, nog daargelaten dat verweerder de ontvangst hiervan heeft betwist.
Eiseres heeft op 13 mei 2019 haar inkomstenbelasting 2019 ingediend, zodat naar het oordeel van de rechtbank ook vast staat dat de enige uitzonderingssituatie voor het later doen van een aanvraag huurtoeslag, niet van toepassing is.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat artikel 15, eerste lid, van de Awir een wet in formele zin betreft en de enige uitzonderingssituatie niet bij eiseres van toepassing is.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat door de wet in formele zin sprake is van dwingendrechtelijke aard, waardoor indien de situatie niet overeenkomstig het artikel van de wet is, verweerder moet besluiten dat er geen recht op huurtoeslag is. Andere, bijzondere omstandigheden kunnen volgens verweerder niet maken dat zij toch anders kan beslissen.
5.3.
De rechtbank kan verweerder hierin volgen, maar verwijst wel naar de conclusie van de staatsraden advocaten-generaal van 7 juli 2021, genomen op verzoek van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2021:1468), daar waar het gaat om mogelijke strijd met het met het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
In die conclusie wordt onder meer vastgesteld:
“Zoals bleek, kunnen omstandigheden waaronder een algemeen rechtsbeginsel zoals het evenredigheidsbeginsel contra legem kan worden toegepast volgens de Hoge Raad vooralsnog ‘slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen’.303 Onevenwichtigheden die een geïntegreerd onderdeel zijn van het formeel-wettelijke stelsel (Hoge Raad: ‘een zekere ruwheid’) kunnen niet door de rechter worden gerepareerd, vooral ook al niet omdat het dan om stelselvragen gaat, waar de rechter niet voor geëquipeerd is. Dat betekent niet dat als een aperte onevenredigheid zich in meer of veel zaken voordoet, zoals bij de terugvordering van kinderopvangtoeslag, die onevenredigheid onvoldoende bijzonder zou zijn om contra legem toepassing van het evenredigheidsbeginsel te rechtvaardigen.
Maar een contra legem billijkheidscorrectie lijkt naar huidig recht - buiten gevallen waarin het EVRM of EU-recht geldt - niet voorradig tegen formeel-wettelijke schendingen van algemene rechtsbeginselen die door de formele wetgever zijn ‘verdisconteerd’ bij de totstandkoming van de formele wet.”
De rechtbank ziet gelet op alle omstandigheden wel een schending van het evenredigheidsbeginsel, het te late indienen van de aanvraag is naar het oordeel van de rechtbank slechts in geringe mate toe te rekenen aan eiseres, terwijl de gevolgen voor eiseres onevenredig groot zijn. Daarbij heeft de rechtbank met name oog voor alle belemmerende omstandigheden gedurende de corona-pandemie om die aanvraag tijdig te doen. Maar nu het hier gaat om een formele wet waar bewust een uitsluitende peildatum is opgenomen, is het slechts aan de wetgever om in te grijpen en herstel te bieden.
6. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.