Rb. Amsterdam, 15-01-2015, nr. AWB 14 -1830
ECLI:NL:RBAMS:2015:147
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
15-01-2015
- Zaaknummer
AWB 14 -1830
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2015:147, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 15‑01‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:3234
Uitspraak 15‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Verweerder de autogarage met benzinepomp aan de Johan Huizingalaan 91 te Amsterdam aangewezen als gemeentelijk monument. De rechtbank acht het anders dan eiseres niet aannemelijk dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid of een gebrek aan objectiviteit en onafhankelijkheid van (medewerkers van) BMA. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de KAV-garage beschikt over zodanige monumentale waarde dat het voor de aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt en dat het algemene belang van aanwijzing van de KAV-garage als gemeentelijk monument zwaarder heeft kunnen wegen dan het gestelde belang van eiseres bij het niet aanwijzen van de KAV-garage tot monument
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/1830
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2015 in de zaak tussen
de besloten vennootschap KAV Autoverhuur B.V. (thans: KAV Holding B.V.), te Amsterdam, eiseres
(gemachtigden: J.B. Floor en H.W. Vis),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam (als opvolger van het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Akgün).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Erfgoedvereniging Heemschut (gemachtigde:[naam 1]).
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de autogarage met benzinepomp aan de Johan Huizingalaan 91 te Amsterdam (de KAV-garage) aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 18 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2014.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens verschenen [naam 2], beleidsmedewerker. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Overwegingen
1. De derde-partij heeft verweerder bij brief van 18 mei 2011 verzocht om de KAV-garage aan te wijzen als gemeentelijk monument. Op 9 oktober 2012 heeft verweerder het voornemen bekend gemaakt om de KAV-garage aan te wijzen als gemeentelijk monument. Eiseres heeft naar aanleiding daarvan mondeling een zienswijze ingediend. Daarbij is een contra-expertise van architect E.J. Hoogenberk ingebracht.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de KAV-garage aangewezen als gemeentelijk monument op grond van artikel 3 van de Erfgoedverordening Nieuw-West 2013 (de Erfgoedverordening).
3. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. De bezwaarschriftencommissie Nieuw-West (de commissie) heeft geoordeeld dat sprake is van een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van het besluit, dat onvoldoende blijk is gegeven van een zorgvuldige belangenafweging , en dat het besluit in strijd met artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. De commissie heeft verweerder geadviseerd het primaire besluit te herroepen, opnieuw op de aanvraag te beslissen en de aanvraag af te wijzen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit tot aanwijzing van de KAV-garage als gemeentelijk monument in stand gelaten.
5. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Eiseres heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat verweerder de KAV-garage niet als gemeentelijk monument had mogen aanwijzen, omdat het bestreden besluit op een onzorgvuldige voorbereiding berust, de belangen van eiseres onvoldoende zijn meegewogen en het onduidelijk is waarom de KAV-garage in 2008 niet is aangewezen als monument en nu wel. Door de KAV-garage nu wel aan te wijzen als gemeentelijk monument is er volgens eiseres sprake van bestuurlijke willekeur en strijd met het vertrouwensbeginsel.
6. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, ten eerste van de Erfgoedverordening wordt onder monument verstaan, een zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.Op grond van artikel 1, aanhef en onder e van de Erfgoedverordening wordt onder gemeentelijk monument verstaan een onroerend monument dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen.
Op grond van artikel 3 van de Erfgoedverordening kan het Dagelijks bestuur, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Uit de toelichting behorende bij deze Erfgoedverordening volgt dat in de “Handleiding voor de aanwijzing van zaken en terreinen als gemeentelijk monument en gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht 2013” (de Handleiding) criteria zijn opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de aanwijzing van monumenten. Blijkens de Handleiding zijn de selectiecriteria de architectonische waarde, stedenbouwkundige waarde, cultuurhistorische waarde, gaafheid/herkenbaarheid en zeldzaamheid van een potentieel monument.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat de Erfgoedverordening en de daarbij behorende Handleiding, die de deelraad Nieuw-West heeft vastgesteld bij besluit van 27 maart 2013, op dit geval van toepassing zijn. In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 29 van de Erfgoedverordening, op grond van welke bepaling de verordening in werking treedt met ingang van 1 april 2013 en de voorheen geldende Erfgoedverordening 2010 wordt ingetrokken. Verder staat in de toelichting op artikel 28 van de Erfgoedverordening dat verzoeken om aanwijzing van een gemeentelijk monument die zijn ingediend onder de Erfgoedverordening 2010 en waarop nog niet is beslist, zoals zich bij deze aanvraag heeft voorgedaan, worden afgedaan overeenkomstig de nieuwe verordening.
8. De rechtbank overweegt dat naar vaste jurisprudentie bij de beoordeling voorop staat dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of een object als monument in de zin van de Erfgoedverordening kan worden aangemerkt. Daaruit volgt dat de rechtbank de aanwijzing door verweerder van de KAV-garage als monument terughoudend dient te toetsen en dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de aan die aanwijzing ten grondslag gelegde redengevende beschrijving en de adviezen, naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat verweerder zich daarop niet zonder nader onderzoek mocht baseren. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een monumentaal object, is van belang dat verweerder naar vaste jurisprudentie beleidsvrijheid toekomt bij de aanwijzing van monumentwaardige panden als gemeentelijk monument. Daarom dient vervolgens te worden beoordeeld of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het aanwijzen van de KAV-garage als monument heeft kunnen besluiten.
9. De rechtbank ziet zich derhalve ten eerste voor de vraag gesteld of verweerder zich aan de hand van de beschikbare adviezen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de KAV-garage een beschermenswaardig object is dat voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt.
9.1.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet in redelijkheid de KAV-garage als beschermenswaardig object heeft kunnen aanwijzen. In het bijzonder stelt zij dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een zeldzaamheidswaarde, een cultuurhistorische waarde en van bijzondere gaafheid.
9.1.2.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar diverse stukken die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat alle monumentale waarden van toepassing zijn, dat er een goede onderbouwing is voor plaatsing op de monumentenlijst en dat Steenhuis stedenbouw/landschap en Urban Fabric B.V., Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) en de Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) het allemaal eens zijn over de monumentwaardigheid van de KAV-garage.
9.1.3.
De rechtbank overweegt dat in oktober 2008 Steenhuis stedenbouw/landschap en Urban Fabric B.V. een rapport hebben uitgebracht waarin onder meer staat dat de KAV-garage voor de wijk Slotervaart van architectonische en typologische waarde is en stedenbouwkundig een herkenbaar element is aan de Johan Huizingalaan. In het rapport staat over de stedenbouwkundige waarde dat het gebouw een prominente ligging heeft aan één van de belangrijkste doorgaande routes in de wijk. Het pand is een herkenbaar onderdeel van de Johan Huizingalaan en vormt een entree naar de achterliggende wijk. Over de architectonische waarde is opgenomen dat het pompstation is ontworpen door architect H.A.M. van den Berg. Er is een hoge waardering te geven aan materialisatie, detaillering en uitwerking van het ontwerp. De plaatsing midden in een woonwijk dwong de architect het bouwwerk zorgvuldig vorm te geven. Door de toepassing van de cassettes is er voldoende lichttoetreding en blijft de bedrijvigheid voor omwonenden vrijwel onzichtbaar zonder dat het pand als een gesloten doos oogt. Naast de functionele betekenis dragen de cassettes bij aan de herkenbaarheid van de KAV-garage. Over de typologische waarde is opgenomen dat er weinig pompstations uit de jaren vijftig en zestig zijn overgebleven. Garages met pomp-inrichtingen zijn minder zeldzaam maar verdwijnen snel. Naast de zeldzaamheid, is het station typologische van waarde als voorbeeld van een naoorlogs benzinestation met garage midden in een woonwijk. De gaafheid is volgens het rapport iets aangetast.
Bij brief van 12 december 2008 heeft CWM voorgesteld om de KAV-garage op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
In een bij het primaire besluit behorende redengevende omschrijving van 24 maart 2012 heeft BMA geconcludeerd dat de autogarage met benzinepomp voldoet aan alle criteria voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst. Daarin staat over de stedenbouwkundige context dat de situering destijds werd beschouwd als een programmatische eis voor de moderne woonwijk en dat het gebouw functioneel gezien een combinatie vormt met de strook met bedrijfsruimten met bovenwoningen aan de achterzijde gelegen. Het winkelcentrum, de garage en de bedrijfsruimten vormen een karakteristiek stedenbouwkundig ensemble binnen de omringende en vrijwel monofunctionele woonwijk. Over de architectonische verschijningsvorm staat vermeld dat het garagebedrijf is opgebouwd uit drie volumes en dat het hoofdvolume een karakteristiek gegeven vormt. De oost- en westgevel zijn opgemetseld met geelbruin baksteen en de beide andere gevels uit schokbetonnenvensterelementen. In de noord- en zuidgevel zijn garagedeuren aangebracht. Het BMA overweegt dat het bouwwerk een architectonische waarde heeft als voorbeeld van een typologische ontwikkeling die op karakteristieke jaren vijftigwijze gematerialiseerd is. De twee gevels die geheel zijn opgebouwd uit schokbetonnenvensterelementen zijn bijzonder. Het bouwwerk heeft een stedenbouwkundige waarde als bijzonder element in een naoorlogse woonwijk. De cultuurhistorische waarde is gelegen in het programmatische gegeven van een garagebedrijf met stalling voor auto’s en een benzinestation in een woonwijk. Dat was nieuw in de jaren vijftig. Het bouwwerk is redelijk gaaf en zeer herkenbaar als een bijzonder type in de omringende woonbebouwing. Tankstations en garagegebouwen uit de jaren vijftig zijn vrijwel allemaal verdwenen of ingrijpend verbouwd. Er is daarom sprake van een zeldzaamheidswaarde.Bij brief van 26 maart 2012 heeft BMA geadviseerd de KAV-garage aan te wijzen als monument.
Bij brief van 10 februari 2013 heeft CWM aangegeven dat bij de beoordeling van de monumentwaardigheid is getoetst of het pand voor Amsterdam van algemeen belang is vanwege zijn architectuurhistorische, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarde, vanwege gaafheid/herkenbaarheid of vanwege zeldzaamheid. CWM heeft vervolgens geadviseerd om het pand als gemeentelijk monument aan te wijzen.
Bij brief van 16 december 2013 heeft BMA - op verzoek van verweerder naar aanleiding van het advies van de commissie - de redengevende omschrijving verduidelijkt. BMA geeft aan dat er binnen de grenzen van het stadsdeel nog andere garages uit dezelfde bouwtijd aanwezig zijn, maar dat die garages een andere typologie en verschijningsvorm hebben. De KAV-garage is daarom uniek voor Amsterdam. In verband met de cultuurhistorische context verduidelijkt BMA dat er in tegenstelling tot de jaren vijftig en zestig tegenwoordig nauwelijks nog binnenstedelijke tankstations worden gebouwd. In de naoorlogse jaren was de wijze waarop een tankstation binnen een woonwijk werd ingepast en vormgegeven een ontwerpopgave. Dit hing samen met de stedenbouwkundige structuur en kon op verschillende manieren worden opgelost. Dat leverde verschillende typologieën en verschijningsvormen op. Ten aanzien van de gaafheid heeft BMA toegelicht dat het onvermijdelijk is dat er in vijftig jaar het een en ander is veranderd. De genoemde wijzigingen zijn echter ondergeschikt en beïnvloeden het aanzien van het pand niet negatief. De hoofdvorm, de verschijningsvorm en de meest herkenbare detaillering is nog steeds gaaf.
9.1.4.
Uit de voornoemde stukken leidt de rechtbank af dat zowel Steenhuis stedenbouw/landschap en Urban Fabric B.V., BMA als CWM van mening zijn dat de KAV-garage een architectonische, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische waarde en/of een zekere mate van gaafheid, herkenbaarheid en/of zeldzaamheid vertegenwoordigt. In de door eiseres ingebrachte contra-expertise van Hoogenberk ziet de rechtbank onvoldoende reden om aan de juistheid van die mening te twijfelen. Weliswaar moet er van worden uitgegaan dat Hoogenberg deskundig is op het gebied van potentieel monumentale panden zoals de KAV-garage, doch blijkens de stukken staan tegenover het rapport van Hoogenberk drie instellingen die wel de mening zijn toegedaan dat de garage de voornoemde waarden biedt. Ook de inhoud van het rapport van Hoogenberk leidt niet tot de conclusie dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de stukken van de andere drie. Zo leidt hetgeen Hoogenberk heeft geschreven over het verlies van een deel van de oorspronkelijkheid van het pand door aanpassingen en slijtage, hetgeen eiseres heeft onderbouwd met diverse foto's en tekeningen, op zich niet tot de conclusie dat hetgeen BMA in de brief van 16 december 2013 heeft geschreven over de gaafheid onjuist is. Dat aanpassingen aan de garage zijn doorgevoerd, leidt immers niet tot de conclusie dat de waarden van een object geheel zijn verdwenen.
9.2.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder het advies van het BMA van 26 maart 2012 en de brief van 16 december 2013 niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Aan de opsteller van het advies, zijnde [naam 3], en degene die het advies en de brief heeft ondertekend, te weten het hoofd van afdeling monumenten van BMA, [naam 4], kleeft de schijn van partijdigheid. [naam 3] heeft in het voorwoord van het boek “[titel boek]” geschreven dat hij de Erfgoedvereniging Heemschut een warm hart toedraagt en dat hij belang van de vereniging onderschrijft, en [naam 4] heeft in een uitgave van[titel boek] geschreven dat de Erfgoedvereniging voor de gemeente een belangrijke bondgenoot is in de zorg voor het gebouwde erfgoed. Eiseres stelt dat dit de vrees wekt dat de adviezen van het BMA subjectief zijn en dat verweerder daarom elders deskundigenadvies had dienen in te winnen.
9.2.1.
Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat [naam 3] in dienst is van BMA en het advies niet op eigen titel maar namens BMA heeft opgesteld. Het feit dan [naam 3] nevenactiviteiten heeft, betekent niet dat hij vooringenomen is ten aanzien van de aanwijzing. [naam 3] is hoogleraar Monumenten en stedenbouwkundige vraagstukken van de periode sinds de 19de eeuw en wordt beschouwd als expert op zijn vakgebied. Ter zitting heeft verweerder nog aangevuld dat BMA een kennis- en adviesorgaan is dat CWM adviseert. Het is met het oog daarop onvermijdelijk dat daar mensen werken die affiniteit hebben met monumenten.
9.2.2.
De derde-partij heeft in dit kader aangevoerd dat er geen reden is om het advies van [naam 3] in twijfel te trekken. De derde-partij heeft daartoe aangevoerd dat de monumentwaardigheid al eerder is vastgesteld door Urban Fabric, dat CWM in 2008 al positief heeft geadviseerd en dat het advies van BMA in februari 2012 is bevestigd door CWM, die onafhankelijk is. Tevens heeft de derde-partij aangevoerd dat [naam 3] in een recent verleden ook afwijzend heeft geadviseerd over monumentaanvragen van de derde-partij. De derde-partij heeft daar nog aan toegevoegd dat de door eiseres ingeschakelde restauratiearchitect Hoogenberk, de Erfgoedverenging ook een warm hart toedraagt, nu hij in het verleden voor het blad van de Erfgoedverenging heeft geschreven.
9.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het advies van BMA het karakter van een deskundigenadvies. BMA dient te adviseren over de monumentwaardigheid van het betreffende object in het licht van de criteria van de bij de Erfgoedverordening behorende Handleiding. Het is derhalve vereist dat de adviseurs werkzaam bij BMA deskundig zijn op het gebied van monumenten. Daaruit volgt dat het, zoals verweerder terecht heeft aangegeven, onvermijdelijk is dat een adviseur affiniteit met (potentiële) monumenten heeft. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat uit publicaties blijkt dat [naam 3] en Westerink de Erfgoedvereniging een warm hart toedragen, onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van (een schijn van) vooringenomenheid of een persoonlijk belang bij het aanwijzen van de KAV-garage als gemeentelijk monument. Daarbij is van belang dat [naam 3] en Westerink, zoals eiseres niet heeft bestreden, in het verleden ook betrokken zijn geweest bij afwijzende adviezen op aanvragen van de derde-partij. Voorts heeft verweerder in het kader van het bestreden besluit een nadere toelichting gevraagd van BMA. In de naar aanleiding daarvan ontvangen brief van 16 december 2013, waarbij [naam 3] niet betrokken is geweest, heeft verweerder vervolgens terecht een bevestiging mogen vinden van het eerdere positieve advies van BMA. Daarom is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid of een gebrek aan objectiviteit en onafhankelijkheid van (medewerkers van) BMA. Verweerder heeft dus de stukken van BMA aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Voor zover eiseres ook nog heeft gesteld dat CWM niet voldoende objectief zijn zodat verweerder zich niet mede op hun adviezen mocht baseren, heeft zij dat onvoldoende onderbouwd. Deze beroepsgrond wordt daarom verworpen.
9.3.
Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het rapport van Steenhuis stedenbouw/landschap en Urban Fabric B.V. niet door verweerder bij de beoordeling gebruikt had mogen worden, nu in het rapport uitgegaan wordt van oorspronkelijke tekeningen van de KAV-garage die niet kloppen met de huidige feitelijke situatie. Ook wordt in het rapport gebruik gemaakt van literatuur van een architect die betrokken was bij de bouw van de garage. Ten slotte staan er onjuistheden in het rapport.
9.3.1.
Verweerder stelt dat het door eiseres gestelde niet aan het rapport afdoet. Ook is het rapport bevestigd door de adviezen van BMA en CMW, alsmede de beleidskaders.
9.3.2.
De derde-partij heeft ter zitting aangeven dat er meerdere panden als monument zijn aangewezen op basis van het rapport . De derde-partij acht de opstellers van het rapport deskundig en heeft geen reden om aan het rapport te twijfelen.
9.3.3.
De rechtbank overweegt dat weliswaar het rapport de originele bouwtekeningen lijkt te bevatten, doch uit het rapport blijkt dat de opstellers van het rapport ook op de hoogte waren van de in 2008 geldende situatie. Het rapport bevat namelijk recente foto's van de KAV-garage, alsmede een omschrijving waaruit blijkt dat de opstellers bekend waren met de huidige aantastingen van de gaafheid en de minder goede bouwkundige staat van de luifel. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd over het rapport leidt niet tot de conclusie dat moet worden getwijfeld aan de juistheid en objectiviteit van het rapport, noch aan de deskundigheid van de opstellers.
9.4.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de contra-expertise van E.J Hoogenberk niet aan het BMA voor te leggen.
9.4.1.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in de Nota van beantwoording die behoort bij het primaire besluit en waarin is ingegaan op onder meer de door eiseres ingediende zienswijze, op de contra-expertise is gereageerd. Na de opstelling van de Nota is het besluit tot aanwijzing genomen en dat is met BMA afgestemd. Verweerder stelt dat de contra-expertise geen wijziging in inzicht heeft gebracht, omdat er reeds een goede onderbouwing bestond voor het plaatsen van de KAV-garage op de monumentenlijst.
9.4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de door verweerder ter zitting gegeven toelichting te twijfelen. De rechtbank acht dus aannemelijk dat de contra-expertise van Hoogenberk bij de beoordeling is meegenomen en dat BMA daarvan heeft kennisgenomen. Deze beroepsgrond wordt verworpen.
9.5.
Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door een garage aan de[straatnaam] in Amsterdam niet bij het bestreden besluit te betrekken. Het betreft een garage uit dezelfde periode gelegen in hetzelfde stadsdeel die in een betere staat verkeert en waarvan de eigenaar zich niet verzet tegen plaatsing op de monumentenlijst.
9.5.1.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat een aantal garages in Amsterdam uit dezelfde periode stammen. BMA heeft een waarderingskaart opgesteld waar de monumentwaardigheid van panden in ordes is aangegeven. De KAV-garage is gewaardeerd als een orde 1 pand terwijl de garage aan de[straatnaam] wordt gewaardeerd als een orde 2 pand. Dat betekent dat de garage aan de[straatnaam] niet monumentwaardig is en de KAV-garage wel.
9.5.2.
De rechtbank overweegt dat BMA in de brief van 16 december 2013 heeft geschreven dat er binnen de grenzen van het stadsdeel nog andere garages uit dezelfde bouwtijd aanwezig zijn, maar dat die garages een ander typologie en verschijningsvorm hebben. De KAV-garage is volgens BMA uniek voor Amsterdam. De rechtbank overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit onjuist is, meer in het bijzonder dat niet aannemelijk is dat de garage aan de[straatnaam] wel dezelfde typologie en verschijningsvorm als de KAV-garage heeft. Verder is het standpunt van eiseres dat bij de besluitvorming geen rekening is gehouden met andere garages in Amsterdam, zoals die aan de[straatnaam], gelet hierop feitelijk onjuist. Deze beroepsgrond wordt daarom verworpen.
9.6.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat BMA en CWM onzorgvuldig hebben gehandeld door een advies uit te brengen zonder eerst ter plaatse te kijken naar de staat waarin de KAV-garage verkeerde.
9.6.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat er geen rechtsregel bestaat die plaatsopneming van een onroerende zaak verplicht stelt vóór het geven van een advies daarover. Ten tweede is niet gebleken dat er door het niet doen van een plaatsopneming sprake was van een onzorgvuldig advies. Uit het dossier blijkt immers dat er voldoende informatie over de KAV-garage beschikbaar was. Deze beroepsgrond wordt verworpen.
9.7.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de KAV-garage beschikt over zodanige monumentale waarde dat het voor de aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt.
10. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de aanwijzing van de KAV-garage als gemeentelijk monument dan aan de belangen van eiseres.
10.1.
Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder bij de belangenafweging voorbij is gegaan aan haar bedrijfsbelangen. Eiseres stelt dat de mogelijkheden tot verkoop en de prijs die partijen bereid zijn om te betalen worden aangetast en dat de kosten van onderhoud hoger zullen zijn door de noodzakelijke procedures. Eiseres wenst aan het gebruik van het pand een einde te maken, omdat het onrendabel is, en wil het pand verkopen aan een derde die het zal gebruiken als benzinestation. De aanwijzing tot monument maakt echter dat potentiele kopers afhaken. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling een e-mail van 6 augustus 2013 overgelegd waarin staat dat in opdracht van Shell Nederland een bieding wordt gedaan op het tankstation met als ontbindende voorwaarde dat het tussengebouwtje aan het hoofdgebouw gesloopt wordt. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat Shell heeft gezegd dat zij door de monumentstatus niet meer geïnteresseerd is in het pand. Ter zitting heeft eiseres tevens aangevoerd dat zij geen geld heeft om achterstallig onderhoud te betalen en dat verweerder voorbij is gegaan aan het algemene belang van veiligheid, nu er zonder onderhoud de kans bestaat dat iemand brokstukken van de luifel op zijn hoofd krijgt. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat zij het pand moet verkopen of verhuren om haar huidige verliesgevende situatie te compenseren, zodat er niet meer filialen hoeven te worden gesloten en werknemers hoeven te worden ontslagen.
10.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres de gestelde schade, te weten onverkoopbaarheid van het pand door de aanwijzing, niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat uit de e-mail die eiseres heeft ingebracht niet kan worden opgemaakt wat voor status de verzender had en of er concrete afspraken zijn gemaakt. De aanwijzing maakt inbreuk op de eigendomsrechten maar dit betekent niet dat toekomstige wijzigingen zijn uitgesloten. Het strookt volgens verweerder niet met het doel van de Erfgoedverordening om aan de stelling dat sprake is van financieel nadeel als gevolg van de aanwijzing doorslaggevende betekenis toe te kennen. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat er een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het realiseren van een sportschool in de KAV-garage en dat BMA hierop al positief heeft geadviseerd. Het gebruik van het pand wordt dus door de aanwijzing als gemeentelijk monument niet op slot gezet.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eiseres dat zij door de aanwijzing schade heeft geleden, omdat zij het pand niet kan verkopen aan een derde, onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat dit niet blijkt uit de ingediende e-mail over het bod van Shell. Dat mogelijk Shell niet meer geïnteresseerd is in de KAV-garage, leidt niet tot de conclusie dat er geen derde is die het wil kopen. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat door de aanwijzing tot monument de KAV-garage vrijwel niet te verkopen zou zijn.
Voorts overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de aanwijzing tot gemeentelijk monument ervoor zorgt dat er geen gebruiksmogelijkheden meer aanwezig zijn, temeer nu ter zitting is gebleken dat er een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het in gebruik nemen van de KAV-garage als sportschool. Dat dit niet het gebruik is wat eiseres voor ogen heeft gestaan, doet daar niet aan af. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat door de aanwijzing tot monument de KAV-garage vrijwel niet te exploiteren of verhuren zou zijn. De omstandigheid dat eiseres voor bepaalde vormen van onderhoud een monumentenvergunning zal moeten aanvragen is geen reden voor een ander oordeel, reeds omdat die verplichting een beoogd gevolg is van de aanwijzing. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 maart 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL7824).
10.4.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid het algemene belang van aanwijzing van de KAV-garage als gemeentelijk monument zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het gestelde belang van eiseres bij het niet aanwijzen van de KAV-garage tot monument. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid de KAV-garage als gemeentelijk monument heeft kunnen aanwijzen.
11. Eiseres heeft ten slotte nog aangevoerd dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de KAV-garage in 2008 niet en in 2013 wel als gemeentelijk monument aan te wijzen.
11.1.
De rechtbank overweegt dat van een in rechte te honoreren gerechtvaardigd vertrouwen pas sprake kan zijn indien er aan verweerder toe te rekenen toezeggingen of informatie bevoegdelijk, uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd is gegeven. Het enkele feit dat de KAV-garage in 2008 monumentwaardig is bevonden, maar destijds niet als monument is aangewezen kan niet worden aangemerkt als een ondubbelzinnige toezegging dat de KAV-garage nimmer een monumentstatus zal krijgen. Deze beroepsgrond wordt verworpen..
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzitter, en mr. G.W.J. Harten en mr. C.W.M. Giesen, leden, in aanwezigheid van mr. S. van Douwen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.