Hof Den Haag, 27-03-2013, nr. 200.114.387/01
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9677
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-03-2013
- Zaaknummer
200.114.387/01
- LJN
BZ9677
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9677, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑03‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:411, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 27‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Verdeling van een huwelijksgemeenschap. Internationaal recht. Huwelijkse periode gedeeld ten gevolge van artikel 7 lid 2 sub 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 maart 2013
Zaaknummer : 200.114.387/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 10-3291
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Bhulai te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.W.M. Jansen te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 3 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 juli 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 5 december 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- -
op 4 oktober 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 15 oktober 2012 een brief van 12 oktober 2012 met bijlage;
- -
op 15 januari 2013 een brief van 14 januari 2013 met bijlagen.
van de zijde van de vrouw:
- -
op 6 december 2012 een faxbericht van diezelfde datum zonder bijlagen;
- -
op 27 december 2012 een brief van 19 december 2012 met bijlage;
De zaak is op 25 januari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de man, bijgestaan door zijn advocaat en tevens bijgestaan door mevrouw N.A.H.M. Selim, tolk in de Arabische taal;
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en tevens door de heer H. Rida, tolk in de Arabische taal.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 25 augustus 2011 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 25 augustus 2011 is, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De behandeling van de zaak ten aanzien van de verdeling is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek tot verdeling van de gemeenschappelijke zaken afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 12 december 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de verdeling van de gemeenschapsgoederen.
- 2.
De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de verdeling van de gemeenschapsgoederen en, opnieuw rechtdoende, de gemeenschapsgoederen te verdelen en/of alsnog de verdeling van de gemeenschappelijke zaken van partijen te bevelen met benoeming van een onzijdige persoon en een notaris volgens de wet, kosten rechtens.
- 3.
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
- I.
primair: de verzoeken van de man af te wijzen en vast te stellen dat er op geen enkele wijze verdeling van de huwelijksgemeenschap plaats zal vinden;
- II.
subsidiair: te bepalen dat de schade die de man heeft toegebracht aan de huwelijksgemeenschap het totaal van de door hem ingebrachte vorderingen beslaat, zijnde € 22.878,32;
- III.
subsidiair: te bepalen dat in de verdeling van de huwelijksgemeenschap alle baten en schulden worden meegenomen en de man te verplichten een volledig overzicht te geven over de baten en schulden (activa en passiva) van de huwelijksgemeenschap,
kosten rechtens.
- 4.
In de brief van 6 december 2012 deelt de vrouw het hof mee dat in het verweerschrift abusievelijk twee incidentele hoger beroepen zijn opgenomen. Zij verzoekt het hof deze twee incidentele hoger beroepen als verweer te beschouwen en trekt deze zo nodig in.
- 5.
De vrouw heeft in haar verweerschrift zowel in punt 3 als in punt 4 een incidenteel appel opgevoerd. Gelet op hetgeen onder de punten 3 en 4 door de vrouw is gesteld alsmede gelet op voornoemde brief van 6 december 2012 gaat het hof er vanuit dat de vrouw met hetgeen zij in de punten 3 en 4 naar voren brengt geen wijziging dan wel aanvulling wenst van de bestreden beschikking. Het hof leest het petitum van de vrouw derhalve aldus dat de vrouw het hof verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en vast te stellen dat er op geen enkele wijze verdeling van de huwelijksgemeenschap plaats zal vinden.
- 6.
De man verzoekt het hof de gemeenschapsgoederen te verdelen dan wel alsnog de verdeling te bevelen van de gemeenschappelijke zaken van partijen met benoeming van een onzijdig persoon en een notaris. Volgens de man zijn wel de baten tussen partijen verdeeld, maar niet de lasten.
- 7.
De vrouw is van mening dat reeds tussen partijen is verdeeld en zij betwist voorts dat de door de man gestelde, maar onvoldoende onderbouwde, schulden in de gemeenschap vallen.
Vermeerdering van eis
- 8.
De man heeft in hoger beroep in aanvulling op zijn verzoek in eerste aanleg het hof verzocht de gemeenschapsgoederen te verdelen. Nu geen sprake is van strijd met een goede procesorde – het verzoek is in het beroepschrift gedaan en de vrouw heeft voldoende gelegenheid gehad hierop te reageren – zal het hof van het gewijzigde verzoek van de man uitgaan.
Toepasselijk recht
- 9.
Nu de rechtbank zich niet heeft uitgelaten over de regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht, dient het hof dit op grond van artikel 2 van boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ambtshalve te toetsen.
- 10.
Volgens het Nederlandse internationaal privaatrecht wordt het toepasselijk recht op het huwelijksgoederenregime bepaald door het Verdrag van 14 maart 1987, Trb. 1988,130, inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (hierna te noemen: het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). Dit verdrag, dat in werking is getreden op 1 september 1992, geldt voor echtgenoten die na 1 september 1992 in het huwelijk zijn getreden dan wel na deze datum het toepasselijke recht op hun huwelijksvermogensregime hebben aangewezen.
- 11.
Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat partijen, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 3 en 6 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, vóór dan wel tijdens het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. De verklaring van de vrouw ter zitting van het hof dat zij uitdrukkelijk voor toepassing van het Nederlandse recht kiest is niet alleen tardief, doch ook in strijd met de formele vereisten zoals neergelegd in de artikelen 11 tot en met 13 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Het hof gaat derhalve aan deze keuze van de vrouw voorbij.
- 12.
Vast staat dat partijen [in] 1999 met elkaar zijn gehuwd te [naam land] en dat zij op het tijdstip van de huwelijkssluiting beiden de [buitenlandse] nationaliteit bezaten. Voorts staat vast dat partijen na de huwelijkssluiting tezamen in [naam land] hebben gewoond en dat zij zich in september 2000 (het hof gaat hierbij gemakshalve uit van de datum van 1 september 2000) in Nederland hebben gevestigd. [Naam land] is in het kader van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 een zogenaamd ‘nationaliteitsland’.
- 13.
Nu de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen samenvalt met de staat waarin zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk hebben gevestigd is ingevolge het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 het recht van die staat van toepassing. Derhalve is [buitenlands] recht van toepassing.
- 14.
Echter, ingevolge artikel 7 lid 2 sub 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 is met ingang van 1 september 2010 Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing. Immers, vanaf die datum hebben partijen – die geen rechtskeuze hebben gedaan en geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld - meer dan 10 jaar hun gewone verblijfplaats in Nederland.
- 15.
Het vorenstaande leidt ertoe dat van [een datum in] 1999 tot 1 september 2010 [buitenlands] recht en met ingang van 1 september 2010 Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
De periode van [een datum in] 1999 tot 1 september 2010
- 16.
In deze periode is [buitenlands] recht van toepassing. Het [buitenlandse] recht kent uitsluiting van iedere goederengemeenschap.
- 17.
De man heeft op geen enkele wijze aangetoond of er goederen zijn die partijen in gemeenschappelijk eigendom hebben verkregen noch, indien relevant, welke schulden er zouden zijn. Het hof kan derhalve de verdeling, zoals door de man verzocht, niet vaststellen en zal het verzoek van de man derhalve in zoverre afwijzen.
De periode met ingang van 1 september 2010
- 18.
In deze periode is het Nederlandse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. De echtscheidingsbeschikking van partijen is op 12 december 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Deze datum geldt als peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft ter zitting een beroep gedaan op een andere datum als peildatum. Nu de man ter zitting heeft verklaard het daarmee niet eens te zijn, gaat het hof uit van de datum van 12 december 2012 als peildatum.
- 19.
Het hof oordeelt wat betreft deze periode als volgt. Nu de man de verdeling van de huwelijksgemeenschap verzoekt, had het op zijn weg gelegen een overzicht van de boedelbestanddelen in het geding te brengen. Een dergelijk overzicht ontbreekt. Ter zitting hebben partijen, daarnaar gevraagd, verklaard niet aan te kunnen geven welke bestanddelen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap. Gelet hierop kan het hof ook in deze periode de verdeling niet vaststellen, zodat het verzoek van de man ook in zoverre moet worden afgewezen.
- 20.
Tussen partijen staat niet vast dat er nog boedelbestanddelen zijn die tussen partijen moeten worden verdeeld. Het hof wijst derhalve ook het verzoek van de man om de verdeling te bevelen van de gemeenschappelijke zaken met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon af.
- 21.
Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek tot verdeling van de gemeenschappelijke zaken van partijen is afgewezen;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, Labohm en Van Wijk, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2013.