NJB 2019/1757:Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen: op grond van art. 179 lid 6 WVW 1994 moet daarbij worden bevolen dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge art. 164 WVW 1994 vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. In casu heeft het hof verzuimd die aftrek te bevelen. Het verzuim toepassing te geven aan de wettelijk voorgeschreven aftrek als bedoeld in art. 179 lid 6 WVW 1994 vormt een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur. Ook indien zodanige herstelbeslissing achterwege blijft, bestaat bij vernietiging van de bestreden uitspraak waarin is verzuimd de aftrek van art. 179 lid 6 WVW 1994 te bevelen onvoldoende in rechte te respecteren belang. Er is in zo een geval immers sprake van een voor eenieder evidente vergissing op grond waarvan die uitspraak verbeterd moet worden gelezen, en wel aldus dat de bedoelde aftrek is bevolen. De Hoge Raad zal in voorkomende gevallen een klacht als hier aan de orde met toepassing van art. 80a RO afdoen