Proces-verbaal van verhoor getuige [broer van aangever], p. 615-621 van het procesdossier in onderzoek Durian.
Hof Den Haag, 18-12-2019, nr. 22-000838-18
ECLI:NL:GHDHA:2019:3326
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
18-12-2019
- Zaaknummer
22-000838-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:3326, Uitspraak, Hof Den Haag, 18‑12‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:228
Uitspraak 18‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Voormalig Iraakse rechter veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden vanwege het laten uitvaardige van valse arrestatiebevelen tegen zijn toenmalige schoonzoon en diens broer, waardoor zij wederrechtelijk van hun vrijheid zijn beroofd. Valsheid in geschrift. Misbruik van de hem door zijn ambt gegeven macht.
Rolnummer: 22-000838-18
Parketnummer: 09-748002-16
Datum uitspraak: 18 december 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1947,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht – Huis van Bewaring locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 oktober 2018, 24 mei 2019, 20 november 2019 en 18 december 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, voor zover dat feit zag op [broer van aangever]. De verdachte is ter zake van het onder
1. primair, 2 primair en 3 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief, voor zover dat feit zag op [aangever], ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden. Tevens is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is in het vonnis de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
3. Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 6 april 2011 tot en met 19 februari 2012 te Cuijk en/of Nijmegen, in elk geval in Nederland, en/of in Irak, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd of heeft doen beroven, door met dat opzet een vals internationaal arrestatiebevel tegen [aangever] te laten uitvaardigen, waardoor deze door de Nederlandse politie is aangehouden;
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal];
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring of veroordeling zou leiden:
hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 23 april 2017 in Nederland en/of Irak tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven of te doen beroven, een vals Iraaks arrestatiebevel en/of internationaal arrestatiebevel tegen [aangever] heeft uitgevaardigd en/of laten uitvaardigen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal];
2. hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 27 december 2010 in Nederland en/of Irak tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [broer van aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd of heeft doen beroven en/of beroofd heeft gehouden of beroofd heeft doen houden, al dan niet met het oogmerk om zijn broer [aangever] te dwingen om een scheidingsregeling te treffen met zijn ([aangever]’s) vrouw (tevens dochter van verdachte) en/of een geldbedrag te betalen, door met dat opzet en al dan niet met dat oogmerk een vals Iraaks arrestatiebevel tegen [broer van aangever] uit te (laten) vaardigen, waardoor deze door de Iraakse autoriteiten is aangehouden;
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal];
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring of veroordeling zou leiden:
hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 27 december 2010 in Nederland en/of Irak, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [broer van aangever] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven of te doen beroven, al dan niet met het oogmerk om zijn broer [aangever] te dwingen om een scheidingsregeling te treffen met zijn ([aangever]) vrouw (tevens dochter van verdachte) en/of een geldbedrag te betalen, tegen [aangever] en/of [broer van aangever] heeft gezegd dat hij [broer van aangever] zou laten arresteren en/of een vals Iraaks arrestatiebevel tegen die [broer van aangever] heeft uitgevaardigd en/of laten uitvaardigen en/of (na de inval in de woning van de familie van [aangever] en [broer van aangever]) in onderhandeling is getreden met (een of meer vertegenwoordigers van) [aangever], terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid,
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal];
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot bewezenverklaring of veroordeling zou leiden:
hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 27 december 2010 in Nederland en/of Irak [aangever] (meermalen) heeft bedreigd met gijzeling van zijn broer [broer van aangever] door [aangever] (meermalen) te laten weten dat hij (verdachte) een [broer van aangever] zou (laten) arresteren en dat hij (verdachte) pas van die arrestatie zou afzien als [aangever] een scheidingsregeling zou treffen met zijn ([aangever]’s) vrouw (tevens dochter van verdachte) en/of een geldbedrag zou betalen;
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal];
3. hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 23 april 2017 in Nederland en/of Irak tezamen en in vereniging met een ander of anderen of alleen, opzettelijk een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en/of
opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of doen maken van een of meer valselijk opgemaakte geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst,
door valselijk melding te (laten) doen in Iraakse arrestatiebevelen en/of een internationaal arrestatiebevel dat [aangever] en/of (zijn broer) [broer van aangever] zich schuldig hebben/heeft gemaakt aan misdrijven (moord en/of genocide)
en/of
die/dat arrestatiebevel(en) ter uitvoering aan Iraakse en/of Nederlandse autoriteiten en/of het Algemeen Secretariaat van Interpol te (laten) sturen en/of daaraan uitvoering te laten geven, waardoor die [aangever] en/of [broer van aangever] werden gesignaleerd en/of aangehouden en/of onderworpen aan een meldplicht en/of reisbeperkingen,
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal];
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring of veroordeling zou leiden:
hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 6 april 2011 in Irak (meermalen) aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet
was gepleegd, immers heeft verdachte tegenover Iraakse autoriteiten melding gedaan dat [aangever] en/of (zijn broer) [broer van aangever] zich schuldig hebben/heeft gemaakt aan misdrijven (moord en/of genocide) in Irak;
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal].
4. Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 69 maanden, met aftrek van voorarrest.
5. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
6. Vrijspraak feit 3 met betrekking tot [broer van aangever]
Het dossier bevat meerdere bewijsmiddelen die zien op het onder 3 ten laste gelegde feit met betrekking tot [broer van aangever]. Het hof noemt het jegens [broer van aangever] uitgevaardigde arrestatiebevel, de verklaring van [broer van aangever] met betrekking tot het tegen hem uitgevaardigde Iraakse arrestatiebevel, de verklaring van [aangever] over hetgeen [broer van aangever] hierover aan hem heeft medegedeeld en de verklaring van [betrokkene 1] over het valse karakter van het arrestatiebevel.
Deze laatste verklaring bevat echter geen redenen van wetenschap en zal daarom door het hof niet tot het bewijs worden gebezigd.
De hiervoor genoemde verklaring van [broer van aangever] is in deze essentieel, nu [aangever] juist verklaart over hetgeen hij van [broer van aangever] heeft vernomen. Beide verklaringen betreffen derhalve dezelfde bron.
Gelet op de omstandigheid dat de verdediging [broer van aangever] ondanks een door het hof toegewezen verzoek daartoe niet als getuige heeft kunnen bevragen, in combinatie met de omstandigheid dat [broer van aangever] door de politie uitsluitend telefonisch is gehoord, zal het hof zijn verklaring evenmin voor het bewijs gebruiken voor het onder 3 ten laste gelegde.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor feit 3, voor zover het tenlastegelegde feit ziet op [broer van aangever]. Het hof zal de verdachte in zoverre van dit feit vrijspreken.
Overigens zal het hof de per telefoon met bijstand van een tolk afgelegde verklaring van [broer van aangever] zoals neergelegd in een proces-verbaal1.wel tot het bewijs bezigen voor het in het navolgende onder 2 bewezen verklaarde, nu ten aanzien van dat feit de verklaring van [broer van aangever] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 6 april 2011 tot en met 19 februari 2012 te Cuijk en/of Nijmegen, in elk geval in Nederland, en/of in Irak, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd of heeft doen beroven, door met dat opzet een vals internationaal arrestatiebevel tegen [aangever] te laten uitvaardigen, waardoor deze door de Nederlandse politie is aangehouden;
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal];
2.
hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 27 december 2010 in Nederland en/of Irak tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [broer van aangever] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd of heeft doen beroven en/of beroofd heeft gehouden of beroofd heeft doen houden, al dan niet met het oogmerk om zijn broer [aangever] te dwingen om een scheidingsregeling te treffen met zijn ([aangever]’s) vrouw (tevens dochter van verdachte) en/of een geldbedrag te betalen, door met dat opzet en al dan niet met dat oogmerk een vals Iraaks arrestatiebevel tegen [broer van aangever] uit te (laten) vaardigen, waardoor deze door de Iraakse autoriteiten is aangehouden;
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal];
3.
hij in de periode van 1 mei 2010 6 april 2011 tot en met 23 april 2017 in Nederland en/of Irak tezamen en in vereniging met een ander of anderen of alleen, opzettelijk een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en/of
opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of doen maken van een of meer valselijk opgemaakte geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst,
door valselijk melding te (laten) doen in een Iraakse arrestatiebevelen en/of een internationaal arrestatiebevel dat [aangever] en/of (zijn broer) [broer van aangever] zich schuldig hebben/heeft gemaakt aan misdrijven (moord en/of genocide)
en/of
die/dat arrestatiebevel(en) ter uitvoering aan Iraakse en/of Nederlandse autoriteiten en/of het Algemeen Secretariaat van Interpol te (laten) sturen en/of daaraan uitvoering te laten geven, waardoor die [aangever] en/of Khadem werden gesignaleerd en/of aangehouden en/of onderworpen aan een meldplicht en/of reisbeperkingen,
terwijl verdachte gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid en/of middelen geschonken door zijn ambt als rechter bij en/of president van het [tribunaal].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit en naar aanleiding van het verweer van de verdediging dat er geen aanhouding in de zin van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden op grond van het dossier, overweegt het hof als volgt.
De artikelen 53 en 54 van het Wetboek van Strafvordering definiëren het begrip ‘aanhouden’ niet. Corstens omschrijft dit begrip als volgt:
“Aanhouden (…) is het desnoods door aangrijpen en vasthouden de verdachte van diens vrijheid beroven teneinde hem naar een plaats van verhoor te leiden of te doen leiden.”2.
Uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen volgt dat het [aangever] als gevolg van het politieoptreden op 18 februari 2012 niet vrijstond zich te verwijderen van de plaats waar hij was stil gezet met zijn voertuig. Doel was kennelijk [aangever] voor te geleiden voor de daartoe bevoegde autoriteiten naar aanleiding van de signalering op grond van het interpolsysteem in het nationale politiesysteem. Het is immers de officier van dienst die besluit hem om 01:51 uur te laten vertrekken.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat wel degelijk sprake is geweest van vrijheidsberoving en derhalve van een aanhouding in de zin van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verwerpt het verweer.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit arrest gehechte bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van dit arrest.
Beoordeling van het verweer inzake het niet vals zijn van de arrestatiebevelen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – de arrestatiebevelen tegen [aangever] en [broer van aangever] niet vals waren, gelet op de omstandigheid dat er in Irak een strafrechtelijk onderzoek tegen hen liep en de arrestatiebevelen daarin hun grondslag vonden. De verdediging stelt dat de verdachte met de uitvaardiging van deze arrestatiebevelen geen bemoeienis heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 2 juni 2010 heeft het [tribunaal] arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen [broer van aangever] en [aangever].
Later dat jaar in december volgden onderhandelingen namens [aangever], in de persoon van zijn door hem gemachtigde broer [broer van aangever], en de verdachte. Hierbij waren onder meer als getuigen aanwezig [betrokkene 1], parlementslid, en [betrokkene 2], de gouverneur van [plaats 1]. De onderhandelingen vonden plaats in de woning van [betrokkene 2], welke was gelegen in de zogenoemde Green Zone in Bagdad.
De uitkomst van deze onderhandelingen werd op 22 december 2010 vastgelegd in een overeenkomst. In de overeenkomst werd onder meer afgesproken dat [aangever] een vergoeding van 25 miljoen dinar moest betalen vanwege de op internet geplaatste afbeelding van [dochter van verdachte], de dochter van de verdachte en tevens de toenmalige vrouw van [aangever]. Op deze foto stond [dochter van verdachte] zonder sluier. Ook vermeldde de overeenkomst dat de gedingen die in Irak waren aangespannen tegen [broer van aangever] zouden worden afgesloten door de verdachte.
Vijf dagen na het sluiten van deze overeenkomst, op 27 december 2010, werd het arrestatiebevel tegen [broer van aangever] ingetrokken. Nadat [aangever] weigerde de overeengekomen vergoeding van 25 miljoen dinar te betalen, volgde op 2 januari 2011 de bekendmaking van opnieuw de Irakese arrestatiebevelen tegen [aangever] en [broer van aangever]. Op 6 april 2011 werd een internationaal aanhoudingsbevel tegen [aangever] uitgevaardigd.
Op het moment van uitvaardiging van het internationale bevel op 6 april 2011 waren er geen onderliggende stukken aanwezig bij Interpol Lyon, het Ministerie van Veiligheid en Justitie in Den Haag, de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) of het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD).
Desgevraagd door de Nederlandse politie heeft [betrokkene 3], in de bewezenverklaarde periode Chief Investigative Judge van het [tribunaal], over het tegen [aangever] uitgevaardigde internationale arrestatiebevel verklaard dat er een groot onderliggend dossier is dat opgevraagd kan worden.3.
Namens het Openbaar Ministerie is in het kader van de onderhavige strafzaak getracht de aan het arrestatiebevel tegen [aangever] ten grondslag liggende stukken te verkrijgen. Verschillende pogingen hiertoe zijn ondernomen bij het Algemeen Secretariaat van Interpol in Lyon en het National Central Bureau in Bagdad. Ondanks herhaalde pogingen daartoe zijn geen stukken ontvangen.4.
De raadsheer-commissaris is nagegaan in hoeverre rechtshulp met Irak mogelijk is. Navraag is gedaan bij het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC), AIRS en de rechter-commissaris Wet Internationale Misdrijven-zaken. De bevindingen van de raadsheer-commissaris houden in dat de kans van slagen van een rechtshulpverzoek aan Irak zeer gering is.5.
De verdediging heeft op 15 maart 2019 een aantal documenten ingebracht. Ter toelichting is aangegeven dat deze stukken zien op de Iraakse strafzaak [onderzoeksnaam] in het algemeen en de betrokkenheid van [aangever] daarbij in het bijzonder. Deze documenten dienen ter onderbouwing van de stelling dat in Irak wel degelijk een strafrechtelijk onderzoek heeft gelopen op grond waarvan de ter discussie staande arrestatiebevelen tegen [aangever] en [broer van aangever] zijn uitgevaardigd. In afwijking van voornoemde bevindingen van de officier van justitie en de raadsheer-commissaris stelt de verdediging zich op het standpunt dat het hen wel is gelukt (een gedeelte van) de betreffende Iraakse overheidsdocumenten te bemachtigen.
Op verzoek van het hof naar aanleiding van de terechtzitting d.d. 24 mei 2019 heeft de raadsheer-commissaris onderzoek gedaan naar de authenticiteit van de door de verdediging ingebrachte stukken.6.Via de Nederlandse ambassadeur in Irak heeft de raadsheer-commissaris een aantal documenten ontvangen van de High Judicial Council, waarin wordt verklaard dat de ‘investigative papers related to the incident of the village of [plaats 2]’ volledig identiek zijn aan het origineel.
Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld hoe de door de verdediging ingebrachte documenten dienen te worden gewogen in het licht van het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario dat de arrestatiebevelen niet vals zijn, maar hun grondslag vinden in een in Irak gevoerd strafrechtelijk onderzoek.
Het hof stelt vast dat de informatie in de door de verdediging ingebrachte documenten summier is en dat slechts een beperkt gedeelte betrekking heeft op [aangever] en bovendien niet op [broer van aangever].
Het hof heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat [aangever] in de gewraakte periode (jaar 1999) in Nederland verbleef en niet in Irak.
Voorts constateert het hof dat de verdachte zeer wisselend heeft verklaard over de in de overeenkomst van 22 december 2010 opgenomen afspraak dat de gedingen die in Irak zijn aangespannen tegen [broer van aangever] zullen worden afgesloten en wel door de verdachte. Immers, de verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij in het geheel niet bij de bespreking die tot het sluiten van de overeenkomst heeft geleid, aanwezig was en heeft zelfs geïnsinueerd dat [aangever] de handtekening van de verdachte onder de overeenkomst heeft vervalst.7.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aanvankelijk verklaard dat hij wel aanwezig was bij het sluiten van de overeenkomst en deze heeft ondertekend, maar dat de zin over de gedingen in Irak zag op een valse echtscheidingsaangifte. Vervolgens heeft de verdachte op diezelfde terechtzitting verklaard – naar aanleiding van het pleidooi van de verdediging en desgevraagd door het hof - dat de betreffende zin wel degelijk zag op de arrestatiebevelen en dat hij tijdens de hiervoor genoemde bespreking de toezegging heeft gedaan daar ‘iets’ aan te doen en hulp te bieden.
Tot slot heeft het hof meegewogen dat door verschillende derden, [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3], is verklaard dat de arrestatiebevelen gebaseerd waren op onware beschuldigingen en/of dat er niet genoeg bewijs was om een arrestatiebevel uit te vaardigen en/of dat er familieproblemen aan ten grondslag lagen.
Gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de jegens [aangever] en [broer van aangever] uitgevaardigde arrestatiebevelen hun grondslag vonden in het voornoemde strafrechtelijke onderzoek en niet door toedoen van de verdachte zijn opgemaakt en gebruikt.
Het hof verwerpt het verweer.
Verweer inzake het ontbreken van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever]
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte voorts van het onder feit
1. tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde vrijheidsberoving niet wederrechtelijk is geweest, nu de staande houding van [aangever] plaatsvond wegens opvallend rijgedrag en de politie haar controlebevoegdheid uitoefende.8.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
[Aangever] heeft op 19 februari 2012 toen hij in Brabant-Noord met een op zijn naam gestelde auto reed, een stopteken van de politie gekregen, waarna zijn auto is stilgezet en klemgezet met assistentie van zeven politieagenten en meerdere politievoertuigen. Op grond van het proces-verbaal waarin dit stilzetten is gerelateerd is de aanleiding hiervoor geweest het bevragen van het kenteken van de auto waarin [aangever] reed naar aanleiding van opvallend rijgedrag door de bestuurder van deze auto. De tenaamgestelde van deze auto stond als volgt gesignaleerd:
‘OVP ten behoeve van de autoriteiten van Irak ter zake meervoudige moord en leiding geven aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk bij aantreffen contact met airs van het mn van jus en veiligheid (…) en klpd ipol interpol (…).’
Omdat de politie geen contact kon krijgen met de in de signalering vermelde afdelingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het KLPD, is besloten om [aangever] na enige tijd – een uur ongeveer - weer te laten vertrekken.9.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, leidt het hof uit het hiervoor genoemde proces-verbaal af dat [aangever] de politie opviel door zijn rijgedrag, maar dat het geven van een stopteken aan [aangever] en het stilzetten en het klemzetten van de auto waarin [aangever] reed, niet eerder heeft plaatsgevonden dan na kennisname en op grond van de uit het arrestatiebevel voortvloeiende signalering. Dit vond derhalve niet (mede) plaats op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Dit vindt bevestiging in het aantal betrokken politieambtenaren en politievoertuigen, dat immers excessief is voor opvallend rijgedrag, maar passend bij de aanhouding van een persoon met deze signalering.
De vraag of [aangever] door de politie van zijn vrijheid is beroofd, beantwoordt het hof bevestigend. Dat [aangever] op het moment van stilzetten van zijn auto niet langer vrij was om te gaan en staan waar hij wilde, blijkt immers uit die omstandigheid dat zijn auto door de politie was klem gezet, de aanwezigheid van zeven verbalisanten en dat is geverbaliseerd dat de politie [aangever] op een gegeven moment heeft laten vertrekken. [Aangever] heeft ook gezegd dat hij langere tijd heeft vastgestaan in Brabant.
In het vorengaande is reeds overwogen dat het jegens [aangever] uitgevaardigde internationale arrestatiebevel vals is. Hieruit volgt de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving naar aanleiding van het bevel.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
9. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid doen beroven, terwijl hij gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
doen plegen van gijzeling, terwijl hij gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, terwijl hij gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl hij gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de bewezenverklaarde feiten
De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van rechter bij het [tribunaal] valse arrestatiebevelen laten uitvaardigen jegens aangever, de toenmalige schoonzoon van de verdachte, en diens broer. De reden hiervoor was gelegen in een echtscheidingsconflict tussen de dochter van de verdachte en aangever. De verdachte wilde door (te dreigen met) de arrestatiebevelen druk op zijn (toenmalige) schoonzoon uitoefenen om deze ertoe te bewegen toe te geven ten aanzien van de echtscheiding en de regeling van praktische geschilpunten op de wijze waarop verdachte dat wilde. Door de arrestatiebevelen zijn zowel de (toenmalige) schoonzoon van de verdachte als diens broer daadwerkelijk in hun vrijheid beperkt geworden en hebben zij gedurende langere tijd onder de (dreiging van) de druk van het bestaan van deze arrestatiebevelen moeten leven.
Het hof heeft vastgesteld dat tussen (de stam van) de verdachte en (de stam van) de aangever een bijeenkomst heeft plaatsgevonden waarin is beoogd tot geschilbeslechting tussen hen beiden te komen. De wijze waarop verschillende stammen in Irak geschillen onderling trachten op te lossen is een waardevol en belangrijk maatschappelijk instrument. Het oplossen van geschillen op deze wijze is echter wezenlijk anders dan machtsuitoefening door de overheid.
Verdachte was rechter. Rechters zijn onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht en behoren de wet en regelgeving correct en zonder onderscheid ten aanzien van personen toe te passen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Verdachte heeft ervoor gekozen de hem staatsrechtelijk gegeven macht te misbruiken om de echtscheiding van zijn dochter op de door hem gewenste wijze te regelen. Bovendien heeft hij zijn conflict met zijn toenmalige schoonzoon, [aangever], over de Iraakse landsgrenzen heen getild en de aan een buitenlandse overheid ter beschikking staande machtsmiddelen laten inzetten onder valse voorwendselen ten behoeve van de beslechting van een geschil in zijn eigen familie.
Met zijn handelen heeft de verdachte het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in rechters, waar ook ter wereld, op grove wijze geschonden. Rechters zijn bij uitstek personen waarvan mag worden verwacht dat zij zich bewust zijn van de macht die hen uit hoofde van hun ambt toekomt en daarmee van de op hun rustende verantwoordelijkheid om daar op onpartijdige en integere wijze mee om te gaan. Wanneer van deze macht misbruik wordt gemaakt, schaadt dit de rechtsorde en het vertrouwen dat burgers in rechters moeten kunnen hebben. Het internationale rechtshulpverkeer is eveneens gestoeld op een vorm van (wederzijds) vertrouwen. Ook dat vertrouwen is door de verdachte op ernstige wijze beschaamd.
De verdachte heeft bovendien op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
1 november 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De verdachte is een man op leeftijd met een broze gezondheid.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat acht geslagen op de ontberingen die de verdachte onder het regime van Saddam Hussein heeft moeten doorstaan in de vorm van martelingen en door het ondergaan van detentie onder zeer erbarmelijke omstandigheden. Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven dat een verblijf in detentie de verdachte zwaarder valt dan voor andere personen doorgaans het geval is. Een en ander weegt evenwel niet op tegen de handhaving van de aan rechters te stellen normen. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten verbleef de verdachte reeds vijftien jaar in Nederland. Hij dient aldus bekend te zijn met de grondslagen van de (Nederlandse) rechtsstaat, waaronder (het belang van) een onpartijdige en integere rechterlijke macht.
Redelijke termijn in eerste aanleg
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel
6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in eerste aanleg is overschreden. Het binnentreden van een woning en het doorzoeken van die woning in samenhang met een verhoor van de verdachte en het uitvaardigen van rechtshulpverzoeken kunnen – in de visie van de verdediging - in het onderhavige geval als handelingen worden gezien waarop de datum voor de redelijke termijn is aangevangen. Het rechtshulpverzoek is uitgevaardigd op 10 december 2013.10.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6 EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Op grond van vaste rechtspraak vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg diende te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn was aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof ziet zich eerst voor de vraag gesteld wanneer in de onderhavige zaak de redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden de aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg niet reeds is aangevangen op 10 december 2013, de dag waarop het rechtshulpverzoek aan Zweden werd gedaan met het oog op het achterhalen van de vlucht en/of boekingsgegevens van een vermoedelijke reis van de verdachte vanaf het Duitse Weeze naar het Zweeds vliegveld Vaxjo op 25 november 2013.11.Hieraan kon de verdachte nog niet in redelijkheid de verwachting ontlenen dat hij – kort gezegd – zou worden vervolgd.
Het hof is van oordeel dat de verdachte die verwachting in redelijkheid kon ontlenen aan het toesturen van de concept tenlastelegging door de officier van justitie aan de verdediging, op 15 april 2015. Derhalve is op die datum is de redelijke termijn in eerste aanleg aangevangen.
Het vonnis is gewezen op 9 februari 2018. Dit betekent dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden met een kleine tien maanden.
Redelijke termijn in hoger beroep
Sinds 9 februari 2018, de dag van de uitspraak van de rechtbank, verblijft de verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten in voorlopige hechtenis.
Gelet op die omstandigheid heeft in hoger beroep als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Door het Openbaar Ministerie is in deze zaak hoger beroep ingesteld op 13 februari 2018. Dit eindarrest is gewezen op 18 december 2019. Dit betekent dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is overschreden met circa zes maanden, aangezien de hierboven genoemde termijn van 16 maanden op 13 juni 2019 is verstreken.
Bijzondere omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de redelijke termijn
De verdachte heeft in eerste aanleg en aanvankelijk ook in hoger beroep telkens ontkend rechter te zijn geweest ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verzocht om getuigen te horen. Gelet op de omstandigheid dat deze getuigen zich met name in Irak bevonden, is met het proberen deze getuigen te horen veel tijd gemoeid geweest. Dat Nederland geen rechtshulprelatie heeft met Irak en dat daarom het verzoeken deze getuigen te horen extra tijd zou kunnen kosten, moet de verdediging bekend zijn geweest.
Op de regiezitting in hoger beroep van 24 mei 2019 heeft de verdachte in tegenstelling tot al zijn eerdere verklaringen - ook ter terechtzitting in eerste aanleg - op dat punt toegegeven rechter te zijn geweest in de desbetreffende periode. Op die zitting heeft de verdediging afstand gedaan van de nog in Irak te horen getuige die zagen op de beantwoording van de vraag of de verdachte het ambt van rechter bekleedde in de relevante periode.
Gevolgen overschrijding redelijke termijn
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM.
Gelet op de mate van overschrijding, in combinatie met het gegeven dat de verdachte zijn proceshouding ten aanzien van een essentieel onderdeel van de aan hem verweten gedragingen in een laat stadium van het proces heeft gewijzigd en de complexiteit van de onderhavige zaak is het hof van oordeel – met de advocaat-generaal - dat de overschrijding van de redelijke termijn ertoe dient te leiden dat de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf met drie maanden zal worden gematigd.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van na te melden duur.
12. Bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte verzocht het bevel tot zijn voorlopige hechtenis op te heffen dan wel te schorsen.
Gelet op de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, wijst het hof beide verzoeken af. De bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis zijn met dit arrest gegeven. De persoonlijke belangen van de verdachte, zoals geschetst ter zitting, wegen niet op tegen de belangen van strafvordering.
13. Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.850,00 (€ 350,00 materiële schadevergoeding en € 6.500,00 immateriële schadevergoeding).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag (€ 1550,00).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist anders dan met een beroep op vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 9,86, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
14. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.550,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 (zesenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.550,00 (duizend vijfhonderdvijftig euro) bestaande uit € 350,00 (driehonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 9,86 (negen euro en zesentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.550,00 (duizend vijfhonderdvijftig euro) bestaande uit € 350,00 (driehonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenisvermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 april 2012 en van de immateriële schade op 19 februari 2012.
Wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. M.I. Veldt-Foglia, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 december 2019.
Bijlage, inhoudende de bewijsmiddelen in de zaak met rolnummer 22-000838-18 tegen de verdachte, genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats] ([geboorteland]).
Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde
1. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 juli 2012 van de politie, Korps Landelijke Politiediensten, met nr. 30097166. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 770 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [aangever]:
In 2007 zijn de problemen begonnen naar aanleiding van de scheiding tussen mijn vrouw [dochter van verdachte] en mijzelf. Mijn schoonvader, de heer [verdachte] heeft gewerkt als rechter bij het [tribunaal].
In juni 2010 heeft mijn schoonvader mij een papier getoond en mij daarbij verteld dat dit een arrestatiebevel was om mijn broers aan te laten houden in Irak.
In december 2010 werd ik gebeld door mijn oudste broer [broer van aangever] (het hof begrijpt: [broer van aangever]). Hij vertelde mij dat de avond daarvoor ongeveer dertig van onze familieleden in [plaats 1] zijn meegenomen door de ‘Special Forces’.
Ik heb contact opgenomen met de gouverneur van [plaats 1] [betrokkene 2] en het parlementslid [betrokkene 1]. Zij hebben in het bijzijn van mijn broer onderhandeld over de situatie met mijn familie en met mijn schoonvader. Ik toon u de brief met het resultaat van deze onderhandeling. Hierin staat onder meer dat de heer [verdachte] ervoor moet zorgen dat alle rechtszaken in Irak en het Iraakse arrestatiebevel met betrekking tot de broer van [aangever] worden ingetrokken.
Mijn broer heeft contact opgenomen met de politie in Irak om een afschrift te krijgen van het arrestatiebevel tegen hem. Hij ontving een kopie van het arrestatiebevel dat is uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in [plaats 1] op 20 december 2010 naar aanleiding van het verzoek daartoe van het [tribunaal] van 2 juni 2010. Mijn broer heeft mij een kopie gestuurd van dit afschrift. Ik zag dat mijn eigen naam ook genoemd werd in dit arrestatiebevel. In het arrestatiebevel stond dat ik werd verdacht van genocide.
Tussen 1991 en 2003 ben ik niet in Irak geweest.
In februari 2012 ben ik in Nederland met het arrestatiebevel uit Irak geconfronteerd en ben ik in Brabant gecontroleerd. Ik heb meer dan twee uur vastgestaan omdat ik gesignaleerd zou staan op verzoek van de Iraakse autoriteiten.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 mei 2013 van de politie, Landelijke Eenheid, met nr. 30-339488. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 774 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [aangever]:
Op een dag wilde ik mijn dochter gaan ophalen voor het weekend. Toen ik voor de deur op haar stond te wachten, kwam mijn schoonvader naar beneden en vertelde dat hij met mij wilde spreken. Ik zei dat ik niet met hem wilde spreken. Daarop haalde hij een papier uit zijn broekzak. Toen hij het papier aan mij toonde zei hij dat als ik problemen ging maken, hij mijn broers zou laten arresteren in Irak. Dit was in juni 2010. Ik was boos en ik voelde dat hij mij onder druk probeerde te zetten.
Er is een bedrag vastgesteld als boete voor als bewezen zou worden dat ik een foto van mijn ongesluierde vrouw op internet had gezet. Daar is mijn schoonvader mee akkoord gegaan, waarop hij mijn broer een papier gaf waarop zijn vrijlating wegens gebrek aan bewijs was geregeld.
Onder punt 2.2. van de overeenkomst (het hof begrijpt: de overeenkomst van 22 december 2010) wordt met ‘gedingen’ gedoeld op alle zaken die hier in Nederland en Irak lopen. Het geding in Irak betreft het arrestatiebevel tegen mij en mijn broers. Als ik alles zou nakomen in die overeenkomst, dan zou [verdachte] mijn broer vrijlaten.
Het arrestatiebevel is echt, maar de inhoud is onjuist en ik denk dat mijn schoonvader verantwoordelijk is voor de inhoud van dit arrestatiebevel.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 september 2013 van de politie, Landelijke Recherche, met nr. 30-425578, inclusief bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 622 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik hoorde de getuige [betrokkene 1]. Als bijlage gaat bij dit proces-verbaal de uitwerking van het telefonisch verhoor d.d. 24 juni 2013.
als de op 24 juni 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst (het hof begrijpt: de overeenkomst d.d. 22 december 2010) tussen de partijen [aangever] en [verdachte] was mijn functie dezelfde als nu, namelijk lid van het parlement. Ik ben ook het stamhoofd van de stam [stam].
Ik kende [verdachte] niet eerder. De contacten zijn ontstaan vanwege deze zaak. Deze persoon, [verdachte], heeft een probleem met [aangever] (het hof begrijpt: [aangever]). Deze persoon, [aangever], was getrouwd met een dochter van [verdachte]. Er is geëist dat ze scheidden. Maar [aangever] weigerde te scheiden.
Een andere aanwezige bij het tot stand komen van de overeenkomst was [betrokkene 2]. De bijeenkomst heeft plaatsgevonden in de woning van [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] en ik wilden helpen de problemen tussen [aangever] en [verdachte] op te lossen.
[Verdachte] heeft me gevraagd om aanwezig te zijn bij de ondertekening van de overeenkomst. [Verdachte] was destijds een rechter bij het [tribunaal]. De rechtbank was destijds gevestigd in de Green Zone. Als lid van het parlement was ik in de Green Zone. Ik heb contact opgenomen met [verdachte] en ik vroeg hem ‘Wat is uw probleem met [aangever] dat u een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd’. Hij had overigens een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen zowel [broer van aangever] als [aangever].
De onderhandelingen voor de overeenkomst werden gehouden in Bagdad, binnen de Green Zone, in de woning van [betrokkene 2]. Hij was gouverneur van [plaats 1].
Omdat hij een positie bekleedde bij het [tribunaal] heeft [verdachte] een bevel afgegeven namelijk dat [aangever] en [broer van aangever] tot de leden van het vorige regime behoren. Deze beschuldigingen zijn onjuist en niet op waarheid berust. Dat weet ik met honderd procent zekerheid. Ook [verdachte] weet dit met honderd procent zekerheid.
Ik vroeg aan [verdachte] hoe deze zaak beëindigd kon worden. Hij zei dat [aangever] moest scheiden van zijn dochter.
Ik heb tegen [betrokkene 2] gezegd dat [verdachte] een lid was van de rechtbank en dat hij zijn positie en status wilde gebruiken om [aangever] en [broer van aangever] onder druk te zetten. Toen we bij elkaar kwamen in de woning van [betrokkene 2] heeft [verdachte] toegegeven dat hij dat wel gedaan had.
[Verdachte] zei dat [aangever] foto’s van zijn dochter heeft gepubliceerd en dat [aangever] hem vijfentwintig miljoen moest betalen, scheiden van zijn dochter en haar haar dochter geven en dan annuleerde [verdachte] de zaak of aanklacht tegen [aangever].
[Verdachte] heeft uit voorzorg zijn naam niet genoemd en het arrestatiebevel werd uitgevaardigd onder de naam van een andere rechter bij die rechtbank.
Er is één arrestatiebevel uitgevaardigd. Hierin werden [aangever] en [broer van aangever] genoemd. Toen [aangever] van de dochter van [verdachte] ging scheiden, heeft [verdachte] het arrestatiebevel tegen [broer van aangever] geannuleerd. Dat tegen [aangever] werd gehandhaafd, tot het bedrag werd betaald.
U houdt mij voor dat [aangever] in het arrestatiebevel wordt verdacht van oorlogsmisdaden, begaan in 1999 in Thi-Qar, Chabaish en Panthers. Dit is natuurlijk niet waar. [Aangever] heeft Irak verlaten voor 1999. [Aangever] was een opposant van het regime van Saddam, hij werd door het regime gezocht. Het is een verdachtmaking die hij (het hof begrijpt: de verdachte) wilde plakken op [aangever].
[Verdachte] heeft wraak willen nemen op [aangever], voor zichzelf en voor zijn dochter. [Verdachte] wilde aan de ene kant de weg naar Irak afsluiten voor [aangever] door een arrestatiebevel tegen hem uit te vaardigen. Aan de andere kant wilde hij druk uitoefenen op zijn broer [broer van aangever], zodat [aangever] van zijn dochter zou scheiden en dat het bedrag dat hij wilde betaald zou worden.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 september 2013 van de politie, Landelijke Recherche, met nr. 30-425587, inclusief bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 615 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik hoorde de getuige [broer van aangever]. Als bijlage gaat bij dit proces-verbaal de uitwerking van het telefonisch verhoor d.d. 20 juni 2013.
als de op 20 juni 2013 afgelegde verklaring van [broer van aangever]:
Ik begrijp dat ik word gehoord als een getuige in de zaak van mijn broer (het hof begrijpt: [aangever]) tegen [verdachte].
Mijn broer is getrouwd met de dochter van [verdachte].
[Verdachte] werkte destijds bij de rechtbank. Hij is de president van het [tribunaal] geweest.
Na het uitvaardigen van het arrestatiebevel tegen mij, heb ik [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gebeld. Zij hebben de overeenkomst opgesteld (het hof begrijpt: de overeenkomst van 22 december 2010). Een van de punten van de overeenkomst was dat ik vrijgesproken moest worden. [Verdachte] zei dat hij mij niet kon vrijlaten als ik mezelf niet in Bagdad zou aangeven. Ik heb me op een dag aangegeven, de dag daarna werd ik vrijgelaten. Wij hebben de overeenkomst ondertekend en afgerond. Maar na zes maanden werd ik opnieuw gearresteerd. Toen hij mij vrij heeft gelaten, is dat besluit niet verspreid over de grensovergangen of bij de andere instellingen.
Tijdens de ondertekening van de overeenkomst uitte [verdachte] dreigementen en heeft een bedrag van vijftig miljoen dinar geëist van ons.
De problemen die hebben geleid tot de overeenkomst waren dat zij een scheiding van hun dochter wilden.
[Verdachte] heeft de arrestatiebevelen laten maken door andere rechters die op zijn kantoor werken. Hij heeft het zodanig laten maken alsof het gaat om de leden van het vorige regime. De arrestatiebevelen golden voor mij en voor [aangever].
Door het arrestatiebevel heb ik gedurende 2,5 jaar niet kunnen reizen en ik heb niet kunnen werken. Ik ben gearresteerd gedurende vijftien dagen en daarna gold een dagelijkse meldingsplicht, gedurende acht maanden.
[Aangever] was in het jaar 1999 niet in Irak. [Aangever] is vanaf 1990 gevlucht. Mijn broer is teruggekomen in Irak nadat het regime ten val kwam. Dat was omstreeks 2004.
5. Een proces-verbaal van informatieve gesprekken getuigen Irak (overeenkomst) d.d. 10 oktober 2013 van de politie, NR – Unit Midden Nederland, met nr. 30-446810, inclusief bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 600 en 601 en blz. 609 en 610):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In het opsporingsonderzoek Durian is telefonisch met een aantal getuigen in Irak gesproken. De uitwerkingen van deze gesprekken worden als bijlage bij dit proces-verbaal opgenomen.
als de op 26 mei 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2], de gouverneur van [plaats 1]:
Ik hoor u zeggen dat u mij graag vragen wil stellen omdat mijn naam op de overeenkomst (het hof begrijpt: de overeenkomst van 22 december 2010) staat. Het gaat om een familieprobleem. [Aangever] was getrouwd met een meisje. Daarna zijn er onenigheden ontstaan. Haar vader was hier in Irak een rechter. Deze jongen heeft niets te maken met hetgeen wat deze rechter heeft genoteerd. Omdat hij hier een rechter is, heeft hij een bevel tegen hem (het hof begrijpt: [aangever]) uitgevaardigd. In het begin wilde [aangever] niet van zijn vrouw scheiden, omdat hij een dochter heeft van haar. Daarna is er een overeenkomst gesloten in de zin van ‘wil je van haar scheiden zodat het probleem eindigt’. Want de rechter had een officiële brief opgemaakt tegen hem over dit en dat. De rechter heeft een arrestatiebevel tegen [aangever] uitgevaardigd. Vanwege zijn dochter. De vader van het meisje heeft de zaak vergroot om wraak te nemen.
6. Een proces-verbaal van bevindingen inzake verhoor [betrokkene 3] in de Verenigde Staten van Amerika d.d. 21 augustus 2014 van de politie, Landelijke Eenheid, met nr. 26DLR12131-342, inclusief bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 940 e.v.):
als de op 29 juli 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik ben een Irakese rechter en was Chief Investigative Judge van het [tribunaal] van 2004 tot 2011. Van 2008 tot 2011 werkten er vier of vijf Investigative Judges bij het [tribunaal].
Ik herinner mij de naam [achternaam aangever]. Ik heb de zaak waar het arrestatiebevel dat u mij toont op ziet niet opgebouwd, maar later gekregen. De zaak is opgebouwd door twee onderzoeksrechters.
Documenten die binnen het tribunaal blijven, worden getekend door de onderzoeksrechters zelf. Meestal met nummer, soms met naam. Wanneer een onderzoeksrechter een arrestatiebevel wil uitvaardigen voor iemand in het buitenland, dan moet deze getekend worden door de Chief Investigative Judge. Alleen de Chief Investigative Judge heeft deze bevoegdheid. Hij hoeft maar naar twee dingen te kijken, namelijk de handtekening van de onderzoeksrechter en de beslissing van de onderzoeksrechter. Daarna tekent hij het arrestatiebevel. Mijn taak was zoals een notaris, vermelden van de handtekening.
De minister van Buitenlandse Zaken vroeg me over [achternaam aangever]. Hij vertelde dat er familieproblemen waren, ik zei ik heb geen idee, dit behoort bij de onderzoeksrechter.
Ik weet dingen van deze zaak. Om eerlijk te zijn denk ik dat er niet genoeg bewijs is tegen [achternaam aangever], zelfs niet om een arrestatiebevel uit te vaardigen.
Toen ik de zaak beoordeelde, kwam ik er achter dat de feiten wel waren gebeurd, maar dit niet de schuldigen waren. Dit was een geldkwestie. U vraagt mij hoe de naam van de schoonzoon van [verdachte] op het arrestatiebevel is gekomen. [Verdachte] is een van de twee onderzoeksrechters. U vraagt mij of hij het arrestatiebevel heeft opgemaakt en naar mij heeft gezonden omdat deze naar Nederland toe moest. Absoluut.
U toont mij de annulering van het arrestatiebevel tegen de broer van [aangever] op 27 december 2010. Dit is de handtekening van [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]).
7. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2019 verklaard - zakelijk weergegeven -:
In de in de tenlastelegging genoemde periode was ik rechter in Irak. Het klopt dat ik op 7 september 2009 als onderzoeksrechter ben gaan werken bij het [tribunaal]. Op 21 april 2011 ben ik benoemd tot president van het tribunaal.
Ik was aanwezig bij het opstellen van de overeenkomst op 22 december 2010 in het huis van [betrokkene 2], de gouverneur van [plaats 1]. Mijn handtekening staat onder die overeenkomst. Tijdens die bijeenkomst is mij gevraagd of ik iets kon doen aan de arrestatiebevelen tegen [aangever] en [broer van aangever]. Ik heb gezegd dat ik zou kijken of ik kon helpen. Het was mijn intentie om te kijken of ik iets kon doen. Deze afspraak is toen in de overeenkomst gekomen.
8. Een proces-verbaal van verkrijging arrestatiebevel d.d. 7 maart 2013 van de politie, Korps Landelijke Politiediensten, met nr. 30-285748, inclusief bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 400 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik ontving afschriften van een arrestatiebevel van Irak d.d. 6 april 2011 op naam van [aangever] met begeleidend schrijven.
Over de inhoud van de zaak wordt onder meer gemeld dat betrokkene in 1999 als lid van de Ba’ath partij deelgenomen heeft aan een aanval op de dorpen Chabaish en Panthers in de Thi Quar provincie. De aanval zou geleid hebben tot de verwoesting van zeventig huizen, het doden van burgers en plundering. [Aangever] was één van de leiders van deze aanval.
met als bijlage 1 een geschrift, zijnde:
met als bijlage 2 een geschrift, zijnde:
9. Een proces-verbaal van effect arrestatiebevel en OVP signalering d.d. 7 maart 2013 van de politie, Korps Landelijke Politiediensten, met nr. 30-285831. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 433):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 februari 2012 om 00:32 hebben medewerkers van de politie een man zien rijden in een personenauto. De tenaamgestelde van dit voertuig was [aangever].
De bestuurder werd geïdentificeerd als [aangever].
10. Een proces-verbaal chronologie onderzoeksbevindingen rondom Irakees arrestatiebevel d.d. 13 maart 2013 van de politie, Korps Landelijke Politiediensten, met nr. 30-278790. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 435 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit een politieregistratie blijkt dat surveillanten van de politie op 19 februari 2012, omstreeks 00:32 uur, op de rijksweg A73, ter hoogte van Cuijk een personenauto zagen rijden waarbij de volgende signalering stond vermeld:
OVP ten behoeve van de autoriteiten van Irak ter zake meervoudige moord en leiding geven aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk.
Gezien de feiten waarvoor hij gesignaleerd stond, besloten de surveillanten assistentie te vragen. De personenauto werd met assistentie van surveillanten op de Wijchense weg bij Nijmegen klem gezet. Deze controle heeft uiteindelijk meer dan een uur geduurd, omdat men via de vermelde telefoonnummers niemand te spreken kreeg die wist hoe te handelen. Daarom werd door de officier van dienst besloten [aangever] te laten vertrekken.
11. Een proces-verbaal van beëdigde vertaling Arabische documenten d.d. 28 augustus 2012 van de politie, NR – Unit Midden Nederland, met nr. 30-131282, inclusief bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 480 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Getuige [aangever] overhandigde tijdens het verhoor een aantal documenten die in de Arabische taal waren opgesteld. Zij werden vertaald door een beëdigd vertaler.
met als bijlage 1 een geschrift, zijnde:
met als bijlage 4 een geschrift, zijnde:
12. Een geschrift, zijnde (blz. 536):
13. Een geschrift, zijnde een e-mailbericht afkomstig van mr. T. Berger en verzonden aan R. Malewicz, d.d. 5 juli 2017. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -:
Bijgesloten vindt u een bericht van Interpol Bagdad.
met als bijlage een geschrift, zijnde:
14. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 september 2014 van de politie, Landelijke Eenheid, met nr. 26DLR12131-332, inclusief bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 904 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 14 juli 2014 heb ik uit handen van [aangever] een map met daarin persoonlijke documentatie ontvangen waaruit kan worden opgemaakt dat hij zich in het jaar 1999 fysiek in Nederland bevond.
Ik omschrijf een aantal van deze documenten.
Bankafschriften
Dit betreffen bankafschriften van de girorekening op naam van [aangever].
met als bijlage een geschrift, zijnde een resultatenoverzicht van de [hogeschool], d.d. 30 november 2001. Het houdt onder meer in:
[aangever]
Toets Datum
Wiskunde 3 18-10-1999
Wiskunde 4 20-12-1999
B1+B2 31-08-1999
Natuurkunde 3 03-11-1999
Natuurkunde 3 30-11-1999
Programmeertalen 1 18-10-1999
Programmeertalen 2 20-12-1999
Project B3 18-10-1999
Project B4 20-12-1999
15. Een geschrift, zijnde een naturalisatie dossier Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen gemeente [gemeente]. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 824):
Personalia hoofdverzoeker
Naam: [aangever]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1969 [geboorteplaats] (Irak)
Datum verzoek: 17 september 1999
Deze bijlage is ondertekend door de voorzitter,
mr. Th.W.H.E. Schmitz, op
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑12‑2019
G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Wolters Kluwer, 2018, p. 444.
Proces-verbaal van bevindingen inzake verhoor [betrokkene 3] in de Verenigde Staten van Amerika, p. 948 van het procesdossier in onderzoek Durian.
Proces-verbaal T. Berger, officier van justitie bij het Landelijk Parket te Rotterdam, d.d. 9 oktober 2015, ordner 1/3 van onderzoek Durian.
Proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof d.d. 26 oktober 2018.
Proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d.8 november 2019 met bijlagen en proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 18 november 2019 met bijlagen.
Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 en 26 januari 2018, pagina 18 en 19.
Pleitnotities, p. 18 tot en met 20.
Proces-verbaal effect arrestatiebevel en OVP signalering, p. 433 van het procesdossier in onderzoek Durian.
Pleitnotities, p. 23 en 24.
Rechtshulpverzoek d.d. 10 december 2013 aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Zweden, p. 42-45 van het procesdossier in onderzoek Durian.