Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt
Artikel 18 Verslaglegging en beoordeling
Geldend
Geldend vanaf 17-08-2017
- Bronpublicatie:
05-07-2017, PbEU 2017, L 198 (uitgifte: 28-07-2017, regelingnummer: 2017/1371)
- Inwerkingtreding
17-08-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-07-2017, PbEU 2017, L 198 (uitgifte: 28-07-2017, regelingnummer: 2017/1371)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
Uiterlijk op 6 juli 2021 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen.
2.
Onverminderd verslagleggingsverplichtingen krachtens andere rechtshandelingen van de Unie, zenden de lidstaten de Commissie jaarlijks de volgende statistieken over de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten toe, voor zover deze op centraal niveau in de betrokken lidstaat beschikbaar zijn:
- a)
het aantal keren dat er strafvervolging is ingesteld, het aantal keren dat een onderzoek heeft geleid tot seponering, het aantal keren dat een berechting heeft geleid tot een vrijspraak en tot een veroordeling, en het aantal lopende strafrechtelijke procedures;
- b)
de bij strafrechtelijke procedures teruggekregen bedragen en de geraamde schade.
3.
Uiterlijk op 6 juli 2024 dient de Commissie, rekening houdend met haar uit hoofde van lid 1 ingediende verslag en met de uit hoofde van lid 2 toegezonden statistieken van de lidstaten, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van het effect van het nationale recht tot omzetting van deze richtlijn op de preventie van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
4.
Uiterlijk op 6 juli 2022 dient de Commissie, aan de hand van de uit hoofde van lid 2 door de lidstaten toegezonden statistieken, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, waarbij ten aanzien van de algemene doelstelling van verhoging van de bescherming van de financiële belangen van de Unie beoordeeld wordt of:
- a)
de drempel in artikel 2, lid 2, passend is;
- b)
de bepalingen inzake verjaringstermijnen als bedoeld in artikel 12 voldoende doeltreffend zijn;
- c)
deze richtlijn doeltreffend is ten aanzien van fraudegevallen bij openbare aanbestedingen.
5.
De in de leden 3 en 4 bedoelde verslagen gaan, indien nodig, vergezeld van een wetgevingsvoorstel, dat een specifieke bepaling inzake fraude bij openbare aanbestedingen kan bevatten.