Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen
Einde inhoudsopgave
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.3.4.3:4.3.4.3 Gelijkheid
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.3.4.3
4.3.4.3 Gelijkheid
Documentgegevens:
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk, datum 01-09-2013
- Datum
01-09-2013
- Auteur
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk
- JCDI
JCDI:ADS346723:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Toetsing aan mensenrechtenverdragen
Het is eerst weer relevant of belastingplichtigen die geen ab hebben en daarom geen toegang hebben tot een invorderingsfaciliteit bij overdracht tegen schuldigerkenning kunnen stellen dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De vergelijking kan worden getrokken met winstgenieters. In paragraaf 4.3.3.3 is deze toetsing al gedaan. Daar is geconcludeerd dat alhoewel ab-houders en winstgenieters vanuit het doel van de regeling zijn aan te merken als gelijke gevallen er geen sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel. Beide groepen hebben recht op een invorderingsfaciliteit; het zijn alleen de voorwaarden die verschillen. Een andere groep die in de vergelijking behoort te worden betrokken zijn personen die vallen onder het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (resultaatgenieters). Dit betreft belastingplichtigen die op grond van art. 3.90 Wet IB 2001 werkzaamheden verrichten en belastingplichtigen die vermogensbestanddelen ter beschikking stellen op grond van art. 3.91 dan wel art. 3.92 Wet IB 2001. Naar mijn mening zijn winstgenieters en resultaatgenieters geen gelijke gevallen. Er is geen sprake van een onevenredige ongelijke behandeling van ongelijke gevallen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Zie voor de argumentatie paragraaf 4.3.3.3.
Toetsing aan het draagkrachtbeginsel
Het is de overdrager die de belasting uiteindelijk moet voldoen. Hij wordt zelf belast voor de door hem genoten winst en aldus wordt er meer recht gedaan aan het draagkrachtbeginsel dan het geval is bij doorschuiffaciliteiten. Dit is niet anders dan bij de in de vorige paragraaf besproken invorderingsfaciliteit voor winstgenieters (art. 25, achttiende en negentiende lid, IW 1990). Ook hier geldt weer dat het renteloze karakter van de faciliteit in strijd is met het draagkrachtbeginsel.