CBb, 28-12-2016, nr. 16/383
ECLI:NL:CBB:2016:446
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
28-12-2016
- Zaaknummer
16/383
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2016:446, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 28‑12‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Last onder dwangsom wegens het verrichten van taxivervoer zonder vergunning (snorder). Wet personenvervoer 2000
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 16/383
14913
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 december 2016 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff).
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant de last opgelegd dat hij zich dient te onthouden van overtreding van artikel 76, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000) en dat bij elke geconstateerde overtreding een dwangsom zal worden verbeurd van € 10.000,- met een maximum van € 40.000,-, met de vermelding dat de last een looptijd heeft van twee jaar.
Bij besluit van 1 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016.
Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Het College neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
1.1
Op 28 november 2015 hebben inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in samenwerking met de politie Den Haag een zogenoemde snordersactie uitgevoerd, gericht op het reduceren van het aantal illegaal opererende taxichauffeurs in [plaats] en omstreken. Appellant is op die dag door twee agenten aangehouden en verhoord vanwege het verrichten van taxivervoer zonder de daarvoor vereiste vergunning.
1.2
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in meerdere op ambtsbelofte dan wel ambtseed opgemaakte en ondertekende processen-verbaal van de ILT en de politie. Tot deze bevindingen behoort het feit dat een inspecteur van ILT op 25 november 2015 via SMS en telefoon contact heeft opgenomen met een mobiel nummer dat stond vermeld op in [plaats] verspreide flyers waarin vervoer voor [plaats] en omstreken werd aangeboden. De inspecteur heeft vervoer besteld voor 28 november 2015 om 20.30 uur van de [adres] te [plaats] naar het centrum van Amsterdam tegen betaling van € 75,-. Nadat de inspecteur de afgesproken ritprijs van € 75,- bij appellant had geverifieerd, is deze op de afgesproken datum en plaats en rond de afgesproken tijd ingestapt in een door appellant bestuurd zwart busje. Toen kort na vertrek bleek dat appellant door een politieauto tot stoppen werd gemaand, heeft appellant tegen de inspecteur gezegd: “Oh politie… hoe heet je? Ik heet [naam 2] , ik ben je buurman. Je moet niet naar Amsterdam, maar naar je vriend in Den Haag.”. Kort daarna is appellant aangehouden door twee agenten en verhoord op het politiebureau. Van het verhoor van appellant is apart proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft verweerder de bestreden last onder dwangsom opgelegd.
2. In dit geding zijn de navolgende wettelijke bepalingen van belang.
Artikel 1 van de Wp2000:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
(…)
taxivervoer: personenvervoer per auto tegen betaling, niet zijnde openbaar vervoer;
Artikel 2, vijfde lid, van de Wp2000:
De wet is niet van toepassing op vervoer van personen per auto, anders dan openbaar vervoer, indien de som van de betalingen voor dat vervoer de kosten van de auto en eventuele bijkomende kosten voor dat vervoer niet te boven gaat, tenzij vorenstaande wordt verricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf. (…)
Artikel 75, eerste lid, van de Wp2000:
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt met het verrichten van taxivervoer gelijkgesteld het aanbieden van dat vervoer, tenzij dit aanbieden geschiedt door tussenpersonen die bemiddelen in dat vervoer bij wijze van dienstverlening of in de uitoefening van hun beroep of bedrijf. (…)
Artikel 76, eerste lid, van de Wp2000:
Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe door Onze Minister verleende vergunning.
Artikel 93, tweede lid, van de Wp2000:
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van (…) de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
Artikel 1 van de Beleidsregels last onder dwangsom personenvervoer over de weg (Beleidsregels):
1. Een last onder dwangsom wordt opgelegd na constatering van een overtreding van een in de bijlage bij deze beleidsregels genoemde bepaling van de Wet personenvervoer 2000 of van het Besluit personenvervoer 2000.
2. In de bijlage zijn per soort overtreding de hoogte van de dwangsom en het bedrag waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd, vermeld.
Artikel 2 van de Beleidsregels:
De looptijd van een last onder dwangsom ter zake van het verrichten van vervoer zonder een daartoe verleende vergunning of in strijd met een daartoe verleende vergunning bedraagt 2 jaar. Voor de overige overtredingen bedraagt de looptijd 1 jaar.
In de Bijlage bij artikel 1 van de Beleidsregels is bepaald, onder meer, dat bij een vergunning bestaand uit het verrichten van taxivervoer zonder een daartoe verleende vergunning, de hoogte van de dwangsom per overtreding € 10.000,- bedraagt en de maximumhoogte van de verbeurde dwangsombedragen € 200.000,-.
3. Appellant betwist niet dat hij personenvervoer per auto tegen betaling heeft verricht en het staat vast dat hij niet over een taxivergunning beschikte. Appellant betoogt dat de Wp2000 niet op hem van toepassing is omdat hij het vervoer niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft verricht. Hij beroept zich op artikel 2, vijfde lid, van de Wp2000 en stelt dat voor het door hem verrichte vervoer een kostendekkende prijs is afgesproken en hij geen economische activiteit heeft verricht dan wel heeft aangeboden.
4.1
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen (uitspraken van 8 december 2014, ECLI:NL:CBB:2014:450 en 27 oktober 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK1424) strekt artikel 2, vijfde lid, van de Wp2000, dat ook wel wordt aangeduid als de carpoolbepaling, ertoe van de werkingssfeer van de Wp2000 uit te sluiten het vervoer van personen per auto, indien dat slechts geschiedt tegen vergoeding van (maximaal) de autokosten. Op grond van de laatste zinsnede van de eerste volzin van dit artikellid geldt deze uitzondering echter niet indien dat vervoer wordt verricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Naar vaste rechtspraak van het College (zie onder meer uitspraken van 18 april 2014, ECLI:NL:CBB:2014:154 en 14 december 2015, ECLI:NL:CBB:2015:418) mag in beginsel van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal worden uitgegaan. Uit de feiten vermeld onder 1.2, zoals deze zijn vastgelegd in de processen-verbaal en door appellant ook niet bestreden zijn, blijkt dat het door appellant verrichte taxivervoer niet plaatsvond in de sfeer van familie of collega’s, maar als economische activiteit. Appellant is immers door een voor hem onbekende persoon benaderd en heeft deze persoon – de onder 1.2 bedoelde inspecteur – vervolgens in het door hem bestuurde busje toegelaten met als doel deze persoon tegen betaling te vervoeren. Reeds hierom is sprake van personenvervoer in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Wp2000, zodat de Wp2000 daarop van toepassing is. In het midden kan blijven of de door appellant gevraagde vergoeding van € 75,- slechts kostendekkend is.
4.2
Het College gaat voorbij aan het betoog van appellant dat uit de SMS-berichten niet volgt dat hij enige norm heeft overtreden en dat de door hem afgelegde verklaring niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, omdat hij ten onrechte geen bijstand van een tolk heeft gehad en zijn verklaring onder druk is verkregen.
Ook zonder dat de op 25 november 2015 gewisselde SMS-berichten voorafgaand aan het verrichte vervoer en de op 28 november 2015 door appellant op het politiebureau afgelegde verklaring in aanmerking worden genomen, staat voor het College vast dat appellant taxivervoer als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 75, eerste lid, van de Wp2000 heeft aangeboden en daarmee artikel 76, eerste lid, van de Wp2000 heeft overtreden. Dit volgt reeds uit de eerder genoemde processen-verbaal waarin is vastgelegd dat appellant op 28 november 2015 heeft aangeboden een voor hem onbekend persoon te vervoeren van [plaats] naar Amsterdam tegen betaling van € 75,-.
4.3.
Voor zover appellant heeft gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheid, dan wel met een of meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur stelt het College vast dat appellant deze beroepsgrond op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zodat het College reeds hierom daaraan voorbij gaat.
5 Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, is het College niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. M.J. Boon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2016.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. M.J. Boon