ABRvS, 20-11-2013, nr. 201209727/1/A3
ECLI:NL:RVS:2013:1988
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-11-2013
- Zaaknummer
201209727/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1988, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑11‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 april 2011 heeft de staatssecretaris aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van € 5.062,50.
201209727/1/A3.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 augustus 2012 in zaak nr. 11/9892 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorheen: de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2011 heeft de staatssecretaris aan [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van € 5.062,50.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.A.A. van de Westelaken, advocaat te Breda, en de minister, vertegenwoordigd door
mr. I.E. van Heijningen, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van richtlijn 96/71 EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997 L 18; hierna: de richtlijn) is de richtlijn van toepassing op in een lidstaat gevestigde ondernemingen die in het kader van transnationale dienstverrichtingen, overeenkomstig lid 3, werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een andere lidstaat.
Ingevolge het derde lid is de richtlijn van toepassing voor zover de in lid 1 bedoelde ondernemingen een van de volgende transnationale maatregelen nemen:
a) een werknemer voor hun rekening en onder hun leiding op het grondgebied van een andere lidstaat ter beschikking stellen, in het kader van een overeenkomst tussen de onderneming van herkomst en de ontvanger van de dienst die in deze lidstaat werkzaam is, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat, of
b) een werknemer op het grondgebied van een andere lidstaat ter beschikking stellen van een vestiging of een tot hetzelfde concern behorende onderneming, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat, of
c) als uitzendbedrijf of als onderneming van herkomst, een werknemer ter beschikking stellen van een ontvangende onderneming die op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigd is of er werkzaamheden uitvoert, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen het uitzendbureau of de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, zien de lidstaten erop toe dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen - ongeacht het recht dat van toepassing is op het dienstverband - voor de op hun grondgebied ter beschikking gestelde werknemers wat de hierna genoemde aangelegenheden betreft, de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen die, in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd, zijn vastgelegd:
- in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, en/of
- in collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard in de zin van lid 8, voor zover deze betrekking hebben op de in de bijlage genoemde activiteiten:
a) maximale werk- en minimale rustperioden;
b) minimumaantal betaalde vakantiedagen;
c) minimumlonen, inclusief vergoedingen voor overwerk; dit punt is niet van toepassing op de aanvullende bedrijfspensioenregelingen;
d) voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers, inzonderheid door uitzendbedrijven;
e) gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk;
f) beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en
-omstandigheden van zwangere of pas bevallen vrouwen, kinderen en jongeren;
g) gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake niet-discriminatie.
(…).
Ingevolge artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet (hierna: de Atw) voeren een werkgever en een persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, een deugdelijke registratie ter zake van de arbeids- en rusttijden welke het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt.
Ingevolge artikel 10:1 wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 4:3, eerste lid.
2. Bij een controle op 10 december 2010 op twee plekken in Nederland hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie twee werknemers van [appellante] aangetroffen. Daarop is [appellante] verzocht de registratie van arbeids- en rusttijden van de werknemers in de periode augustus 2010 tot en met november 2010 te tonen. Omdat niet aan dit verzoek is voldaan, is aan [appellante] een boete van € 5.062,50 opgelegd wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Het bedrag is berekend overeenkomstig de Beleidsregels Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit.
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bevoegd is op Nederlands grondgebied te controleren of de werknemers van een Poolse werkgever de voorgeschreven arbeidstijden aanhouden. Dit volgt ook uit de bepalingen van de richtlijn, op grond waarvan Nederland erop dient toe te zien dat dienstverleners uit andere lidstaten - ongeacht het recht dat van toepassing is op het dienstverband - voor de op het Nederlands grondgebied ter beschikking gestelde werknemers de Nederlandse arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen, aldus de rechtbank. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de controle heeft plaatsgevonden op Nederlands grondgebied. Voorts acht de rechtbank de vraag of de Atw extraterritoriale werking heeft niet aan de orde, nu [appellante] alleen een brief is geschreven om haar in staat te stellen te voldoen aan de verplichting om een registratie te tonen nu deze in Nederland niet getoond kon worden. Aan de stellingen van [appellante], dat Nederland geen mechanisme heeft om naleving van de richtlijn af te dwingen en alleen op grond van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980 dwingendrechtelijke bepalingen kunnen gelden voor buitenlandse werknemers, is de rechtbank gelet op het voorgaande voorbijgegaan. Aangezien [appellante] geen documenten naar Pools recht heeft overgelegd, mist het beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) van 23 november 1999, C-369/96 en C-379/96, (www.curia.europa.eu; hierna: het Arblade-arrest), dat ziet op het opleggen van een verplichting om sociale en arbeidsdocumenten in voorgeschreven vorm op te stellen, voorts toepassing. Doordat [appellante] geen registratie heeft overgelegd over de gevraagde periode, kon niet worden gecontroleerd of de bepalingen van de Atw door haar zijn nageleefd en bestond volgens de rechtbank de bevoegdheid om haar een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister niet bevoegd is haar een boete op te leggen. Weliswaar beoogt de richtlijn te waarborgen dat bepaalde minimum arbeidsvoorwaarden ook gelden voor werknemers die gedurende korte tijd werken in een land waarvan het recht niet van toepassing is op hun arbeidsovereenkomst, maar, zo stelt zij, de Nederlandse wetgever heeft nagelaten maatregelen te nemen die ertoe kunnen leiden dat de naleving van de richtlijn kan worden afgedwongen. Dit is in 2003 al geconstateerd, maar heeft niet geleid tot maatregelen door de Nederlandse wetgever. Het gevolg is volgens [appellante] dat de minister weliswaar bevoegd is op Nederlands grondgebied te controleren of de werknemers van een Poolse werkgever zich houden aan de voorgeschreven arbeidstijden, maar dat hij niet bevoegd is de registratie van arbeidstijden in Polen op te vragen als de stukken niet in Nederland getoond kunnen worden. Het niet afgeven van die registratie is volgens haar dan ook geen grond om een boete op te leggen.
5. Niet in geschil is dat de minister bevoegd is op Nederlands grondgebied te controleren of de werknemers van een Poolse werkgever de voorgeschreven arbeidstijden aanhouden. De Atw is van toepassing op alle arbeid die in Nederland wordt verricht, ongeacht het recht dat de arbeidsovereenkomst beheerst. Nu voorts de controle heeft plaatsgevonden op Nederlands grondgebied, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vraag of de Atw extraterritoriale werking heeft in dit geval niet aan de orde is. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [appellante] alleen een brief is geschreven om haar in staat te stellen te voldoen aan de verplichting om een registratie te tonen nu deze in Nederland niet getoond kon worden. Een controle in Polen is hier aldus niet aan de orde.
Vaststaat dat [appellante] bij een controle op Nederlands grondgebied geen registratie kon tonen of op een later moment heeft getoond van de arbeids- en rusttijden van haar werknemers. Doordat [appellante] geen registratie heeft overgelegd over de gevraagde periode, kon niet worden gecontroleerd of de bepalingen van de Atw door haar zijn nageleefd. Derhalve bestond de bevoegdheid om haar een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw. Het daartegen ingebrachte argument dat is nagelaten maatregelen te nemen die ertoe kunnen leiden dat de naleving van de richtlijn kan worden afgedwongen, kan gelet op het vorenstaande niet leiden tot een ander oordeel.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Nell
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
597.