Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-01-2018, nr. 21-004022-16
ECLI:NL:GHARL:2018:866, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-01-2018
- Zaaknummer
21-004022-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:866, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑01‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2016:2686, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:336, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑01‑2018
Inhoudsindicatie
OM-appel. Vrijspraak dood door schuld. "Schuld" als bedoeld in art. 307 Sr. Beoordeling van de vraag of het verstrekken van een ongecontroleerde hoeveelheid vloeistof bevattende GHB onder de gegeven omstandigheden min of meer grove of aanmerkelijke schuld oplevert. Geen sprake van het nemen van een onaanvaardbaar gezondheidsrisico, zodat geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig gedrag.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004022-16
Uitspraak d.d.: 29 januari 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 mei 2016 met parketnummer 16-705704-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het haar tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. H. de Kroon, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken ter zake het haar ten laste gelegde en de vordering van de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 29 maart 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door aan [slachtoffer] , terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze geen/weinig ervaring had met het gebruik van verdovende middelen, een (te) grote hoeveelheid, althans meer dan een normale gebruikershoeveelheid van een verdovend en/of schadelijk middel (te weten GHB) (ter inname) aan te bieden en/of beschikbaar te stellen en/of toe te dienen, door genoemde hoeveelheid van dat middel in te schenken in een glas en/of dat glas en/of dat middel (vervolgens) aan die
[slachtoffer] beschikbaar te stellen (ter inname), waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, (te weten een GHB-intoxicatie) heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunten openbaar ministerie en verdachte
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe is aangevoerd dat vastgesteld kan worden dat de dood van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is veroorzaakt door een overdosis GHB. Verdachte heeft een te grote hoeveelheid GHB ingeschonken, een stof die niet voor niets op lijst 1 van de Opiumwet staat en waarvan inmiddels - en ook reeds in 2014 - algemeen bekend is dat een te hoge dosering tot de dood kan leiden. De verdachte beschikte over enige ervaring met het gebruik van GHB en [slachtoffer] was, vanwege haar gebrek aan ervaring, voor wat betreft de dosering volledig afhankelijk van het inzicht van de verdachte. Verdachte heeft bovendien uit de losse pols gedoseerd. Verdachte had óf [slachtoffer] helemaal geen drugs moeten aanbieden óf in ieder geval moeten zorgen dat de hoeveelheid precies afgemeten was. Verdachte heeft daarmee grovelijk onvoorzichtig gehandeld. Het Openbaar Ministerie stelt zich onder verwijzing naar het Speedbom-arrest op het standpunt dat het voor verdachte mitsdien voorzienbaar was dat [slachtoffer] door de inname van GHB zou komen te overlijden.
Standpunt verdachte
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de dood van [slachtoffer] weliswaar is veroorzaakt door een GHB-intoxicatie, maar dat dit niet in redelijkheid aan verdachte toegerekend kan worden omdat [slachtoffer] een volwassen vrouw is die ingestemd heeft met de inname van GHB. De benodigde causaliteit voor een bewezenverklaring ex artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ontbreekt. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte ervan mocht uitgaan dat het verstrekken van de GHB niet een onaanvaardbaar risico met zich bracht. Daartoe heeft de raadsvrouw vijf omstandigheden aangevoerd, te weten:
De concentratie GHB in het bloed van [slachtoffer] wordt ook gemeten bij personen die niet zijn overleden.
Een deskundige concludeert dat GHB destijds niet en nu nog steeds niet, bij het algemeen publiek en zelfs niet in gebruikerskringen bekend is als een potentieel dodelijke drug.
Verdachte heeft zelf niet gebruikt op grond waarvan gesteld kan worden dat zij behoedzaam te werk is gegaan, in die zin dat zij zoveel mogelijk voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om aan een eventueel intredend gezondheidsrisico het hoofd te bieden.
De hoeveelheid van de gebruikte GHB is niet vastgesteld en dus ook niet of die te groot is geweest. Die hoeveelheid valt ook niet meer vast te stellen.
Verdachte kan niet gekwalificeerd worden als gemiddelde GHB-gebruiker, daarvoor gebruikte ze zelf te weinig.
Oordeel hof
Vaststelling feitelijke gang van zaken
Uit de inhoud van het dossier en hetgeen daaromtrent ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen leidt het hof de navolgende feitelijke gang van zaken af.
Verdachte en het slachtoffer hebben een prille relatie. Op 29 maart 2014 brengen zij de middag en avond samen door in de woning van verdachte. Rond 22.00 uur biedt verdachte [slachtoffer] GHB aan. [slachtoffer] geeft aan dit wel eens te willen proberen. De verdachte heeft de GHB, die zij een aantal jaren terug van een bekende had gekregen en in een afgesloten Spa rood flesje in haar slaapkamer achter haar schoenenkast bewaarde, ingeschonken in een theeglas en dit gemengd met cola, waarna [slachtoffer] eerst de eerste helft van het glas heeft leeggedronken en na zo'n tien tot vijftien minuten de tweede helft. De verdachte heeft die avond zelf geen GHB gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] na anderhalf uur in slaap is gevallen en na enig porren van de verdachte nog wakker is geworden, en daarna naar haar eigen kant van het bed is gerold. Verdachte heeft [slachtoffer] daarna nog tien minuten in de gaten gehouden en is vervolgens zelf ook in slaap gevallen. De volgende ochtend rond 05.45 uur bemerkte de verdachte dat [slachtoffer] niet meer leefde en heeft zij het alarmnummer gebeld.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is vastgesteld dat het restant van de vloeistof in het Spa rood flesje, dat onder verdachte in beslag is genomen, GHB bevat. De concentratie GHB in de vloeistof is niet onderzocht.
Doodsoorzaak
Toxicologisch onderzoek
Toxicologisch onderzoek door het NFI naar de in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] aanwezige stoffen heeft uitgewezen dat in het femoraalbloed een hoge concentratie GHB van 206 mg/l is aangetroffen, alsook een hoge concentratie GHB van 3600 mg/l in de urine. De gemeten concentratie GHB in het femoraalbloed van [slachtoffer] past bij concentraties gemeten bij personen die zijn overleden ten gevolge van een GHB overdosis. Maar omdat deze concentratie ook overlapt met concentraties bij personen die hier niet aan zijn overleden, kan op grond van alleen deze resultaten het overlijden niet worden verklaard.
De conclusie van de toxicoloog is dat door de aanwezigheid van GHB het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden beïnvloed is en dat GHB in de gemeten concentratie een bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden van het slachtoffer door het optreden van centraal dempende effecten. Bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak kan het overlijden van het slachtoffer verklaard worden door GHB.
Pathologisch onderzoek
Pathologisch onderzoek heeft uitgewezen dat bij [slachtoffer] meerdere letsels zijn waargenomen tijdens de sectie. Onderstaande letsels kunnen blijkens het NFI rapport 'Pathologie Onderzoek' van 13 augustus 2014, een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden van het slachtoffer:
- sub 3: een vaag begrensde, blauwe, onderhuidse bloeduitstorting in het gelaat ter plaatse van de rechter kaakhoek en in de diepere halsspieren daaronder.
Daarvan wordt door de patholoog opgemerkt: "De letsels sub 3 waren recent en het gevolg van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig, mechanisch geweld. Dit geweld kan stomp of botsend zijn geweest. Ze kunnen echter ook zijn ontstaan ten gevolge van inwerking van samendrukkend geweld bijvoorbeeld gelijktijdig met het mogelijk opgetreden samendrukkende geweld op de bovenlip."
- sub 4: een paarsblauwe bloeduitstorting in het onderhuidse weefsel rechts in de hals, kleine bloeduitstortingen in de oppervlakkige halsspieren en meer uitgesproken bloeduitstortingen in de diepe halsspieren voornamelijk in de onderste helft beiderzijds, bloeduitstorting in en om de onderpool van de rechterkwab van de schildklier.
De patholoog beschrijft: "De letsels sub 4 waren bij leven ontstaan en het gevolg van uitwendig mechanisch samendrukkend en/of stomp botsend geweld, zoals bijvoorbeeld bij de keel grijpen, een 'band' om de hals aanbrengen, (zich) stoten of slaan. De letsels waren klein, dit past beter bij geringe geweldsinwerking dan bij grote(re) geweldsinwerking. Veranderingen die eventueel zouden kunnen passen bij substantieel omsnoerend geweld op de hals zoals beschadigingen en/of breuken van het tongbeen of het strottenhoofd of talrijkere puntvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen werden niet aangetroffen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de kans op het optreden van beschadigingen en/of breuken van het strottenhoofd in het voorliggende geval minder waarschijnlijk is gelet op het gegeven dat deze structuur nog elastisch was en dus niet (volledig) verbeend, waardoor deze minder makkelijk beschadigd raakt. Het ontbreken van deze afwijkingen sluit substantieel geweld op de hals echter niet volledig uit en daarom is (enige) mate van verstikking niet volledig uit te sluiten."
- sub 5: een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de bovenlip links.
De patholoog beschrijft: "Het letsel aan de bovenlip was het gevolg van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch geweld. Dit geweld kan botsend of samendrukkend zijn. Indien er sprake was van een samendrukkend geweld op de mond, waarbij ook de neus was bedekt kan dit hebben geleid tot of bijgedragen aan verstikking door belemmering van inademing van lucht (smoren). Smoren leidt in het algemeen niet tot het ontstaan van stipvormige bloeduitstortingen en is middels een sectie niet aan te tonen. Indien er sprake zou zijn geweest van smoren kan dit het overlijden verklaren of een bijdrage hieraan hebben geleverd."
- sub 11: het toxicologisch onderzoek toonde - voor zover relevant - aan: het bewustzijn /gedrag van het slachtoffer is ten tijde van het overlijden beïnvloed door de aanwezigheid van GHB.
De patholoog merkt hierover op: "GHB kan in de gemeten concentratie het overlijden van slachtoffer verklaren door het optreden van centraal dempende effecten."
De patholoog concludeert dat bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] geen eenduidige doodsoorzaak is gevonden. Het overlijden kan worden verklaard door verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals, verstikking ten gevolge van smoren, een intoxicatie met GHB of een combinatie van twee of al deze factoren.
Conclusie hof
Op grond van het dossier kan niet vastgesteld worden dat de door de patholoog onder 3, 4 en 5 genoemde letsels door verdachte zijn toegebracht. Uit het dossier is voorts niet op te maken dat anderen dit letsel aan [slachtoffer] hebben toegebracht. Uit de verklaringen die verdachte hierover heeft afgelegd en die het hof betrouwbaar acht, blijkt dat verdachte [slachtoffer] GHB aangereikt heeft en dat [slachtoffer] deze ook heeft ingenomen. Er is een hoge concentratie GHB in het femoraalbloed van [slachtoffer] aangetroffen. GHB kan, zo hebben de toxicoloog en patholoog gerapporteerd, in de gemeten concentratie een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] door het optreden van centraal dempende effecten. Van een andere meer waarschijnlijke doodsoorzaak dan GHB is het hof op grond van het dossier niet gebleken. Het hof sluit zich omtrent de doodsoorzaak dan ook aan bij het toxicologisch rapport waarin opgenomen is dat: "Bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak kan het overlijden van slachtoffer verklaard worden door GHB" en het pathologisch onderzoek waaruit volgt: " GHB kan in de gemeten concentratie het overlijden van slachtoffer verklaren door het optreden van centraal dempende effecten."
Schuldvraag
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [slachtoffer] is overleden. Uitgangspunt bij de beoordeling van deze vraag is de verklaring van verdachte inhoudende dat [slachtoffer] de GHB vrijwillig tot zich heeft genomen. Het dossier bevat geen objectieve aanwijzingen voor een andersluidende gang van zaken en het hof gaat hier dan ook van uit.
Beoordelingskader
Voor schuld als bedoeld in artikel 307 Sr moet sprake zijn van een min of meer grove of aanmerkelijke schuld/ aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is wordt volgens jurisprudentie van de HR bepaald door de manier waarop dit in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van schuld te kunnen komen. Voor een bewezenverklaring van schuld is voorts van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag, bestaande uit handelen of nalaten onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden.
Causaliteit
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat sprake is van een voldoende causaal verband tussen het verstrekken van GHB van verdachte aan [slachtoffer] en de dood van [slachtoffer] . De enkele omstandigheid dat [slachtoffer] een volwassen vrouw is die de GHB zelf en desbewust heeft ingenomen, staat er niet aan in de weg om de daaruit voortgevloeide dood redelijkerwijs aan verdachte toe te rekenen. [slachtoffer] was immers - in tegenstelling tot verdachte zelf - onbekend met (de werking van) GHB en voorts wat de dosering en de wijze van toedienen betreft geheel afhankelijk van het inzicht van verdachte en stelde zich in deze lijdzaam op.
Verstrekken GHB geen onaanvaardbaar risico
GHB is vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en wordt mitsdien door de wetgever beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert. Uit het zogenoemde Speedbom-arrest van de Hoge Raad
(14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952) volgt een motiveringsplicht voor de rechter indien deze oordeelt dat het verstrekken van een dergelijke stof door een gemiddeld gebruiker aan een ander geen onaanvaardbaar risico oplevert.
Op grond van de navolgende omstandigheden is het hof van oordeel dat de verstrekking van GHB door verdachte - hooguit aan te merken als een gemiddeld gebruiker - aan [slachtoffer] geen onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich bracht. Van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen van verdachte is daarom geen sprake.
De hoeveelheid GHB die verdachte aan [slachtoffer] verstrekt heeft is niet vast te stellen. Verdachte heeft wisselend verklaard over de hoeveelheid GHB die zij voor [slachtoffer] heeft ingeschonken. Het hof kan, evenals de rechtbank, op grond van het dossier niet vaststellen wat de exacte hoeveelheid GHB is geweest die de verdachte voor [slachtoffer] heeft ingeschonken. De concentratie GHB is voorts niet onderzocht en derhalve niet meer vast te stellen. Aldus kan niet beoordeeld worden of verdachte van deze GHB meer dan de normale gebruikershoeveelheid heeft ingeschonken en daarmee aan [slachtoffer] een te hoge dosering heeft aangeboden. Met betrekking tot de hoge concentraties GHB die in het femoraalbloed en in de urine van [slachtoffer] zijn aangetroffen, heeft de toxicoloog gerapporteerd dat uit de literatuur ook voorbeelden bekend zijn van mensen die dergelijke concentraties hebben overleefd. Op basis van die concentraties alleen kan niet worden gesproken van een te hoge dosering. In dit verband is relevant de verklaring van de toxicoloog Bosman ter terechtzitting van de rechtbank: "Een beschreven recreatieve dosis is één tot twee soms drie gram. De hoeveelheid aan vloeistof zegt niks over de hoeveelheid GHB die erin heeft gezeten. Het gaat om de totale hoeveelheid die is ingenomen. De concentratie in de vloeistof is te meten door de politie dan wel door de afdeling verdovende middelen bij het NFI. Als niemand het heeft gemeten, kunnen we achteraf niet vaststellen wat de concentratie in het flesje was. Het is erg lastig om terug te rekenen van de concentratie in het bloed naar de concentratie in het drankje." De hoeveelheid vloeibare GHB (of dit nu twee dopjes, een scheut, een scheutje, of een aanduiding in milliliters is) die verdachte aan het slachtoffer heeft verstrekt, is derhalve niet bepalend voor de vraag of sprake was van een veilige niet dodelijke hoeveelheid GHB omdat voor die vraag de concentratie GHB in die vloeistof bepalend is. Juist die vraag kan niet beantwoord worden. Specifieke wetenschap van verdachte omtrent de concentratie van de dosis GHB die zij aan [slachtoffer] verstrekt heeft is niet vast te stellen evenmin wetenschap dat een dergelijke dosis tot de dood (anders dan overige gezondheidsrisico's als verslaving, verstikking, verliezen van bewustzijn) van [slachtoffer] zou kunnen leiden. Weliswaar is de wijze waarop verdachte de GHB heeft gedoseerd ongecontroleerd te noemen, maar zoals uit hetgeen de deskundige heeft verklaard blijkt, zijn er voorbeelden bekend van mensen die bij deze hoeveelheid/concentratie - wat die dan feitelijk ook is - niet zijn komen te overlijden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte verklaard heeft - en het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen - dat zij eerder met anderen van dezelfde GHB vergelijkbare of grotere hoeveelheden gebruikte en dit altijd goed is gegaan. Evenals de rechtbank, beschouwt het hof het niet als een feit van algemene bekendheid wat de gangbare recreatieve en veilige hoeveelheid GHB is en evenmin dat GHB met een kleine wisseling van hoeveelheid van veilig naar toxisch kan gaan, zoals door de toxicoloog ter terechtzitting van de rechtbank naar voren is gebracht.
Hoewel GHB op de bij de Opiumwet behorende lijst I staat en mitsdien door de wetgever wordt beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert, levert het verstrekken van GHB door verdachte aan [slachtoffer] onder de hiervoor vermelde omstandigheden geen onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich op grond waarvan gesteld kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig heeft gehandeld. Verdachte heeft mitsdien geen schuld in de zin van artikel 307 Sr aan de dood van [slachtoffer] en zal daarom van het haar ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] , daartoe vertegenwoordigd door mr. A.H. Middelkoop, hebben zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van affectieschade ten gevolge van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van de vordering is begroot op € 20.000,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep gehandhaafd.
De benadeelde partij zal in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte van het haar tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 29 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.