Rb. 's-Hertogenbosch, 21-02-2012, nr. 01/839325-10
ECLI:NL:RBSHE:2012:BV6234
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
21-02-2012
- Zaaknummer
01/839325-10
- LJN
BV6234
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2012:BV6234, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 21‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ3309
Uitspraak 21‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van twee overvallen op woningen. Bij de eerste overval schiet hij de bewoonster van de woning in de knie, bij de tweede overval richt hij zijn vuurwapen op een vijfjarige jongen en een acht maanden oud meisje om de benadeelden te bewegen tot afgifte van hun goederen. De officier van justitie vordert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaar. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar op en TBS met dwangverpleging.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummers: 01/839325-10 en 01/839081-10 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering: 12/700066-08
Datum uitspraak: 21 februari 2012
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
zonder bekende woon- of verblijfplaats is Nederland,
thans gedetineerd te: PI Rijnmond, De Schie, R'dam.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 september 2011, 7 juni 2011, 29 november 2011 en 7 februari 2012 in de zaak met parketnummer 01/839325-10 en 7 februari 2012 in de zaak met parketnummer 01/839081-10.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
01/839325-10 (Helmond)
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 mei 2011. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 februari 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 januari 2010, te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) geld(bedrag) en/of sieraden en/of een handtas (met inhoud) en/of een of meer portemonnees (met inhoud) en/of twee mobiele telefoons, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- -
een vuurwapen heeft gericht op (het hoofd van) die [benadeelde 1], en/of
- -
heeft geroepen tegen die [benadeelde 1]: "geld of je leven", althans woorden van gelijke strekking, en/of
- -
een kogel met een vuurwapen in de knie, althans het been, van die [benadeelde 1] heeft geschoten, en/of
- -
met een vuurwapen tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [benadeelde 1] heeft geslagen, en/of
- -
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de rug en/of billen van die [benadeelde 1] heeft geschopt, en/of
- -
tie-wraps om de polsen van die [benadeelde 1] en/of die [slachtoffer] heeft gedaan, en/of
- -
die (gewonde)[benadeelde 1] een trap op heeft gesleept/getrokken, en/of
- -
een (tweede) schot met een vuurwapen heeft gelost op zolder,
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel voor die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad;
artikel 312 wetboek van strafrecht
01/839081-10 (Eindhoven)
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 november 2011.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning een geldbedrag van 15.000 euro en/of een doos met kleren en/of een handtas (met daarin twee bankpassen en/of een legitimatiebewijs en/of twee mobiele telefoons), een damestas, een paspoort, een ID-kaart, een X-box, een Nintendo DSi, een wii-computer, 2 fotocamera’s, een videocamera en een grote hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of een jongen van 5 jaar en /of een meisje van 8 maanden, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- -
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of een jongen van 5 jaar en/of een meisje van 8 maanden heeft/hebben gericht en/of (daarbij) heeft/hebben geroepen: "Naar binnen of ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- -
zichtbaar voor die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of een jongen van 5 jaar en/of een meisje van 8 maanden een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben doorgeladen en/of
- -
een slaande beweging met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gemaakt in de richting van het gezicht van die [benadeelde 2] en/of
- -
die [benadeelde 2] heeft/hebben vast gepakt en/of
- -
een meisje van 8 maanden heeft/hebben vast gepakt en/of (daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [benadeelde 3] heeft/hebben gericht en/of
- -
aan de tas van die [benadeelde 3] heeft/hebben getrokken;
art 312 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling. (bijlage 1)
De zaak met parketnummer 01/700066-08 is aangebracht per ongedateerde vordering en binnengekomen op de strafgriffie d.d. 15 juni 2011. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Middelburg d.d. 14 oktober 2009.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het bewijs.
Het standpunt van de verdediging inzake Helmond en Eindhoven.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten.
De vermeende betrokkenheid van verdachte bij de gewapende overval in Eindhoven is grotendeels gebaseerd op de verklaringen van [getuige 1] bij de politie. Verder is verdachte niet aan deze overval te linken. Er is namelijk geen technisch bewijs gevonden dat wijst op de daadwerkelijke betrokkenheid van verdachte bij de overval. Het door getuigen opgegeven signalement dat zou moeten duiden op verdachte kan bovendien op een ieder betrekking hebben. Reeds op grond van het bepaalde in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
De verklaringen van [getuige 1] ten aanzien van het feit gepleegd in Eindhoven zijn voorts op een aantal punten onjuist. Zo verklaarde [getuige 1] dat hij ten tijde van de overval de bestuurder van het vluchtvoertuig was, terwijl getuigen verklaarden dat een dikke jongen de bestuurder van de auto was. [getuige 1] is geen dikke jongen. Ook verklaarde [getuige 1] dat hij met twee andere personen bij de overval betrokken was en dat toen de bewoners [benadeelde 2] en [benadeelde 3] thuis kwamen en werden belegerd door twee overvallers hij zelf op de uitkijk stond. [benadeelde 2] verklaarde echter dat hij een schim van een derde persoon in de woning had gezien. Als de overval inderdaad door drie personen is gepleegd, kan het dus niet zo zijn dat [getuige 1] op dat moment slechts op de uitkijk stond. Zijn verklaringen komen dus niet overeen met die van getuigen. Hier komt nog bij dat [getuige 1] bij de rechter-commissaris en vandaag ter zitting anders verklaart dan hij eerder bij de politie heeft gedaan. De verklaringen van [getuige 1] zijn dus onbetrouwbaar en dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Ook dienen de verklaringen van [getuige 1] met betrekking tot de overval in Helmond te worden uitgesloten van het bewijs. Bij zijn politieverhoor verklaarde [getuige 1] dat verdachte hem verteld had dat hij de overval in Helmond had gepleegd. Bij de rechter-commissaris geeft [getuige 1] echter toe dat hij het verhaal over de overval in Helmond niet van verdachte had gehoord, maar had opgevangen in het geruchtencircuit. Door de officier van justitie is eerder gesteld dat deze verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris niet op de waarheid berust. De verdediging is van mening dat de eerdere verklaringen van [getuige 1] dan wellicht ook niet op de waarheid berusten en als onbetrouwbaar dienen te worden beschouwd.
De overige bewijsmiddelen die ten aanzien van de in Helmond gepleegde overval op de betrokkenheid van verdachte wijzen, zijn DNA matches. De bewijskracht van deze matches is echter zwak. Zoals gebleken is uit het getuigenverhoor van B.J. Blankers van het NFI ter zitting, vallen deze DNA matches in een categorie met een lagere bewijswaarde dan de gebruikelijke DNA matches met een statistische onderbouwing. Het DNA aangetroffen op de twee tie-wraps dat overeen zou komen met het DNA van verdachte kan bovendien ook indirect overgebracht zijn. Verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat hij in januari 2010 tie-wraps en een zwarte trui had uitgeleend aan drie jongens. De DNA-matches kunnen dan ook niet als bewijsmiddel gebruikt worden.
De verdediging is aldus van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten te komen.
Het standpunt van de officier van justitie inzake Helmond en Eindhoven.
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [getuige 1].
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die [getuige 1] tegenover politieambtenaren heeft afgelegd. [getuige 1] heeft deze verklaringen op verschillende momenten in februari en maart 2011 afgelegd en daarbij steeds openheid van zaken gegeven wat betreft de betrokkenheid van verdachte en diens mededader als ook zijn eigen aandeel daarin. Eerst op 18 november 2011 tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van de rechtbank van 7 februari 2012 is [getuige 1] op deze verklaringen teruggekomen, terwijl niet aannemelijk is geworden dat [getuige 1] een gegronde reden had om in strijd met de waarheid bij de politie belastend te verklaren over de handelwijze van verdachte. Voorts acht de rechtbank de verklaring die [getuige 1] ter terechtzitting heeft afgelegd ongeloofwaardig en in strijd met de waarheid nu hij verklaart [verdachte] niet te herkennen terwijl uit de processtukken het tegendeel blijkt. Voor wat betreft zijn wetenschap van het daderschap van verdachte verwijst [getuige 1] naar een vage niet te controleren bron. Bovendien komt de inhoud van de verklaringen van [getuige 1] bij de politie overeen met de inhoud van verklaringen zoals afgelegd door aangevers en getuigen en was [getuige 1] met betrekking tot zijn verklaring in de Helmondse zaak op de hoogte van daderinformatie die niet door justitie was vrijgegeven. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaringen die medeverdachte [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd betrouwbaar zijn en ziet dan ook geen aanleiding om deze verklaringen uit te sluiten van de bewijsvoering.
Het onder parketnummer 01/839325-10 tenlastegelegde (Helmond)
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 1] op 29 januari 2010:
Op 28 januari 2010 werd op de [adres] te Helmond een woninginbraak met geweld gepleegd. Ik heb een schoonheidssalon aan mijn woning. Omstreeks 19:25 was ik bezig met mijn klant [slachtoffer] toen de deurbel ging. Terwijl ik de deur opende voelde ik dat iemand met kracht tegen de deur duwde. Vervolgens kwam er een man naar binnen met een groot zwart wapen dat hij op mijn hoofd richtte terwijl hij iets als ‘je geld of je leven’ riep. Ik probeerde de deur dicht te duwen terwijl de man binnen stond waardoor zijn arm tussen de deur en het kozijn kwam. Ik zag dat de man met zijn duim iets bij het wapen deed. Daarna hoorde ik een knal en voelde ik hevige pijn in mijn rechterknie en zakte ik door mijn benen. Ik zag dat er bloed door mijn broek heen kwam. Toen ik op de grond lag, kwam de man op mij af en schreeuwde tegen mij dat hij geld wilde. Ondertussen sloeg de man mij opzettelijk met kracht met de bovenzijde van het wapen tegen de linkerzijde van mijn hoofd en sloeg hij mij in mijn gezicht. Ik voelde veel pijn. Door de pijn in mijn knie kon ik niet staan. De man zei tegen mij dat ik mij niet moest aanstellen en hij schopte mij meerdere malen in mijn rug en tegen mijn billen. Van de man moest ik op mijn rug gaan liggen. Hierna bond hij mijn polsen vast met tie-wraps. De man liep toen naar de salon en bond ook de polsen van [slachtoffer] vast met tie-wraps. Ook doofde hij de lichten en bleef hij constant roepen dat hij geld wilde. Ik hoorde de man in de salon rommelen en laden openen. Ik heb geroepen welke lade hij moest openen. Toen hij de portemonnee met opbrengst van mijn schoonheidssalon vond, riep hij dat hij meer geld moest hebben. Ik hoorde [slachtoffer] roepen dat hij haar tas maar moest pakken. Dit deed hij en hij pakte ook mijn tas en haalde geld uit mijn portemonnee. De man vroeg of er een kluis was en ik moest met hem mee naar boven. Hij trok me op mijn benen waardoor ik op mijn kapotte knie kwam te staan. Dit deed heel veel pijn. Ik ben toen, terwijl ik het uitschreeuwde van de pijn, naar boven getrokken. [slachtoffer] ondersteunde mij wel. Boven heb ik nogmaals gezegd dat er geen kluis is. De man heeft toen alles op de eerste verdieping doorzocht. Toen de man klaar was liep hij terug en duwde mij tegen mijn lichaam. Toen is hij ook de zolder gaan onderzoeken. Op een gegeven moment hoorde ik een zeer harde knal waardoor het licht in de gang uitviel. Hierna is de man naar beneden gerend en ik hoorde de deur dicht vallen. Ik heb geen motor van een auto of iets dergelijks gehoord.
Ik kan de man omschrijven als licht getint, eind 20/ begin 30, tenger postuur, ongeveer 1.85 meter, zwarte jeans en donkere capuchontrui, geen handschoenen. Hij sprak Nederlands met een buitenlands accent.
Op dit moment ben ik ernstig gewond aan mijn rechter onderbeen. De chirurg heeft mij verteld dat ik mogelijk in de toekomst een kunstknie krijg. Ik zal op korte termijn nog meerdere operaties moeten ondergaan.
Een bijlage met gestolen goederen behorend bij het proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 1] op 29 januari 2010:
Armbanden, oorsieraden, ringen, een horloge en geld.
Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] op 29 januari 2010:
Op 28 januari 2010 was ik om 18:45 uur bij de Schoonheidsalon aan de [adres] te [woonplaats] voor een behandeling bij [benadeelde 1]. Tegen het eind van de behandeling hoorde ik de deurbel van de salon gaan. [benadeelde 1] liep naar de deur en toen ze opende hoorde ik dat er tumult ontstond en dat zij iets riep in de trant van “ga weg gek”. Daarna hoorde ik een harde knal. Ik realiseerde mij dat dit een schot was. Ik hoorde ook gekreun van pijn. Toen zag ik dat [benadeelde 1] op de grond lag bij de deuropening. Ik zag een man in de behandelruimte. Hij zei dat ik een handdoek over mijn gezicht moest doen. Ik hoorde dat hij dringend om geld vroeg en hoorde hem zeggen dat hij niet voor fooi kwam en dat er meer geld moest zijn. Daarna haalde hij de handdoek van mijn hoofd en sommeerde mij mijn handen omhoog te doen en uit te steken. Hij bond ze vast met tie-wraps. [benadeelde 1] en ik moesten toen naar boven lopen. De man doorzocht ondertussen [benadeelde 1]’s tas en droeg [benadeelde 1] vervolgens de trap op. Op de eerste verdieping doorzocht de man alles en hij deed erg agressief. Hij is ook op zolder gaan kijken, ik moest voorop lopen en de lichten aandoen. Hij vond hier een doosje dat hij open probeerde te breken. Plotseling hoorde ik een schot afgaan waardoor het licht uitviel. Daarna is de man weggerend naar beneden. De man heeft ook mijn tas meegenomen.
De man had een Turks of Marokkaans uiterlijk en sprak Nederlands met een buitenlands accent. Hij was lang, ongeveer 1.90 meter en slank. Hij droeg zwarte kleding en een muts met open gezicht.
Een bijlage met gestolen goederen behorend bij het proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] op 29 januari 2010:
Twee portemonnees met inhoud (bankpasjes, geld, identiteitspapieren) en twee mobiele telefoons.
De verklaringen van [getuige 2] afgelegd op 28 januari 2010 en 31 januari 2010:
Op 28 januari 2010, omstreeks 19:00 uur, kwam ik met mijn man en kinderen naar huis gefietst. Ik zag dat er langs de woning, op de Bakshoeve te Helmond, een auto geparkeerd stond met een rechtop zittende man achter het stuur. De auto stond met zijn neus richting de Zandershoeve. Toen ik thuis kwam ben ik meteen mijn hond uit gaan laten. Ik zag de auto wederom en ik zag dat de man in de auto lag. Ik zag dat het kenteken 30-JBS-5 was. Ik noteerde het kenteken van de auto en keek de man in de auto aan. De man had een licht getinte huidskleur en donker kort haar. Hij had een vrij breed hoofd en ik schat hem tussen de 30 en 40 jaar.
De verklaring van [getuige 1] afgelegd op 21 februari 2011:
([getuige 1] wordt een foto van verdachte getoond) De persoon op de foto is [verdachte] of Belg. Zijn achternaam weet ik niet. ([getuige 1] wordt een foto van [neef getuige 1] getoond) De persoon op de foto is [neef getuige 1], mijn neef.
Ik heb het wel gehoord, maar ik ben niet bij de overval geweest. Ik weet niet wie allemaal wel. Ik heb wel gehoord wie het heeft gedaan ([getuige 1] wijst de foto van verdachte aan). Ik was twee weken na de overval bij [verdachte] in Gent, mijn neef was er ook, maar hij was even drinken halen. [verdachte] sprak over een schietpartij. Hij zei dat hij het zelf gedaan heeft en dat het in Helmond was gebeurd. Hij zei dat er ook nog 4 of 5 andere personen bij waren, maar hij noemde geen namen. Hij zei dat hij een vrouw in het been heeft geschoten bij een kapperswinkel. Verder vertelde hij niet hoe. [verdachte] vertelde wel dat hij erg weinig buit had opgedaan. Ik weet niet of [neef getuige 1] erbij betrokken was. [neef getuige 1] ging in die tijd wel veel met [verdachte] om.
Medische informatie betreffende [benadeelde 1] van 31 oktober 2010:
Bloedende inschotopening ter hoogte van de rechterknieschijf. Forse zwelling rechter onderbeen. Geen uitschotopening. Op 28 januari 2010 is een operatie ter fixatie van de knieschijfbreuk en tijdelijke fixatie van de knie en scheenbeenbreuk uitgevoerd. Er zijn nog diverse operaties die dienen te geschieden in verband met scheenbeenbreuken en knieletsel alsook de weke delen. De geschatte duur van het letsel wordt gesteld op maanden, maar de kniefunctie zal blijvend beperkt zijn.
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 29 januari 2010:
Op 28 februari 2010 om 20:30 uur werd er door verbalisanten als forensisch onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met de gewapende overval in de woning/ schoonheidssalon aan de aan de [adres] te [woonplaats]. Tijdens dit onderzoek werd op de vloer van de behandelkamer van de schoonheidssalon op de begane grond een zwarte kabelbinder aangetroffen. Deze kabelbinder werd inbeslaggenomen, veiliggesteld en gewaarmerkt met het spooridentificatienummer [AACE0246NL]#01. Ook werd er een kabelbinder aangetroffen op de overloop van de eerste verdieping. Deze kabelbinder werd inbeslaggenomen, veiliggesteld en gewaarmerkt met het spooridentificatienummer [AACE0244NL]#01.
Op 28 januari 2010 werd door het Elkerliek ziekenhuis te Helmond een witte (bebloede) blouse van het slachtoffer [benadeelde 1] overgedragen. Deze blouse werd voorzien van het spooridentificatienummer [AACE0239NL]#01.
Een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van 21 juli 2010:
Bemonstering [AACE0244NL]#01 van het uiteinde van een tie-wrap
Van het DNA in de bemonstering [AACE0244NL]#01 is een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken van minimaal twee personen, waarvan ten minste één man, reproduceerbaar aanwezig zijn. Alle DNA-kenmerken in het DNA-profiel van [verdachte] [RDY920] zijn reproduceerbaar zichtbaar in het DNA-mengprofiel. Daarnaast zijn in het DNA-mengprofiel van bemonstering [AACE0244NL]#01 op acht loci meerdere (in totaal negen) DNA-kenmerken reproduceerbaar aanwezig die artefacten van de gebruikte DNA-techniek kunnen betreffen en/of die afkomstig kunnen zijn van minimaal één andere persoon. Dit betekent dat het DNA in de bemonstering [AACE0244NL]#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] vermengd met DNA van minimaal één andere persoon.
Omdat niet kan worden aangenomen dat van alle celdonoren alle DNA-kenmerken zijn vastgesteld is een statistische berekening voor het bepalen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match niet mogelijk. Met betrekking tot de bemonstering [AACE0244NL]#01 van het uiteinde van een tie-wrap zijn daarom de volgende twee hypotheses beschouwd:
Hypothese I: de bemonstering [AACE0244NL]#01 bevat [verdachte] [RDY920] en een willekeurige onbekende persoon.
Hypothese II: de bemonstering [AACE0244NL]#01 bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn waarschijnlijker als hypothese I juist is, dan als hypothese II juist is. Dit betekent dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek waarschijnlijker zijn als de bemonstering [AACE0244NL]#01van het uiteinde van een tie-wrap DNA bevat van [verdachte] [RDY920] en een willekeurige onbekende persoon, dan als deze bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Bemonstering [AACE0246NL]#01 van het uiteinde van een tie-wrap
Van het DNA in de bemonstering [AACE0246NL]#01 is een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken van minimaal twee personen, waarvan ten minste één man, reproduceerbaar aanwezig zijn. Alle DNA-kenmerken in het DNA-profiel van [verdachte] [RDY920] zijn reproduceerbaar zichtbaar in het DNA-mengprofiel. Daarnaast zijn in het DNA-mengprofiel van bemonstering [AACE0244NL]#01 op twee loci enkele (in totaal drie) DNA-kenmerken reproduceerbaar aanwezig die artefacten van de gebruikte DNA-techniek kunnen betreffen en/of die afkomstig kunnen zijn van minimaal één andere persoon. Dit betekent dat het DNA in de bemonstering [AACE0244NL]#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] vermengd met DNA van minimaal één andere persoon. Als in de bemonstering [AACE0246NL]#01, naast [verdachte], DNA aanwezig is van minimaal één andere persoon, is de verwachting dat op meer dan twee loci DNA-kenmerken reproduceerbaar aanwezig zijn die duiden op de aanwezigheid van DNA van minimaal één andere persoon. Echter de loci waarop dit niet zichtbaar is, zijn gevoelig voor het neveneffect allele-drop out. Allele drop-out kan een verklaring zijn voor de eventuele afwezigheid van DNA-kenmerken in het DNA-mengprofiel van bemonstering [AACE0244NL]#01.
Omdat niet kan worden aangenomen dat van alle celdonoren alle DNA-kenmerken zijn vastgesteld is een statistische berekening voor het bepalen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match niet mogelijk. Met betrekking tot de bemonstering [AACE0246NL]#01 van het uiteinde van een tie-wrap zijn daarom de volgende twee hypotheses beschouwd:
Hypothese I: de bemonstering [AACE0246NL]#01 bevat [verdachte] [RDY920] en een willekeurige onbekende persoon.
Hypothese II: de bemonstering [AACE0246NL]#01 bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn waarschijnlijker als hypothese I juist is, dan als hypothese II juist is. Dit betekent dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek waarschijnlijker zijn als de bemonstering [AACE0246NL]#01 van het uiteinde van een tie-wrap DNA bevat van [verdachte] [RDY920] en een willekeurige onbekende persoon, dan als deze bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
Bemonstering [AACE0239NL]#05 van de blouse
Van het DNA in de bemonstering [AACE0239NL]#05 is een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken van minimaal twee personen, waarvan ten minste één man, reproduceerbaar aanwezig zijn. Alle DNA-kenmerken in de DNA-profielen van het slachtoffer [benadeelde 1] [RAAL6900NL] en [verdachte] [RDY920] zijn reproduceerbaar zichtbaar in het DNA-mengprofiel. Omdat het een blouse van het slachtoffer [benadeelde 1] betreft wordt aangenomen dat dit betekent dat de bemonstering [AACE0239NL]#05 van de blouse in ieder geval DNA bevat dat afkomstig is van het slachtoffer [benadeelde 1] zelf, vermengd met celmateriaal dat afkomstig kan zijn van [verdachte]. Daarnaast zijn in het DNA-mengprofiel op twee loci enkele (in totaal drie) DNA-kenmerken reproduceerbaar aanwezig die artefacten van de gebruikte DNA-techniek kunnen betreffen en/of die afkomstig kunnen van minimaal één andere persoon. Als in de bemonstering [AACE0239NL]#05 naast DNA van het slachtoffer [benadeelde 1] en [verdachte], DNA aanwezig is van minimaal één andere persoon, is de verwachting dat op meer dan twee loci DNA-kenmerken reproduceerbaar aanwezig zijn die duiden op de aanwezigheid van DNA van minimaal één andere persoon. Echter de loci waarop dit niet zichtbaar is, zijn gevoelig voor het neveneffect allele-drop out. Allele drop-out kan een verklaring zijn voor de eventuele afwezigheid van DNA-kenmerken in het DNA-mengprofiel van bemonstering [AACE0239NL]#05.
Omdat niet kan worden aangenomen dat van alle celdonoren alle DNA-kenmerken zijn vastgesteld is een statistische berekening voor het bepalen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match niet mogelijk. Met betrekking tot de bemonstering [AACE0239NL]#05 van de blouse zijn daarom de volgende twee hypotheses beschouwd:
Hypothese I: de bemonstering [AACE0239NL]#05 bevat DNA het slachtoffer [benadeelde 1] [RAAL6900NL] vermengd met [verdachte] [RDY920] en een willekeurige onbekende persoon.
Hypothese II: de bemonstering [AACE0239NL]#05 bevat DNA het slachtoffer [benadeelde 1] [RAAL6900NL] vermengd met DNA twee willekeurige onbekende personen.
De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn iets waarschijnlijker als hypothese I juist is, dan als hypothese II juist is. Dit betekent dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek iets waarschijnlijker zijn als de bemonstering [AACE0239NL]#05 van de blouse DNA bevat van het slachtoffer [benadeelde 1] [RAAL6900NL] vermengd met [verdachte] [RDY920] en een willekeurige onbekende persoon, dan als deze bemonstering DNA bevat van het slachtoffer [benadeelde 1] [RAAL6900NL] en twee willekeurige onbekende personen.
Een verklaring van B.J. Blankers van het NFI ter zitting op 7 februari 2012:
Het DNA aangetroffen op de uiteindes van de tie-wraps hebben we bemonsterd. Hieruit is een DNA-mengprofiel verkregen dat is vergeleken met DNA-profielen in de DNA-databank. Toen is [verdachte] als match naar voren gekomen omdat alle DNA-kenmerken in het DNA-profiel van [verdachte] reproduceerbaar zichtbaar zijn in het DNA-mengprofiel. Een statistische berekening zoals we die normaal in rapporten met betrekking tot DNA-onderzoek opstellen, was in dit geval niet mogelijk omdat niet kan worden aangenomen dat van alle celdonoren alle DNA-kenmerken zijn vastgesteld. Wel vinden wij na nader onderzoek dat de DNA-match met [verdachte] voldoende bewijswaarde heeft omdat de kans dat het DNA aangetroffen op de uiteindes van de tie-wraps afkomstig is van [verdachte], vele malen groter is dan dat het van een ander persoon afkomstig is. De kans dat het DNA afkomstig is van een willekeurige andere persoon dan [verdachte] kan worden aangeven met een indicatie van één op honderdduizend tot één op één miljoen.
De rechtbank
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 januari 2010 de overval te Helmond heeft gepleegd. De rechtbank neemt hierbij met betrekking tot de hierboven besproken DNA-match in overweging dat hoewel uit het proces-verbaal Forensisch Technische Ondersteuning geen statistische onderbouwing voor deze match volgt, de verklaring van NFI-deskundige B.J. Blankers ter zitting een voldoende overtuigende uiteenzetting geeft van de bewijswaarde van de DNA-match. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij begin januari 2010 tie-wraps had uitgeleend aan drie jongens en dat zijn DNA indirect overgebracht zou kunnen zijn op de tie-wraps gebruikt tijdens de overval, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Aan de overtuiging van de rechtbank draagt ook bij dat de auto door getuigen in de directe nabijheid van de overval gesignaleerd, was gehuurd door [neef getuige 1]. Zoals zal blijken uit de bespreking van de Eindhovense zaak, is [neef getuige 1] een goede bekende van verdachte en bovendien medepleger in die zaak.
Het onder parketnummer 01/839081-10 tenlastegelegde (Eindhoven)
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 3] op 22 januari 2010:
Op 21 januari 2010 werd op de [adres] te Eindhoven, een woninginbraak met geweld gepleegd. We zijn vanavond de [adres] ingereden. Terwijl wij bij onze woning aan kwamen rijden, zag ik meteen dat de voordeur van onze woning open stond. Ik had, toen ik vandaag weg ging, de voordeur gewoon achter me dichtgetrokken. [benadeelde 2] is toen uit de auto gestapt en liep richting de voordeur van onze woning. Ik hoorde dat [benadeelde 2] riep, “Politie, politie!” Ik ben uitgestapt. Ik zag bovenin mijn woning ook de schim van een persoon. Toen ik langs de auto stond, kwamen van rechtsachter 2 jongens aangelopen. Ik zag dat de lange jongen richting [benadeelde 2] liep. Ik zag dat de lange jongen met een zilveren pistool op [benadeelde 2] afliep. Ik zag dat hij het wapen op [benadeelde 2] richtte. Terwijl hij richting [benadeelde 2] liep, zag ik dat hij het wapen naar achter trok. Ik zag hem het wapen doorladen. Ik zag dat het een lang zilverkleurig wapen was. Ik zag dat de lange jongen [benadeelde 2] met zijn linkerhand bij zijn capuchon vastpakte. Vervolgens zag ik dat hij met de hand, waar hij het wapen in vasthad, een klap op het gezicht van [benadeelde 2] gaf. Vervolgens zag ik dat [benadeelde 2] zich los wist te maken en richting de Leenderweg rende. Terwijl [benadeelde 2] wegrende draaide de lange jongen zich om. Ik zag dat hij vervolgens zijn pistool op mij richtte. Vervolgens deed de lange jongen de deur van de auto open en pakte mijn dochtertje bij haar jas. Op een paar meter van de lange jongen stond de tweede jongen. Het was een vrij dikke jongen. Ik zag wel dat de dikke jongen ook een pistool in zijn handen had. Met een hand had de lange jongen mijn dochtertje vast en met de andere hand, hield hij het pistool op mijn hoofd gericht. Ik hoorde de lange jongen iets roepen van, “Die tas, die tas”. Hierop pakte de lange jongen mijn tas aan het hengsel vast en trok het van mijn lijf. Vervolgens rende de lange jongen weg. In mijn tas zaten 2 bankpassen. Ook zat in mijn tas het legitimatiebewijs van mijn zoontje. In de tas zaten ook 2 mobiele telefoons. Ik ben toen mijn woning ingelopen. Of er verder spullen uit de woning zijn weggenomen kan ik nu nog niet zeggen. Ik weet dat [benadeelde 2] van de week zijn auto heeft verkocht. [benadeelde 2] heeft daar al geld voor ontvangen. Het geld van de verkoop van de Golf 5, hebben ze meegenomen, zo hoorde ik achteraf van [benadeelde 2]. Het signalement van de lange jongen kan ik als volgt beschrijven: Marokkaans of Turks uiterlijk, lengte tussen de 1.85 meter en 1.90 meter, opvallend wit gelaat, sprak met Turks of Marokkaans accent, smal lang gezicht. Hij droeg het zilverkleurige pistool. Het signalement van de dikke jongen kan ik als volgt omschrijven: Marokkaans of Turks uiterlijk, dik, sprak met een accent en droeg het zwarte pistool.
Een bijlage met gestolen goederen behorend bij het proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 3] op 22 januari 2010:
Kleding, een Xbox, Nintento Dsi, Sony Wii (computer), 2 fotocamera’s, een videocamera, ringen, armbanden, oorbellen, hangers en kettingen.
Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 2] op 22 januari 2010:
Ik doe aangifte ter zake diefstal met geweld. Op 21 januari 2010 ben ik thuis vertrokken. Ik heb mijn woning geheel afgesloten achtergelaten. Ik heb samen met mijn vriendin [benadeelde 3] een dochtertje van 8 maanden. Tevens heeft mijn vriendin uit een eerdere relatie een zoontje van 5 jaar. Ik woon op dit moment bij mijn vriendin. Omstreeks 19:35 uur ben ik samen met mijn vriendin richting ons huis vertrokken. Omstreeks 19:50 uur kwam ik bij onze woning welke gelegen is aan de [adres] te Eindhoven aan. Toen ik mijn personenauto voor onze woning wilde parkeren zag ik dat mijn voordeur van mijn woning open stond op een kiertje. Ik zag iemand bewegen in de woonkamer of keuken van mijn woning. Nadat ik mijn personenauto tot stilstand had gebracht heb ik met luide stem geroepen “Politie, Politie”. Vervolgens zag ik dat het 5 jarige zoontje van mijn vriendin ook uit de personenauto was gestapt. Zij had het jongetje aan haar rechterhand vast. De kleinste van 8 maanden oud lag nog in de kinderstoel welke bevestigd is op de achterbank van de personenauto. Toen ik dichterbij de voordeur kwam zag ik wederom een schim in de richting van mijn achterdeur lopen. Vervolgens benaderde twee manspersonen mij en mijn vriendin van achteren. Van deze twee manspersonen kan ik zeggen dat de ene een lange magere manspersoon was, en de andere een wat forsere manspersoon was. Ik zag dat de lange magere manspersoon een wapen in zijn hand had en op ons richtte. Hierop hoorde ik dat de lange man naar mij en mijn vriendin riep “Naar binnen, naar binnen, of ik schiet!!”. Ik zag dat het vuurwapen wat de lange manspersoon vast hield zilverkleurig was. Ik hoorde dat de lange manspersoon een trekkende beweging naar achteren maakte waardoor het wapen een klikkend geluid maakte. Het leek erop dat de lange manspersoon het vuurwapen doorlaadde. Vervolgens zag ik dat de lange manspersoon met het vuurwapen in zijn hand, een slaande beweging maakte in de richting van mijn gezicht. Hij sloeg met de hand waar de man het vuurwapen in vast had. Tijdens het weg lopen pakte de lange manspersoon met het vuurwapen mij vast. Ik voelde dat hij mijn capuchon vast pakte. Mijn vriendin stond op dat moment met het kind van vijf (5) jaar aan de hand nog steeds bij de voordeur van onze woning. Toen ik me had kunnen los rukken heb ik het op een rennen gezet. Toen ik zag dat de twee mannen waren verdwenen ben ik terug gelopen naar mijn woning. Ik zag dat vanaf de zolder tot aan beneden alles overhoop was gehaald. Ik hoorde later dat de twee mannen, de handtas van mijn vriendin hebben afgepakt. Dit was in de voortuin op het moment dat ik was weggelopen. Ik kan beide mannen als volgt omschrijven: De lange man, die het wapen vasthad, had een Turkse uitstraling. Hij was rond de 1.90 meter en had een slank postuur. Hij had best een wit gezicht. De dikke man, was echt dik. Hij kon amper rennen.
De verklaring van [getuige 3] afgelegd op 21 januari 2011:
Op donderdag 21 januari 2010, omstreeks 17.45 uur, bevond ik mij op de [adres getuige 3] nummer 11 te Eindhoven. Ik zat op zolder achter de computer en keek naar buiten. Ik zag dat er een zwarte Volkswagen Polo stopte op de eerste parkeerplaats aan de rechterkant vanuit mijn zolderraam gezien. Dit is de [straat1] te Eindhoven. Het kenteken van de auto heb ik goed gezien. Ik heb dit genoteerd op een briefje. Ik weet het kenteken nu alleen niet meer uit mijn hoofd. Ik geloof dat het iets was van, [kenteken] of iets in de geest. De neus van de auto stond in de richting [adres getuige 3]. Er stapten drie personen uit deze auto. Deze drie personen liepen op hun gemak in de richting van de eerste brandgang aan de linkerkant in de [straat1], gezien vanuit [adres getuige 3]. Daar zijn ze echt ingelopen. 10 seconden nadat ze de brandgang in zijn gelopen kwamen ze weer terug. Ik kan persoon 1 als volgt omschrijven: manspersoon, fors postuur, 120 kg ongeveer, 25-30 jaar oud, keek sloom uit de ogen, vermoedelijk Turkse of Marokkaanse afkomst. Ik ben me vervolgens gaan concentreren op de persoon 1 en de auto. Toen ik omstreeks 19.57 uur wederom de zwarte polo uit de [straat1] zag komen, zonder verlichting, zelfde kenteken en met hoge snelheid, besloot ik de politie te bellen. Ik kon alleen persoon 1 zien. Ik herkende hem aan zijn postuur en zijn zithouding.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1]:
Op 25 januari 2010 heb ik telefonisch contact gelegd met [getuige 3]. In zijn verklaring van 21 januari 2010 noemt hij een kenteken van [kenteken] of gelijkend, maar geeft hij aan dat hij thuis een blad heeft laten liggen waarop hij het kenteken genoteerd had. De getuige [getuige 3] heeft op 25 januari 2010 op mijn verzoek het betreffende blad met het kenteken afgegeven op het hoofdbureau van politie te Eindhoven. Op dit blaadje stond [kenteken] genoteerd. Het betrof een volkswagen Polo type 2003. Dit had hij op 21 januari 2010 omstreeks 18.00 zelf waargenomen en genoteerd.
Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2]:
Door ondergetekende werd via de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam de tenaamstelling van het genoemde kenteken opgevraagd. Daarbij bleek dat het kenteken [kenteken] sedert 13 oktober 2009 te naam was gesteld van de hieronder volledig genoemde [getuige 1], geboren te [geboorteplaats] op [1988].
Een proces-verbaal van [verbalisant 1]:
In verband met inbraak woning met geweld, op de [adres] te Eindhoven, werd in het kader van een buurtonderzoek het volgende adres bezocht:
Op de [straat1][adres] verklaarde [persoon1] het navolgende aan mij: Ik heb mogelijk tijdens of kort voor de overval een man tegenover mijn woning gezien. Ik heb de man alleen maar zien staan op de parkeerplaats nabij de woning die overvallen is. Hier rookte de man een sigaret. De man viel mij op omdat deze opvallend rond keek in de omgeving.
Een verklaring van [getuige 4] afgelegd op 4 februari 2010:
Ik liep op donderdag 21 januari 2010 omstreeks 19:00 uur van de [adres] pand nr. 8 naar de [straat1] nr. 25 en toen zag ik een man uit een woning komen aan de [adres]. Deze man had een doos in zijn handen. Deze man liep toen van de [adres] in de richting van de [straat1]. Hij liep naar een voertuig toe. Dit was een zwarte Volkswagen, type Polo. Vervolgens zette hij de doos in zijn auto.
De verklaring van medeverdachte [getuige 1] afgelegd op 15 februari 2011:
Ik ken [verdachte] als Belg. Mijn neefje was daar. Die was daar best wel vaak. Ik ging na het werk toevallig langs. [verdachte] woont in Gent. Ik bedoel met neef OG. Dat is een bijnaam van [neef getuige 1]. [neef getuige 1] en Belg zaten die avond met z’n tweeën. Ik was met de auto. Ik moest naar Eindhoven rijden. Ik reed, naast mij zat mijn neef [neef getuige 1] en die jongen zat achterin. We reden naar Eindhoven. Daar vertelde die Belg mij, dat we zouden inbreken in een woning waar veel cash geld zou liggen. Ik moest ook wat spullen gaan halen in die woning. Zij gingen richting het huis. Ze hebben toen een deur opengebroken, volgens mij aan de achterkant. Ik ben van voren binnen gekomen en de Belg deed voor mij de deur open. Ik heb alleen een doos met kleren doorzocht en meegenomen. Ik heb de doos mee de woning uitgenomen. Ik heb de doos achter in mijn auto gezet. Ik ben toen in de auto gaan zitten. Mijn auto stond met de achterzijde naar het huis toe op ongeveer een afstand van 100 meter van de woning vandaan. Ik wist dat zij nog in het huis zaten. Ik ben naar een hoek van de straat gelopen. Daar heb ik een sigaret gerookt. Dit was volgens mij net nadat ik de doos achter in de auto had gezet. Ik ben eerst even in de auto gaan zitten, daar heb ik de eerste sigaret gerookt. Daarna ben ik uitgestapt en op de hoek van een straat gaan staan. Belg zei dat ik dan maar op de hoek moest gaan staan om alles in de gaten te houden. Ik zag het niet zitten en ben weer terug gegaan nadat ik deze tweede peuk gerookt had. Ik ging terug naar de auto. Toen ik weer terug in de auto zat hoorde ik geluiden. Ik hoorde een vrouwenstem. Ik vertrouwde het niet. Ik ben toen gaan kijken en zag een vrouw en een kindje. Ook zag ik een man rennen. Ik zag dat die Belg en [neef getuige 1] ook gingen rennen in de richting van mijn auto.
De verklaring van medeverdachte [getuige 1] afgelegd op 21 februari 2011:
- 120.
kg, ja dat ben ik niet en [verdachte] volgens mij ook niet. Dit moet dan [neef getuige 1] zijn.
De Belg kreeg een telefoontje op de weg terug. Hij beantwoordde een beetje in straattaal. Maar na het gesprek vertelde [verdachte] dat het de man van het huis was. Ik dacht na dit telefoontje dat dat de gsm was van een van de bewoners, de man of de vrouw. [verdachte] zat achter mij in de auto en volgens mij stond daar een zwarte tas. Ik zag hengsels en denk dat het een handtas was.
De verklaring van medeverdachte [getuige 1] afgelegd op 14 maart 2011:
[verdachte] liep voorop in de richting van de Amarylisstraat en kort daarop liep [neef getuige 1] ook die richting op. Ik zag [neef getuige 1] op de hoek staan van de [straat1] met de [adres]. Toen hij mij vroeg om mee te gaan spullen te halen in een huis ben ik met hem meegelopen naar de betreffende woning waarvan de voordeur al openstond. Deze woning ben ik samen met [neef getuige 1] ingelopen. Toen ben ik dus de woning ingegaan en heb die doos daar gepakt. Ik heb de doos met daarin de kleding mee naar buiten genomen. Ik ben weer naar mijn auto gelopen en heb de doos achterin mijn auto gezet op de achterbank. [verdachte] heeft mij verteld dat hij in die woning heeft ingebroken. Ik was in de buurt van mijn auto toen die mensen klaarblijkelijk thuis kwamen. Ik ben teruggerend omdat ik een vrouw hoorde schreeuwen en toen zag ik alleen die man in een flits wegrennen en een vrouw staan. [neef getuige 1] en [verdachte] kwamen toen al aangerend en ik ben met hun meegerend in de richting van mijn auto. Van mijn auto waren de lichten denk ik wel uit.
De verklaring van medeverdachte [neef getuige 1] afgelegd op 8 april 2010 te Gent:
Ik ben een vriend van [verdachte] sinds mijn twaalfde jaar. [verdachte] is in Gent komen wonen. Ik kom ongeveer drie à vier keer per week bij hem. Ik heb zelfs een huissleutel van zijn studio.
De rechtbank
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [neef getuige 1] en [getuige 1] betrokken is geweest bij de diefstal op 21 januari 2010 te Eindhoven. De rechtbank is van oordeel dat de samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [neef getuige 1] en [getuige 1] zo nauw en volledig was, dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde (mede) heeft gepleegd uitsluitend blijkt uit de verklaring van [getuige 1]. Dit betekent dat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht het feit niet bewezen kan worden. De rechtbank volgt de raadsvrouwe niet in haar oordeel. [getuige 1] verklaart dat hijzelf, [neef getuige 1] en verdachte op de plaats delict aanwezig waren. De aanwezigheid van [getuige 1] wordt bevestigd door technisch bewijsmateriaal (de sigaret met het DNA-materiaal dat matcht met het [getuige 1] ). De betrokkenheid en de aanwezigheid van zowel [neef getuige 1] als verdachte volgt behalve uit de verklaring van [getuige 1] ook uit de door de aangevers opgegeven signalementen waarbij sprake is van een “echt dikke jongen”, die amper kon rennen en de lange man met een Turkse uitstraling (aangever [benadeelde 2]) en de dikke jongen met Marokkaans of Turks uiterlijk en de lange man met Turks of Marokkaans uiterlijk, lengte tussen de 1.85 en 1.90, met Turks of Marokkaans accent en een smal, lang gezicht (aangeefster [benadeelde 3][getuige 5]. Voorts weegt de rechtbank mee dat [getuige 1], [neef getuige 1] en verdachte elkaar kennen en bij verdachte thuis in Gent thuis kwamen. Bij de door verdachte één week voor de Eindhovense overval gepleegde overval op de schoonheidssalon te Helmond, waarvoor verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld, was [neef getuige 1] eveneens betrokken in de zin dat de auto die in de onmiddellijke nabijheid van de overval is gesignaleerd, gehuurd was in Terneuzen door [neef getuige 1]. Voorts vertoont de bij de Helmondse zaak door verdachte gevolgde werkwijze overeenstemming met de werkwijze van de lange overvaller in de Eindhovense zaak. Ook in de Eindhovense zaak werd terstond na de confrontatie met de slachtoffers een wapen gebruikt om de eisen van de overvaller(s) kracht bij te zetten. Evenals in Helmond werd, zoals blijkt uit de aangiftes in beide zaken, een wapen gericht op het hoofd van een slachtoffer en ook nu was er sprake van (de dreiging met) zeer grof geweld waarbij zelfs een zeer jong kind als slachtoffer was betrokken. In zowel de Helmondse zaak als de Eindhovense zaak leek de overvaller te beschikken over informatie over een mogelijk in de woning aanwezig (groot) geldbedrag. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de conclusie dat verdachte ook de Eindhovense overval heeft gepleegd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
01/839325-10 (Helmond)
op 28 januari 2010, te Helmond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag en sieraden en een handtas met inhoud en portemonnees met inhoud en twee mobiele telefoons toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte:
- -
een vuurwapen heeft gericht op (het hoofd van) die De [benadeelde 1], en
- -
heeft geroepen tegen die De [benadeelde 1]: "geld of je leven", althans woorden van gelijke strekking, en
- -
een kogel met een vuurwapen in de knie van die De [benadeelde 1] heeft geschoten, en
- -
met een vuurwapen tegen het hoofd van die De [benadeelde 1] heeft geslagen, en
- -
met kracht tegen de rug en/of billen van die De [benadeelde 1] heeft geschopt, en
- -
tie-wraps om de polsen van die De [benadeelde 1] en die [slachtoffer] heeft gedaan, en/of
- -
die gewonde De [benadeelde 1] een trap op heeft gesleept/getrokken,
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel voor die De [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.
01/839081-10 (Eindhoven)
op 21 januari 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning een geldbedrag en een doos met kleren en een handtas met daarin twee bankpassen en een legitimatiebewijs en twee mobiele telefoons, een X-box, een Nintendo DSi, een wii-computer, 2 fotocamera’s, een videocamera en sieraden, toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en een jongen van 5 jaar en een meisje van 8 maanden, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader(s)
- -
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en een jongen van 5 jaar en een meisje van 8 maanden hebben gericht en daarbij hebben geroepen: "Naar binnen of ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- -
zichtbaar voor die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en een jongen van 5 jaar een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben doorgeladen en
- -
een slaande beweging met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben gemaakt in de richting van het gezicht van die [benadeelde 2] en
- -
die [benadeelde 2] hebben vast gepakt en
- -
een meisje van 8 maanden hebben vast gepakt en daarbij een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [benadeelde 3] hebben gericht en
- -
aan de tas van die [benadeelde 3] hebben getrokken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie. (bijlage 2)
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van voorarrest gevorderd. Voorts heeft hij tenuitvoerlegging van de vordering na voorwaardelijke veroordeling gevorderd. Ten aanzien van de vraag of er een TBS-maatregel opgelegd zou moeten worden, stelt de officier van justitie dat hij daartoe geen mogelijkheid ziet omdat het verband tussen de stoornis van verdachte en het gevaar aan de hand van de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) niet kan worden vastgesteld.
Het standpunt van de verdediging.
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring en een strafoplegging mocht komen, heeft de raadsvrouw matiging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf bepleit. Voorts heeft de raadsvrouw afwijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn draagkracht. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende strafverzwarende omstandigheden.
Verdachte heeft zich in de avonduren twee keer schuldig gemaakt aan een woninginbraak met geweld en bedreiging met geweld door middel van vuurwapengebruik.
Op 21 januari 2010 te Eindhoven hebben verdachte en zijn mededaders een woninginbraak met geweld gepleegd waarbij zelfs zeer jonge kinderen werden bedreigd. De slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden - afgezien van de financiële schade - doorgaans nog gedurende lange tijd nadelige gevolgen, waaronder het gevolg dat zij zich in een voor hen vertrouwde omgeving minder veilig zullen voelen. Verdachte heeft zich van deze mogelijke gevolgen kennelijk geen rekenschap gegeven en heeft met zijn mededaders louter uit financieel gewin gehandeld. De verdachte en zijn mededaders hebben door aldus te handelen op een brute en ingrijpende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers.
Tijdens de inbraak op 28 januari 2010 te Helmond heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval. Een van de slachtoffers is vastgebonden terwijl het andere slachtoffer in haar knie is geschoten en hierna herhaaldelijk is geschopt en geslagen door verdachte. Ook is het gewonde slachtoffer door verdachte de trap op gesleept en is zij gedwongen op de knie te steunen waarin was geschoten. Vervolgens heeft verdachte de hele woning overhoop gehaald. Hierna is verdachte vertrokken, zonder zich verder nog te bekommeren om de achtergelaten slachtoffers. De verdachte heeft zich bij het plegen van dit delict uitsluitend laten leiden door zijn verlangen naar geldelijk gewin en heeft zich geheel onverschillig getoond ten aanzien van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. In zoverre de op te leggen straf mede ten doel heeft nieuwe strafbare feiten te voorkomen, beoogt de rechtbank dat doel te bereiken door het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging. Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte zonder adequate behandeling niet terug te keren in de maatschappij.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging als volgt.
In het kader van de Helmondse zaak (parketnummer 839325-10) is verdachte geplaatst in het PBC. Hij heeft niet aan het onderzoek meegewerkt. De gesprekken die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en de gedragsdeskundigen van het PBC zijn betrekkelijk kort geweest en er is niet gesproken over het delict waarvan verdachte beschuldigd wordt. Verdachte is in het PBC geobserveerd en onderzoekers hebben een uitgebreid milieuonderzoek verricht. Bij dit milieuonderzoek is onder meer aandacht besteed aan het strafrechtelijk verleden van verdachte, zijn verblijf en gedrag in verschillende jeugdinrichtingen, zijn herhaalde ontsnappingen alsmede de PIJ-maatregel, aan de uitvoering waarvan verdachte zich bij herhaling heeft onttrokken. Onderzoekers beschrijven de conclusies van G. Bonroy, kinder- en jeugdpsychiater, en J. van Soest, psycholoog, die in 2006 ten grondslag hebben gelegen aan het opleggen van de PIJ-maatregel door het Haagse gerechtshof. Beide deskundigen schetsten een somber toekomstscenario van verdachte en achtten de kans op recidive groot. Een bejegening gericht op beveiliging van de maatschappij was volgens beiden geïndiceerd. In het verlengingsadvies in april 2008 uitgebracht in verband met de mogelijke verlenging van de PIJ-maatregel komt volgens de deskundigen van het PBC naar voren “dat de agressieve overlevingsstrategie die betrokkene op straat letterlijk hielp te overleven, hardnekkig was en diep in hem was verankerd” en “dat de behandeling een goede kans van slagen had, mits deze voor een langere periode kon worden voortgezet.” In een op 2 oktober 2008 uitgebracht verlengingsadvies PIJ-maatregel door Het Poortje wordt gesproken over een hoog recidive risico en een noodzakelijke behandeling om dat risico te verkleinen. Op 26 september 2009 is verdachte de inrichting waarop hij op dat moment verbleef ontvlucht. Nadien is hij nog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 voorwaardelijk, voor inbraken.
Uiteindelijk concluderen de deskundigen A. de Jong, F.R. Kruijsdijk en M. van Haaren van het Pieter Baan Centrum dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De gedragsstoornis van verdachte is begonnen voor zijn 15de levensjaar waarbij betrokkene niet in staat is zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden. Voorts is er sprake van een langdurig patroon van onverantwoordelijk gedrag en is er een lacunaire gewetensfunctie, die zich uit in externaliserend en minimaliserend gedrag. Naar het oordeel van de deskundigen van het PBC is de stoornis chronisch van aard en was die ook aanwezig voorafgaand en ten tijde van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank neemt de conclusie van het PBC en de gronden waarop deze berust ten aanzien van de bij verdachte bestaande stoornis over en maakt die tot de hare.
De gedragsdeskundigen van het PBC kunnen gegeven de beperkingen van het onderzoek geen uitspraak doen over het gevaar voor herhaling voor soortgelijke delicten op basis van de vastgestelde pathologie. De rechtbank is van oordeel dat in het verleden, zoals blijkt uit de weergave van de rapportage van het PBC, is vastgesteld dat er zonder behandeling sprake is van een hoog risico dat verdachte nieuwe strafbare feiten pleegt. Nadien heeft verdachte zich onttrokken aan verdere behandeling in het kader van de PIJ-maatregel. Ook een andere behandeling heeft niet plaatsgevonden. De rechtbank veroordeelt verdachte voor twee woningovervallen waarbij op nietsontziende wijze grof geweld is gebruikt. In de Helmondse zaak werd het slachtoffer dat eerst door verdachte in de knie was geschoten gedwongen mee naar boven te gaan en in de Eindhovense zaak (parketnummer 839081-10) schroomde verdachte niet een kind van acht maanden te betrekken bij zijn pogingen zijn wil op te leggen aan de slachtoffers. Deze feiten bevestigen naar het oordeel van de rechtbank het in 2008 vastgestelde recidiverisico en brengt de rechtbank tot het oordeel dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis, indien onbehandeld, een groot risico vormt voor het plegen van nieuwe en ernstige strafbare feiten. Zij vindt op dit punt ook steun in de diagnostische psychiatrische beschouwing van het PBC rapport (p. 58/62) waar wordt gesteld dat er een patroon is van “schending van en gebrek aan respect voor de rechten van anderen en onverantwoordelijkheid”.
De rechtbank overweegt hierbij dat de hierna te kwalificeren feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de problematiek van verdachte, het herhaalde vluchtgedrag en diens gevaarzettend handelen, zal de rechtbank tevens de verpleging van overheidswege gelasten.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1].
De officier van justitie heeft de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering verzocht omdat deze niet eenvoudig van aard is. De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering van de benadeelde partij verzocht. Subsidiair heeft de raadsvrouw de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering verzocht omdat deze niet eenvoudig van aard is.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van EUR 10.000,= aan voorschot immateriële schadevergoeding en EUR 7.249,25 aan materiële schadevergoeding (de posten 2, 3, 4 en 5 gedeeltelijk, namelijk 20 euro voor het opvragen van medische informatie en 34,50 euro voor een gehandicaptenkaart 2011). Eerstgenoemd bedrag van EUR 10.000,= vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict en het bedrag van EUR 7.249,25 vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overig gevorderde materiële schade en het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade nu deze onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 600,= terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatie-tarief kantonzaken. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3].
De officier van justitie heeft de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering verzocht omdat deze niet eenvoudig van aard is. De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering van de benadeelde partij verzocht. Subsidiair heeft de raadsvrouw de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering verzocht omdat deze niet eenvoudig van aard is.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van EUR 2.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde materiële schade nu deze onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 150,= terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatie-tarief kantonzaken. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2].
De officier van justitie heeft de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering verzocht omdat deze niet eenvoudig van aard is. De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering van de benadeelde partij verzocht. Subsidiair heeft de raadsvrouw de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering verzocht omdat deze niet eenvoudig van aard is.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte begroot op nihil.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Beslag. (beslaglijst, bijlage 3)
De officier van justitie heeft verzocht de teruggave van de goederen op de beslaglijst met nummer 1 tot en met 4 aangegeven aan [benadeelde 1], met nummer 5 en 9 aangegeven aan Suzuki Terneuzen en met nummer 10 aangegeven aan [persoon2]. Voorts heeft de officier van justitie bewaring ten behoeve van de rechthebbende verzocht van het goed op de beslaglijst aangegeven met nummer 8 en verbeurdverklaring van de goederen aangegeven met nummer 11 tot en met 13. De officier van justitie heeft ten slotte onttrekking aan het verkeer verzocht van het goed op de beslaglijst aangegeven met nummer 14.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de op de beslaglijst met nummer 1 tot en met 5, 9 en 10 aangegeven goederen aan [benadeelde 1], [persoon2] en Suzuki Terneuzen nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank zal bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het op de beslaglijst met nummer 8 aangegeven goed.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst met nummer 11 tot en met 13 aangegeven goederen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen aan verdachte toebehoren.
De rechtbank zal onttrekking aan het verkeer gelasten van het goed op de beslaglijst aangegeven met nummer 14 omdat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd met de wet of met het algemeen belang is en dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit is aangetroffen en dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel de belemmering van de opsporing daarvan.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 12/700066-08.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/839325-10:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld gepleegd tegen personen, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
T.a.v. 01/839081-10:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld gepleegd tegen personen, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen:
T.a.v. 01/839325-10, 01/839081-10:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. 01/839325-10, 01/839081-10:
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging
T.a.v. 01/839325-10:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 17.249,25 subsidiair 121 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
het slachtoffer [benadeelde 1] van een bedrag van EUR 17.249,25 (zegge zeventienduizendtweehonderdnegenenveertig euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 121 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit EUR 10.000,= immateriële schadevergoeding (post 1) en EUR 7.249,25 materiële schadevergoeding (post 2, 3, 4 en 5, gedeeltelijk voor zover betreffende 20 euro voor het opvragen van medische informatie en 34,50 euro voor een gehandicaptenkaart 2011). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het bedrag van EUR 10.000,= te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en het bedrag van EUR 7.249,24 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 1], van een bedrag van EUR 17.249,25 (zegge zeventienduizendtweehonderdnegenenveertig euro en vijfentwintig eurocent), te weten EUR 10.000, = immateriële schadevergoeding (post 1) en EUR 7.249,25 materiële schadevergoeding (post 2, 3, 4 en 5, gedeeltelijk voor zover betreffende 20 euro voor het opvragen van medische informatie en 34,50 euro voor een gehandicaptenkaart 2011). Het bedrag van EUR 10.000,= te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en het bedrag van EUR 7.249,24 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op EUR 600,= terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (te weten: het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade en de materiële schade gevorderd onder post 5 gedeeltelijk, 6 en 7) niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze zaken.
T.a.v. 01/839081-10:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2000,00 subsidiair 30 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
het slachtoffer [benadeelde 3] van een bedrag van EUR 2000,= (zegge tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde 3], van een bedrag van EUR 2000,= (zegge tweeduizend euro), te weten EUR 2000,= immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 150,= terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantongerechten. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (te weten: de gevorderde materiële schade) niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor het overige (te weten: het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade) af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze zaken.
T.a.v. 01/839081-10:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde 2] in zijn vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan [benadeelde 1], te weten: de in de beslaglijst met 1 tot en met 4 genummerde goederen.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan Suzuki Terneuzen, te weten: de in de beslaglijst met 5 en 9 genummerde goederen.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan [persoon2], te weten: het in de beslaglijst met 10 genummerde goed.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende, te weten: het in de beslaglijst met 8 genummerde goed.
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de in de beslaglijst met 11 tot en met 13 genummerde goederen.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: het in de beslaglijst met 14 genummerde goed.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Middelburg d.d. 14 oktober 2009, gewezen onder parketnummer 12/700066-08, te weten: Gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. P.J. Appelhof, leden,
in tegenwoordigheid van mr. D. Demirdas, griffier,
en is uitgesproken op 21 februari 2012.
mr. R.J. Bokhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.