Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
14.3 Belangenafweging
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2014
- Redactionele toelichting
Voorheen paragraaf 11.3.
- Bronpublicatie:
18-03-2014, Stcrt. 2014, 8487 (uitgifte: 31-03-2014, regelingnummer: WBV2014/8)
- Inwerkingtreding
01-04-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-03-2014, Stcrt. 2014, 8487 (uitgifte: 31-03-2014, regelingnummer: WBV2014/8)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de IND een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe.
De IND bepaalt de uitgangspositie van de belangenafweging mede door de omstandigheid of sprake is van inmenging. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.
Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.