Rb. Amsterdam, 27-06-2014, nr. AWB-13, 1922
ECLI:NL:RBAMS:2014:3774
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
27-06-2014
- Zaaknummer
AWB-13_1922
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:3774, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 27‑06‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:579, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 27‑06‑2014
Inhoudsindicatie
De rechtbank stelt voorop dat uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat voor een beroep op het overgangsrecht geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan verklaringen die niet door andere verifieerbare gegevens worden onderbouwd. De rechtbank wijst op de uitspraak van 17 juli 2013 (ECLI NL:RVS:2013:314), rov 14.3. Omdat eisers zich op het overgangsrecht beroepen, ligt het op hun weg de verklaringen met verifieerbare gegevens te onderbouwen. In de door eisers overgelegde verklaringen wordt vermeld dat de vorige eigenaren in juni 2001 de de winkel als lopende zaak hebben overgenomen en dat zij zijn doorgegaan met de verkoop van smartproducten. Uit de overgelegde overzichtslijst van leveranties blijkt dat in de periode van 17 mei 2000 tot 31 december 2000 een à twee maal per maand aan [bedrijf] leveringen zijn geweest. Uit de facturen blijkt dat in de periode van januari 2007 tot december 2013 smartshopproducten zijn geleverd. Eisers hebben voor de periode van 31 december 2000 tot januari 2007 slechts twee facturen uit 2002 overgelegd. De door eisers ingebrachte stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de stelling dat in het pand voor de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, te weten 31 augustus 2001, reeds producten met psychotrope werking werden verkocht en dat dit bovendien al die jaren er na zonder onderbreking zo is doorgegaan. De ingebrachte verklaringen zijn onvoldoende met verifieerbare gegevens onderbouwd. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat in het pand voor 31 augustus 2001 producten met psychotrope werking werden verkochten en dat dit al die jaren er na zonder onderbreking zo is doorgegaan, kunnen eisers gelet op het bepaalde in artikel 3.2.2. van het Bro geen geslaagd beroep doen op het overgangsrecht.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/1922
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2014 in de zaak tussen
[naam], [naam]en [naam],
vennoten van [bedrijf], te [plaats], eisers
(gemachtigde mr. A.G. van der Plas),
en
de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, verweerder
(gemachtigde mr. M. Luttik).
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 7 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014.
Verschenen is [naam], bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1. Eisers zijn vennoten van [bedrijf] (hierna: de VOF), gevestigd in het pand[adres] Uit de handelsregisters van de Kamer van Koophandel blijkt dat oude statutaire namen van de ondernemingen in het pand zijn: [bedrijf] (10 juni 2002 tot 13 juli 2011) en [bedrijf] (28 september 2000 tot 10 juni 2002).
1.2. Op 31 augustus 2001 is het bestemmingsplan Spuistraat e.o. en de daarbij behorende planvoorschriften (de Planvoorschriften) in werking getreden.
1.3. Op 17 april 2012 hebben medewerkers van verweerder een controlebezoek gebracht aan de VOF . Geconstateerd is – voor zover van belang – dat aan het pand waar de VOF is gevestigd een uithangbord is bevestigd met de vermelding van de tekst smartshop. Deze tekst wijst af van de aangevraagde vergunning en is in strijd met het bestemmingsplan. Bij brief van 18 mei 2012 heeft verweerder eisers verzocht binnen de in de brief vermelde termijn aan de toepasselijke voorschriften te voldoen. Voorts heeft verweerder eisers in deze brief in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen, waarvan eisers geen gebruik hebben gemaakt. .
1.4. Op 20 juni 2012 hebben medewerkers van verweerder geconstateerd dat eisers niet (geheel) hebben voldaan aan de schriftelijke waarschuwing. In de vitrine in de winkel zijn truffels aangetroffen. Truffels bevatten psychotrope stoffen. De verkoop van producten die psychotrope stoffen bevatten, is alleen toegestaan in smartshops die zijn aangewezen in het bestemmingsplan. Het pand aan [adres] heeft geen bestemming smartshop en er is geen uitzicht op legalisatie.
1.5. Bij het primaire besluit heeft verweerder [naam], [naam]en [naam](als gebruikers/ondernemers) gelast de verkoop van alle producten die psychotrope stoffen bevatten te staken en gestaakt te houden en alle producten die psychotrope stoffen bevatten te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per constatering, per week in rekening gebracht, met een maximum van € 40.000,- .
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3.
Inmiddels is het nieuwe bestemmingsplan Postcodegebied 2012 van kracht geworden. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat eisers belang hebben bij een uitspraak in dit geding, nu deze mogelijk van belang kan zijn in de procedure aangaande het bestemmingsplan Postcodegebied 1012.
4.1.
In artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - voor zover hier van belang - is bepaald dat in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik worden opgenomen:1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.2. …3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dít gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4.2.
In artikel 3, eerste lid onder f aanhef en ten vierde, van de Planvoorschriften is bepaald dat ten hoogste zeven smartshops zijn toegestaan ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding “afwijkend gebruik smartshop” voorkomt.Op grond van het tweede lid onder H van dit artikel mag het bedrijfsvloeroppervlak van deze functie zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan niet toenemen en mag dit gebruik worden gehandhaafd tot aan het moment dat het is beëindigd en ter plaatse één van de toegestane functies in gerealiseerd.In artikel 13 van de Planvoorschriften is bepaald dat het verboden is de gronden of bebouwing binnen het plangebied te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.
In artikel 14, tweede lid, van de Planvoorschriften is bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in het plan naar aard en omvang niet wordt vergroot.
5.1.
Eisers stellen met een beroep op het overgangsrecht dat zij gerechtigd zijn producten met psychotrope werking te verkopen. Ten bewijze van deze stelling hebben zij de volgende verklaringen overgelegd: een verklaring van 19 november 2012 van [naam] directeur van smartshopproducten leverancier [bedrijf]; verklaringen van [naam] en [naam], de vorige eigenaren van de smartshop aan [adres] van 11 januari 2013 respectievelijk 8 april 2013; een verklaring van [naam] sinds juni 2001 werkzaam in de smartshop; en een leveringslijst en facturen van [bedrijf] met een verklaring hierover van 23 mei 2014 van [naam].
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet geslaagd zijn in het bewijs van de stelling dat reeds voor 31 augustus 2001, de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, ononderbroken producten met psychotrope stoffen werden verkocht in het pand [adres]. Nergens blijkt dit uit officiële documenten, zoals de registers van de Kamer van Koophandel of archieven van de gemeente en ook is dit nooit geconstateerd door de gemeente op of voor deze datum. De door eisers overgelegde verklaringen en documenten maken niet aannemelijk dat dit anders zou kunnen zijn, aldus verweerder.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat voor een beroep op het overgangsrecht geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan verklaringen die niet door andere verifieerbare gegevens worden onderbouwd. De rechtbank wijst op de uitspraak van 17 juli 2013 (ECLI NL:RVS:2013:314), rov 14.3. Omdat eisers zich op het overgangsrecht beroepen, ligt het op hun weg de verklaringen met verifieerbare gegevens te onderbouwen.
5.4.
In de door eisers overgelegde verklaringen wordt vermeld dat [naam] en [naam] in juni 2001 de winkel [bedrijf], gevestigd op [adres] als lopende zaak hebben overgenomen en dat zij zijn doorgegaan met de verkoop van smartproducten. Ter onderbouwing van deze verklaring hebben eisers twee facturen van 31 december 2002 gevoegd met betrekking tot producten met psychotrope werking. In beroep hebben eisers een door directeur [naam] van [bedrijf] opgestelde overzichtslijst van de leveranties aan smartshops in [plaats] in het jaar 2000 ingebracht. Daarnaast heeft [naam] facturen ingebracht uit de periode van 9 januari 2007 tot 6 december 2013. Uit de overzichtslijst van leveranties blijkt dat in de periode van 17 mei 2000 tot 31 december 2000 een à twee maal per maand aan[bedrijf] leveringen zijn geweest. Uit de facturen blijkt dat in de periode van januari 2007 tot december 2013 smartshopproducten zijn geleverd. Eisers hebben voor de periode van 31 december 2000 tot januari 2007 slechts twee facturen uit 2002 overgelegd. De door eisers ingebrachte stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de stelling dat in het pand [adres] voor de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, te weten 31 augustus 2001, reeds producten met psychotrope werking werden verkocht en dat dit bovendien al die jaren er na zonder onderbreking zo is doorgegaan. De ingebrachte verklaringen zijn onvoldoende met verifieerbare gegevens onderbouwd. Dat eisers niet meer gegevens over de periode tussen 31 december 2000 en januari 2007 hebben kunnen over leggen omdat facturen en dergelijke uit die periode niet meer zijn bewaard, komt voor hun rekening en risico. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat in het pand [adres] voor 31 augustus 2001 producten met psychotrope werking werden verkochten en dat dit al die jaren er na zonder onderbreking zo is doorgegaan, kunnen eisers gelet op het bepaalde in artikel 3.2.2. van het Bro geen geslaagd beroep doen op het overgangsrecht.
6.1.
Eisers doen voorts een beroep op het vertrouwensbeginsel en voeren daartoe aan dat er tussen 2001 en 2009 diverse controles zijn geweest door de gemeente en dat de verkoop van smartproducten in de winkel al die jaren zonder problemen is geaccepteerd. Dit blijkt uit de overgelegde getuigenverklaringen. De getuigenverklaringen worden bevestigd door de heer [naam], toezichthouder van verweerder, zoals blijkt uit het vooroverleg op 21 november 2012 en de hoorzitting op 22 januari 2013 en het door verweerder overgelegde Preadvies Handhavingsteam van 19 maart 2009 (Preadvies), aldus eisers.
6.2.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat aan het college toe te rekenen concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling en bouwvergunning zou verlenen. De rechtbank wijst op de uitspraak van 8 oktober 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BF7228). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het verslag van de hoorzitting niet van een dergelijke toezegging. Over het vooroverleg op 21 november 2012 hebben eisers geen nadere gegevens overgelegd. Uit het Preadvies blijkt naar het oordeel van de rechtbank evenmin van een toezegging dat eisers producten met psychotrope werking mogen verkopen, nu in dat advies wordt geconstateerd dat de verkoop van paddo’s juist na een handhavingsactie is gestaakt. De grond slaagt niet.
7.1.
Ten slotte hebben eisers ter zitting gesteld dat de gemeente met zijn beleid jegens cliënten zijn eigen regelgeving schendt. Eisers voeren daartoe een op 4 juni 2013 aangenomen motie inzake handhaving van aanbieders van smartproducten.
7.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de genoemde motie op de bestuursopdracht dateert van na het bestreden besluit en derhalve buiten dit geding valt. De grond slaagt niet.
8.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet onder het overgangsrecht vallen. Verweerder kon daarom overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom, waartoe hij in redelijkheid heeft beslist. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor vergoeding van het griffierecht, een veroordeling in de proceskosten of schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep ongegrond;
- -
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2014.
de griffier
de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB