ABRvS, 21-10-2015, nr. 201501497/1/A2
ECLI:NL:RVS:2015:3234
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-10-2015
- Zaaknummer
201501497/1/A2
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3234, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑10‑2015; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:147
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2016/42
JB 2015/200 met annotatie van L.J.M. Timmermans
JIN 2016/44 met annotatie van L.J.M. Timmermans
Uitspraak 21‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West het pand aan de Johan Huizingalaan 91 aangewezen als gemeentelijk monument.
201501497/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAV Holding B.V. (voorheen: KAV Vastgoed B.V.), gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2015 in zaak nr. 14/1830 in het geding tussen:
KAV Holding
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West (voorheen: het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West).
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West het pand aan de Johan Huizingalaan 91 (hierna: het pand) aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West het door KAV Vastgoed B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2015 heeft de rechtbank het door KAV Holding daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft KAV Holding hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West heeft een verweerschrift ingediend.
KAV Holding heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2015, waar KAV Holding, vertegenwoordigd door mr. H.W. Vis, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door mr. J. Floor, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. S. Akgün en B. Hamers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de vereniging Erfgoedvereniging Heemschut (hierna: Heemschut), vertegenwoordigd door N.W.A. Vervat, werkzaam bij de vereniging, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Bij brief van 18 mei 2011 heeft Heemschut het dagelijks bestuur verzocht het pand - een voormalig benzinestation van de firma Caltex naar een ontwerp van H.A.M. van den Berg en gebouwd in de jaren 1957-1961 - aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Het dagelijks bestuur heeft de aanwijzing gebaseerd op het advies van de bureaus Urban Fabric B.V. en Steenhuis stedenbouw/landschap (hierna tezamen: Urban Fabric) van oktober 2008, het advies van de Commissie Welstand en Monumenten (hierna: CWM) van 10 februari 2012, het advies van het Bureau Monumenten en Archeologie (hierna: BMA) van 26 maart 2012 met redengevende omschrijving, en de aanvulling op de redengevende omschrijving van het BMA van 16 december 2013.
Het BMA heeft in het advies van 26 maart 2012 geadviseerd het pand aan te wijzen als monument. Uit het besluit van 18 februari 2014 volgt dat dit advies is opgesteld door V.T. van Rossem.
2. KAV Holding betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat het dagelijks bestuur het pand in 2008 niet als gemeentelijk monument heeft aangewezen, er niet aan in de weg staat dat in 2013 wel te doen. Zij voert daartoe aan dat een aanvraag om het pand als monument aan te wijzen een verzoek is om terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit. KAV Holding mocht erop vertrouwen dat het dagelijks bestuur een dergelijke verzoek slechts in behandeling zou nemen indien de aanvrager nieuwe feiten of omstandigheden stelt. Voorts mocht zij erop vertrouwen dat het dagelijks bestuur, na een weloverwogen besluit in 2008 om het pand niet als monument aan te wijzen, na korte tijd het pand niet alsnog als monument zou aanwijzen, aldus KAV Holding.
2.1. Het betoog faalt. Het vertrouwensbeginsel staat niet in de weg aan het alsnog aanwijzen van het pand als gemeentelijke monument, reeds omdat een besluit om een pand niet als zodanig aan te wijzen niet de strekking heeft toe te zeggen dat een dergelijke aanwijzing ook op een later tijdstip niet zal geschieden.
3. KAV Holding betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur het advies van het BMA niet aan de aanwijzing ten grondslag heeft mogen leggen. Zij voert daartoe aan dat Van Rossem onvoldoende objectief en onafhankelijk is en dat hij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
3.1. Het betoog slaagt. Het dagelijks bestuur heeft het advies van BMA, dat is opgesteld door Van Rossem, niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.2. In artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan zijn taak vervult zonder vooringenomenheid. Dit geldt evenzeer voor degenen die voor het bestuursorgaan werkzaam zijn en, gelet op artikel 3:9 van de Awb, ook voor adviseurs van het bestuursorgaan.
Van Rossem is werkzaam bij BMA, een gemeentelijke dienst. Van Rossem heeft zich in een interview in het tijdschrift Binnenstad van mei/juni 2013 met de titel ‘Het grote gelijk van Heemschut’, dat tevens is gepubliceerd op de website van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, in positieve zin uitgelaten over Heemschut. Van Rossem heeft in dit interview onder meer gezegd: "Heemschut had en heeft steevast gelijk." Nu de aanwijzing tot stand is gekomen naar aanleiding van een aanvraag van Heemschut, heeft Van Rossem met deze uitlating de schijn van vooringenomenheid gewekt.
4. KAV Holding heeft verder ter zitting betoogd dat het dagelijks bestuur het algemeen belang bij aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument en haar financiële belang niet zorgvuldig heeft afgewogen.
4.1. Het betoog slaagt. Het besluit is in strijd met artikel 3:4 van de Awb genomen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2. Zoals de bezwaarschriftencommissie uitdrukkelijk in haar advies heeft overwogen, dient het dagelijks bestuur, gelet op artikel 3:4, leden 1 en 2, van de Awb, in het aanwijzingsbesluit inzichtelijk te maken waarom het algemeen belang bij aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen dan het financiële belang van KAV Holding. Het dagelijks bestuur heeft in het besluit van 18 februari 2014 evenwel geen blijk gegeven van een dergelijke afweging. Het heeft slechts de redengevende omschrijving aangepast.
5. Hetgeen KAV Holding heeft aangevoerd omtrent het horen van de gemeente Amsterdam als eigenaar en de adviezen van Urban Fabric en de CWM behoeft geen bespreking nu het hoger beroep reeds slaagt op de onder 3 en 4 weergegeven gronden en het algemeen bestuur voorafgaand aan het nieuwe besluit op bezwaar een deskundige dient aan te wijzen om over de monumentwaardigheid van het pand te adviseren.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 februari 2014 van het dagelijks bestuur alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het algemeen bestuur dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Dit betekent dat het nieuwe besluit op bezwaar moet berusten op een advies waarbij Van Rossem niet betrokken is en dat het algemeen bestuur in dit besluit het algemeen belang bij aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument dient af te wegen tegen het financiële belang van KAV Holding.
7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bepaalt de Afdeling dat een beroep tegen het nieuwe besluit niet bij de rechtbank, maar slechts bij de Afdeling kan worden ingesteld.
8. Het algemeen bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2015 in zaak nr. 14/1830;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West van 18 februari 2014, kenmerk 2014/INT/263;
V. draagt het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAV Holding B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. veroordeelt het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAV Holding B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAV Holding B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 825,00 (zegge: achthonderdvijfentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Poot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
362-809.