Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-02-2019, nr. 200.197.644/01
ECLI:NL:GHARL:2019:1376
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-02-2019
- Zaaknummer
200.197.644/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:1376, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑02‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1782, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Afgifte gevorderd van oldtimer die internationaal als gestolen staat geregistreerd. Bevoegdheid en toepasselijk recht. Derdenbescherming. Beschikkingsbevoegdheid. Ontbreken van een kentekenbewijs. Hoogte koopsom.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.197.644/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/151950 / HA ZA 14-305)
arrest van 12 februari 20019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] , Duitsland,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. S.W. van Dijk, kantoorhoudend te Apeldoorn,
tegen
1. V.O.F. Van der Kaap Auto's,
gevestigd te Marum,
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
3. Van der Kaap Auto Groep B.V.,
gevestigd te Marum,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: Van der Kaap c.s.,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
20 mei 2015 en 18 mei 2016 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 augustus 2016 (met grieven),- de conclusie van eis, tevens akte overlegging producties,
- de memorie van antwoord,
- een akte van 31 januari 2017 van [appellant] ,
- de antwoordakte van 14 februari 2017 van Van der Kaap c.s.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De feiten
Het hof gaat uit van de volgende feiten, die tussen partijen niet in geschil zijn.
3.1
[appellant] heeft op 8 juni 2010 bij de politie in Jever, Duitsland, aangifte gedaan van diefstal van een personenauto van het merk Mercedes Benz, type 230S, bouwjaar 1966, chassisnummer [00000] (hierna: de auto). Het betreft een 'oldtimer'. Op het aangifteformulier staan [appellant] en [C] als Geschädigter vermeld. Met de aangifte werd de auto internationaal als gestolen gesignaleerd.
3.2
De auto is in het bezit gekomen van Van der Kaap Autogroep, die deze heeft verkocht aan KNP B.V. (hierna: KNP). De auto is door KNP op of omstreeks
20 september 2011 voor een importkeuring aangeboden bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Groningen.
3.3
Naar aanleiding van het verzoek van KNP om een importkeuring is [appellant] door de politie in kennis gesteld dat de auto in het bezit was van Van der Kaap VOF.
3.4
Bij brief van 12 augustus 2014 heeft [appellant] Van der Kaap VOF aangeschreven en afgifte van de auto gevorderd. Van der Kaap VOF heeft [appellant] geantwoord dat zij de auto aan ene [D] (verder: [D] ) heeft verkocht.
3.5
Bij brief van 28 augustus 2014 heeft [appellant] afgifte van de auto van [D] gevorderd. [D] heeft hem medegedeeld dat hij de auto aan Van der Kaap c.s. heeft terug verkocht.
3.6
Op 30 september 2014 heeft [appellant] , na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter, conservatoir beslag doen leggen tot afgifte van de auto onder Van der Kaap Autogroep/Van der Kaap VOF.
4. Het geschil in eerste aanleg
4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg Van der Kaap c.s. gedagvaard, samen met KNP en [D] , om te verschijnen voor de rechtbank Noord-Nederland. [appellant] heeft in die procedure gevorderd veroordeling van deze partijen om de auto met sleutels en verdere toebehoren aan hem af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en daarnaast veroordeling tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans een door de rechtbank te bepalen schadevergoeding. [appellant] heeft in de loop van die procedure de vorderingen tegen KNP en [D] ingetrokken.
4.2
[appellant] heeft – samengevat - aan zijn stellingen ten grondslag gelegd dat hij eigenaar is van de auto en dat de auto tussen 14 november 2009 en 8 juni 2010 van hem is ontvreemd. Volgens [appellant] handelen Van der Kaap c.s. jegens hem onrechtmatig door de auto, die inmiddels in bezit is van Van der Kaap c.s. en waarop door [appellant] op
30 september 2014 conservatoir beslag is gelegd, zonder recht of titel onder zich te houden. Van der Kaap c.s. hebben de stellingen van [appellant] waarop zijn vorderingen zijn gebaseerd betwist. Zij hebben onder meer aangevoerd dat [appellant] geen eigenaar van de auto is geworden. Volgens hen heeft [appellant] niet aangetoond dat hij de auto, zoals hij stelt, in het jaar 2008 in Zweden heeft gekocht en dat hij daarvan door eigendomsoverdracht eigenaar is geworden.
4.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 mei 2016 dat verweer gehonoreerd, in die zin dat de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit, naar het volgens de rechtbank op de koopovereenkomst toepasselijke Zweedse recht, volgt dat hij eigenaar van de auto is geworden en dat hij het vermoeden dat Van der Kaap c.s. eigenaar van de auto zijn onvoldoende heeft ontzenuwd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] daarop afgewezen en hem in de proceskosten van Van der Kaap c.s. veroordeeld.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
[appellant] heeft tegen het vonnis van 18 mei 2016 hoger beroep ingesteld. Zijn grieven strekken tot vernietiging van dit vonnis en tot alsnog toewijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van Van der Kaap c.s. in de kosten van het geding in beide instanties
bevoegdheid en toepasselijk recht
5.2
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak, die internationale aspecten heeft vanwege de woonplaats van [appellant] in Duitsland en het vestigingsadres respectievelijk de woonplaats van Van der Kaap c.s. in Nederland. Dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft kan worden gebaseerd op artikel 2 van de EEX-Vo (EG–verordening 44/2001), volgens welk artikel een verweerder in een burgerrechtelijke- of handelszaak, zoals in dit geval, wordt opgeroepen voor het gerecht van zijn woonplaats. Deze hoofdregel van rechtsmacht is overigens teruggekeerd in artikel 4 van de ‘herschikte’ EEX-Vo II, maar die verordening is in dit geval niet van toepassing, omdat de rechtsvordering van [appellant] is ingesteld voor het toepasselijk worden van die verordening op 10 januari 2015.Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vorderingen van [appellant] jegens Van der Kaap c.s. beoordeeld dienen te worden naar Nederlands recht. Tegen de overwegingen van de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 waarin de rechtbank de grondslag van de vorderingen kwalificeert als onrechtmatige daad en, onder verwijzing naar artikel 4 van de Rome-II verordening, tot het oordeel is gekomen dat Nederlands recht van toepassing is omdat de plaats waar de schade zich voordoet in Nederland is gelegen, zijn geen grieven gericht. Ook Van der Kaap c.s. zijn hiervan uitgaan. Het hof zal daarom ook van de toepasselijkheid van dat recht uitgaan. Dat laat onverlet dat voor de beoordeling van de vraag of onrechtmatig is gehandeld mogelijk van belang kan zijn of [appellant] naar Zweeds recht (standpunt [appellant] ) dan wel Duits recht (standpunt Van der Kaap c.s.) wel of geen eigenaar van de auto was op het moment dat Van der Kaap c.s. de auto geleverd kregen en of Van der Kaap c.s., naar Nederlands recht, eigenaar zijn geworden, zoals zij stellen.
inhoudelijk
5.3
[appellant] heeft zes grieven geformuleerd, waarvan grief 1 ziet op het hiervoor in 3.3. weergegeven oordeel van de rechtbank. In de toelichting op die grief betoogt [appellant] onder handhaving van zijn stellingen in eerste aanleg dat hij naar Zweeds recht eigenaar is geworden van de auto. Van der Kaap c.s. hebben de stellingen van [appellant] betwist, en zich in dat kader op het standpunt gesteld dat op de door [appellant] gestelde koopovereenkomst Duits in plaats van Zweeds recht van toepassing is.
5.4
Het hof stelt voorop dat op [appellant] de bewijslast rust van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat hij de oorspronkelijke eigenaar is van de auto. Indien zou blijken dat dit niet is geval is, stranden reeds daarop zijn vorderingen. Het hof acht op grond van de door [appellant] in eerste aanleg in het geding gebrachte stukken (producties 18, 21, 23 en 24) en de in hoger beroep overgelegde verklaring van [E] (productie hb-1) voorshands bewezen dat de in Zweden woonachtige [F] in opdracht van [appellant] de auto heeft gekocht van de Zweedse vennootschap [E] AB tegen een koopprijs van 60.000 Zweedse kronen (destijds volgens Van der Kaap c.s., conclusie van dupliek, randnummer 43 onder b. € 6.443,46, wisselkoers juni 2008) en dat ( [E] AB via) [F] het bezit en de eigendom daarvan aan [appellant] heeft verschaft, behoudens door Van der Kaap c.s. te leveren tegenbewijs.
5.5
Het hof stelt in dit verband vast dat Van der Kaap c.s. weliswaar hebben gesteld dat op de door [appellant] gestelde koopovereenkomst Duits recht van toepassing is, maar dat zij niet hebben gesteld dat, indien zou moeten worden uitgegaan van de voorshands als bewezen aangenomen hiervoor in 4.4 beschreven feitelijke gang van zaken, [appellant] naar Duits recht geen eigenaar van de auto is geworden. Evenmin hebben zij gesteld dat [appellant] , uitgaande van die gang van zaken, naar Zweeds recht geen eigenaar van de auto is geworden. In zoverre is het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is niet van belang.
5.6
Op grond van de aangifte van [appellant] bij de politie (productie 1) acht het hof verder voorshands bewezen dat de auto aan hem is ontvreemd. In die aangifte staat, anders dan door Van der Kaap c.s. is aangevoerd (conclusie van antwoord, nummer 13), niet dat [appellant] de auto aan [G] heeft verkocht (en dat die de koopsom onbetaald heeft gelaten), maar dat hij deze met het doel van verkoop aan [G] heeft overgelaten (‘überließ zum Zwecke des Verkaufes’). Nu Van der Kaap c.s. verder geen feiten en omstandigheden hebben aangevoerd ter betwisting van de stelling dat de auto aan [appellant] is ontvreemd, gaat het hof uit van de juistheid van die stelling van [appellant] .
5.7
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt echter mee dat het hof, indien het [appellant] zou volgen in zijn stelling dat hij eigenaar is geworden van de auto en het bezit daarvan onvrijwillig heeft verloren, de overige verweren van Van der Kaap c.s., die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, dient te beoordelen. Om proceseconomische redenen zal het hof eerst die verweren beoordelen. Indien die immers zouden op gaan, is het leveren van het in 4.4 bedoelde tegenbewijs door Van der Kaap c.s. niet van belang voor de beslissing en kan het achterwege blijven.
5.8
Het hof neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat [appellant] zijn vorderingen uit onrechtmatige daad baseert op inbreuk op zijn eigendomsrecht. Bij de beoordeling komt het dan ook enkel aan op beantwoording van de goederenrechtelijke vraag of Van de Kaap c.s. eigenaar zijn geworden zodat zij geen inbreuk maken op het (door het hof voorshands aangenomen) oorspronkelijke eigendomsrecht van [appellant] . Het debat tussen partijen is ook enkel daarop gericht geweest.
5.9
Voor zover [appellant] in dit verband heeft gesteld dat, in het geval Van der Kaap c.s. van een beschikkingsonbevoegde hebben verkregen, goede trouw van Van der Kaap c.s. bij die verkrijging geen rol speelt vanwege het bepaalde in artikel 3:86 lid 3 BW (als uitzondering op artikel 3:86 lid 1 BW) gaat het hof daaraan voorbij. Uit de feitelijke gang van zaken zoals die door [appellant] zelf is geschetst (en zoals die ook deels blijkt uit zijn eerdergenoemde aangifte bij de politie) blijkt dat hij de auto aan Heinz [C] heeft gegeven, die de auto in de showroom van [G] heeft gestald met het oog op verkoop, waarna de auto is verdwenen, om volgens hem pas in 2014 weer in Nederland op te duiken. Daargelaten hoe de rechtsverhouding tussen [appellant] , [C] en [G] moet worden geduid, van diefstal in de zin van artikel 3:86 lid 3 BW is hoe dan ook, zoals door Van der Kaap c.s. terecht is aangevoerd, geen sprake. Mogelijk is sprake van verduistering of oplichting door [G] , maar bezitsverlies als gevolg daarvan valt niet binnen het bereik van artikel 3:86 lid 3 BW. Daar komt bij dat tussen het moment van het door [appellant] gestelde bezitsverlies tussen 14 november 2009 en 8 juni 2010 en het moment dat hij jegens Van der Kaap c.s. aanspraak heeft gemaakt op afgifte in augustus 2014 meer dan drie jaren zijn verstreken.
5.10
Indien voorshands wordt aangenomen dat [appellant] oorspronkelijk eigenaar van de auto was, rust op Van der Kaap c.s. de bewijslast van het bevrijdende verweer dat zij rechthebbende op de auto zijn geworden. Zij kunnen zich als huidige bezitter beroepen op het in artikel 3:119 lid 1 BW neergelegde wettelijke bewijsvermoeden. Dat vermoeden is vatbaar voor door [appellant] te leveren tegenbewijs, bijvoorbeeld doordat hij bewijst dat Van der Kaap c.s. hebben verkregen van een beschikkingsonbevoegde. Indien hij daarin slaagt is het aan het Van der Kaap c.s. om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat zij worden beschermd door het bepaalde in artikel 3:86 lid 1 BW, waaronder dat zij bij de verkrijging te goeder trouw waren: er moeten feiten en omstandigheden worden gesteld die van dien aard zijn dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de bevoegdheid van hun voorman. De bewijslast van de onjuistheid van die stellingen rust dan weer op [appellant] . Het hof wijst vanwege de internationale context nog op het bepaalde in artikel 10:131 BW: "De rechtsgevolgen van de verkrijging van een zaak van een beschikkingsonbevoegde worden beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich ten tijde van die verkrijging bevond."
5.11
Van der Kaap c.s. hebben gesteld dat Van der Kaap Autogroep B.V. de auto op
30 september 2010 heeft gekocht van De Gouden Leeuw Leeuwarden B.V. (met als handelsnaam Fleurons & Prins Juweliers, hierna verder: Fleurons & Prins) voor een bedrag van € 9.000,-, die op haar beurt de auto heeft gekocht van Proal Ltd., althans de heer [H] , voor hetzelfde bedrag. Volgens Van der Kaap c.s. was de auto niet voorzien van een kenteken, en hebben zij een bij de auto horend kentekenbewijs, het chassisplaatje en onderhoudsboekjes gekregen, die Fleurons & Prins op haar beurt van de heer [H] had gekregen. Volgens Van der Kaap c.s. was er geen aanleiding voor nader onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid en rustte op hen en hun voorganger niet de door [appellant] gestelde onderzoeksplicht om na te gaan of de auto als gestolen te boek stond bij de politie of de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Van der Kaap c.s. stellen zich op grond van deze feiten op het standpunt dat Fleurons & Prins als beschikkingsbevoegde de auto aan hen heeft verkocht. [appellant] betwist (i) dat Van der Kaap c.s. de auto van Fleurons & Prins hebben gekocht en (ii) dat Fleurons & Prins beschikkingsbevoegd was. Zoals hiervoor overwogen is het vanwege het vermoeden van artikel 3:119 lid 1 BW aan [appellant] om een en ander in het kader van tegenbewijs aan te tonen.
5.12
[appellant] heeft aangevoerd dat de auto niet van Fleurons & Prins is gekocht, maar het hof gaat aan die stelling voorbij omdat deze onvoldoende is gemotiveerd. Van der Kaap c.s. hebben ter onderbouwing van hun verweer gewezen op de inkoopfactuur die als productie 1 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg is overgelegd. Weliswaar heeft [appellant] over deze factuur opmerkingen gemaakt over het btw-tarief, de tenaamstelling (Van der Kaap Autogroep B.V.) en het feit dat op de factuur ten onrechte staat vermeld dat de auto van een particulier zou zijn gekocht, maar Van der Kaap c.s. hebben daarvoor bij conclusie van dupliek een verklaring gegeven, waarop door [appellant] in hoger beroep niet met argumenten is ingegaan, zodat die verklaring (het gaat om een standaard factuur ‘uit het systeem’, vandaar het woord ‘particulier’, de kopie is afgedrukt op briefpapier van de v.o.f., de naam van Van der Kaap Groep B.V. staat op de factuur en het is een marge-aankoop) voor juist moet worden gehouden. De factuur sluit aan bij de stelling dat de auto is gekocht door Van der Kaap Autogroep B.V. en die stelling vindt bovendien steun in de verklaring van de heer [I] (productie 16) die namens Fleurons & Prins de auto heeft verkocht. Dat de heer [I] in het handelsregister niet als bevoegd vertegenwoordiger van Fleurons & Prins staat vermeld, doet, anders dan [appellant] stelt, niet noodzakelijkerwijs af aan zijn bevoegdheid om deze vennootschap te vertegenwoordigen, te minder nu niet is gesteld of gebleken dat Fleurons & Prins op het ontbreken van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid een beroep heeft gedaan. Gevoegd bij het feit dat [appellant] geen met feiten en omstandigheden ondersteunde verklaring heeft gegeven hoe Van der Kaap c.s. in het bezit van de auto is gekomen indien deze niet van Fleurons & Prins is gekocht, moet het ervoor gehouden worden dat dit het geval is geweest en deze vennootschap het bezit van de auto aan Van der Kaap Groep B.V. heeft overgedragen. Voor bewijslevering door [appellant] is in deze omstandigheden geen ruimte.
5.13
[appellant] stelt dat Fleurons & Prins beschikkingsonbevoegd was. In de kern baseert hij die stelling op hetzelfde betoog als waarmee hij bestrijdt dat Van der Kaap c.s. te goeder trouw waren bij hun verkrijging, namelijk dat de auto als gestolen stond geregistreerd en dat de auto bij de verschillende elkaar opvolgende verkopen niet vergezeld was van een juist kentekenbewijs en voor onder de waarde is verkocht. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Dat sprake was van een directe en concrete aanwijzing dat de auto gestolen was, anders dan de signalering als zodanig in registers bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), heeft [appellant] niet gesteld. Anders dan door [appellant] is gesteld (memorie van grieven, bladzijde 15) acht het hof het feit dat het ging om een uit het buitenland afkomstige auto zonder kenteken niet zonder meer een omstandigheid die noopte tot verder onderzoek. Door Van der Kaap c.s. is in een uitvoerig en met de nodige documentatie onderbouwd betoog aangevoerd dat voor de onderhavige auto geen als zodanig in het kentekenregister van de RDW opgenomen kenteken voor de auto was afgegeven en dat geen overschrijving van het kenteken wordt vereist indien een uit het buitenland ingevoerde auto niet op de openbare weg wordt gebruikt en dat, indien dat wel het geval is, facultatief voor een zogenaamd blauw kenteken kan worden gekozen. Voorts heeft Van der Kaap c.s. in dat betoog uiteengezet dat het regelmatig voorkomt dat een oldtimer wordt ingevoerd in Nederland zonder kenteken. [appellant] heeft niet gesteld dat dit betoog onjuist is en zo ja, op welke onderdelen. Van der Kaap c.s. hebben bovendien gesteld dat bij de auto wel degelijk een kentekenbewijs aanwezig was, zij het dat dit niet het laatst afgegeven kentekenbewijs was. Dat dit kentekenbewijs bij de auto hoorde wordt ondersteund door de als productie 15 bij conclusie van dupliek door Van der Kaap c.s. overgelegde verklaring van de heer Jongsma van de RDW, die, na navraag te hebben gedaan bij een Zweedse collega, schrijft dat het door Van der Kaap c.s. bedoelde bewijs een oud Zweeds bewijs van inschrijving is, dat op
1 november 2010 nog een eigenaarswissel heeft plaatsgevonden en dat de relatie tussen het op het bewijs voorkomende nummer ( [00001] ) en het oorspronkelijke kenteken van de auto ( [YYY000] ) bekend is. Uit de stellingen van [appellant] zelf volgt overigens dat hij ook zelf niet over een op zijn naam staand kentekenbewijs beschikt; zijn impliciete stelling dat, indien het kentekenbewijs waarover [appellant] beschikt bij de auto was geweest er kennelijk geen aanleiding bestond voor nader onderzoek, terwijl dit bij het door Van der Kaap c.s. genoemde bewijs op een andere naam wel het geval was, is dan ook moeilijk te volgen.
In deze specifieke omstandigheden vormde het ontbreken van de door [appellant] gestelde kentekenbewijzen naar het oordeel van het hof op zich geen reden voor nader onderzoek (zoals dat bijvoorbeeld wel het geval was, in andere omstandigheden, in ECLI:NL:HR:2011:BR3057).
5.14
[appellant] heeft gesteld dat de prijs waarvoor de auto is verkocht (€ 9.000,-) ongebruikelijk of onverklaarbaar ver beneden de marktwaarde lag en dat om die reden twijfel over de herkomst van de auto moest bestaan of een vermoeden dat de transactie niet in de haak zou kunnen zijn. Dienaangaande heeft [appellant] te weinig gesteld: hij heeft weliswaar gewezen op een aantal advertenties, maar die advertenties geven geen inzicht in de waarde van de auto ten tijde van de verkrijging daarvan door Fleurons & Prins en vervolgens door Van der Kaap c.s. in september 2010. Het betreft ook niet de auto waar het in deze procedure over gaat. Bovendien staan tegenover die advertenties de prijs van (omgerekend, zie 4.4) ongeveer € 6.400,- die [appellant] zelf voor de auto stelt te hebben betaald, de waarde van € 10.000,- die hij bij zijn aangifte bij de politie aan de auto heeft toegekend, de prijs waarvoor de auto door KNP en [D] is gekocht (€ 10.000,- respectievelijk € 11.000,-) en het taxatierapport dat door Van der Kaap c.s. in het geding is gebracht, en waarin aan de auto een globale marktwaarde is toegekend tussen € 6.000,- en € 12.000,-. Nu [appellant] niet heeft gesteld dat de auto na zijn verkrijging is gerestaureerd of dat deze anderszins, bijvoorbeeld door marktontwikkelingen tussen 2008 en 2010 een aanzienlijk hogere waarde vertegenwoordigde, waarvan Fleurons & Prins en Van der Kaap c.s. weet van hadden behoren te hebben, is de prijs van € 9.000,- niet zodanig laag of abnormaal dat die argwaan heeft moeten wekken.
5.15
Bij gebrek aan feiten en omstandigheden die een ander licht op de zaak zouden kunnen werpen brengt het voorgaande mee dat [appellant] niet aan Van der Kaap c.s. kan tegenwerpen dat zij geen rechthebbende op de auto zijn geworden. Van onrechtmatig handelen van Van der Kaap c.s. door afgifte van de auto aan [appellant] te weigeren is dan ook geen sprake, evenmin als van aansprakelijkheid voor de gevorderde vervolgschade.
5.16
Gelet op het voorgaande kan worden afgezien van tegenbewijslevering als bedoeld in rechtsoverweging 4.4 en kunnen de grieven geen doel treffen.
5.17
De grieven falen en het vonnis waarvan beroep zal, met aanpassing van de gronden, worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Van der Kaap c.s. worden veroordeeld. Het hof zal die kosten vaststellen op € 718,- voor verschotten en op € 1.074,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt in tarief II).
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
18 mei 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Van der Kaap c.s. vastgesteld op € 718,- voor verschotten en op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. L. Janse en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
12 februari 2019.