Voor de toepasselijke regelgeving en literatuurvindplaatsen wordt verwezen naar de conclusies van mijn ambtgenoot Keus voor HR 27 februari 2009, LJN: BG9907 en HR 5 september 2008, LJN: BD4378.
HR, 27-11-2009, nr. 08/04087
ECLI:NL:HR:2009:BJ8335
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27-11-2009
- Zaaknummer
08/04087
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BJ8335
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ8335, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑11‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ8335
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8335, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ8335
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Ruilverkaveling. Bezwaren tegen lijst der geldelijke regelingen (81 RO).
27 november 2009
Eerste Kamer
08/04087
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE RUILVERKAVELING "DEN HAM-LEMELE",
zetelende te Zwolle,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Landinrichtingscommissie.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft als reclamant in de ruilverkaveling "Den Ham-Lemele" bij bezwaarschrift en aanvullend bezwaarschrift van 21 oktober en 17 november 2006 twaalf bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen ingediend. De bezwaren zijn op 7 november 2007 behandeld door de Landinrichtingscommissie. Die behandeling heeft ten aanzien van de bezwaren 1-5, 7,8 en 10-13 niet tot overeenstemming tussen partijen geleid. Ook de rechter-commissaris, die deze bezwaren heeft behandeld op 6 december 2007, heeft ten aanzien daarvan geen overeenstemming tussen partijen kunnen bewerkstelligen, waarna hij partijen heeft verwezen naar de zitting van de Rechtbank te Almelo.
De Rechtbank heeft, nadat op 25 maart 2008 een plaatsopneming was uitgevoerd, bij vonnis van 23 juli 2008 bezwaar 10 gegrond verklaard, de overige bezwaren ongegrond verklaard en bepaald dat in de lijst der geldelijke regelingen opgenomen dient te worden de aanspraak van [eiser] op een vergoeding van in totaal € 18.600,-- wegens kavelaanvaardingswerken.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Landinrichtingscommissie mede door mr. R.T. Wiegerink, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Landinrichtingscommissie begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 november 2009.
Conclusie 18‑09‑2009
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling ‘Den Ham-Lemele’
1.
De in dit cassatieberoep bestreden beslissing is genomen op een bezwaarschrift tegen de door de landinrichtingscommissie opgemaakte lijst der geldelijke regelingen. De zaak leent zich voor een verkorte conclusie1..
2.
Nadat verzoeker tot cassatie (hierna: reclamant) op 31 oktober 2006 op twaalf punten bezwaar had gemaakt tegen de lijst der geldelijke regelingen2., heeft de rechter-commissaris in deze ruilverkaveling de bezwaren mondeling behandeld op 6 december 2007. Voor zover geen overeenstemming werd verkregen, heeft de rechter-commissaris de bezwaren verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank te Almelo. Deze heeft op 25 maart 2008 een gerechtelijke plaatsopneming gehouden. Daags na de plaatsopneming heeft de landinrichtingscommissie een ‘aangepaste rapportage bodemkundig en hydrologisch advies’ in het geding gebracht. De rechtbank heeft de bezwaren mondeling behandeld ter terechtzitting van 3 april 2008. Bij vonnis van 23 juli 2008 heeft de rechtbank één van de bezwaren van reclamant gegrond verklaard en last gegeven tot een dienovereenkomstige aanpassing van de lijst der geldelijke regelingen. De overige gehandhaafde bezwaren zijn door de rechtbank verworpen.
3.
Namens reclamant is — tijdig en regelmatig — beroep in cassatie ingesteld3.. De landinrichtingscommissie heeft het cassatieberoep tegengesproken.
4.
In cassatie gaat het alleen nog om de bezwaren nrs. 2 en 3. Volgens deze bezwaren voldoet de grond die aan reclamant is toegedeeld niet aan de eis van ‘gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming’ in art. 148 Liw, zodat reclamant via de lijst der geldelijke regelingen behoort te worden gecompenseerd. Reclamant stelt droge landbouwgrond te hebben ingebracht en drassig terrein te hebben teruggekregen. De door de commissie voorgestelde drooglegging door bemaling is volgens reclamant onvoldoende om dit te compenseren. De rechtbank heeft deze bezwaren verworpen in rov. 8.
5.
Het cassatiemiddel richt zes ongenummerde klachten tegen dit oordeel. De eerste klacht houdt in dat de overgelegde rapportage4. slechts een niet-ondertekend, intern rapport is van de ambtelijke dienst die in opdracht van de commissie de ruilverkaveling uitvoert. Het is volgens reclamant geen akte in de zin van art. 156 Rv, noch een rapport van een onafhankelijke en onpartijdige deskundige, maar de weergave van een partijstandpunt.
6.
Voor zover het middelonderdeel veronderstelt dat de rechtbank het rapport heeft aangemerkt als een akte in de zin van art. 156 Rv, te weten ‘een ondertekend geschrift, bestemd om tot bewijs te dienen’ of heeft aangemerkt als een rapportage van een door de rechtbank benoemde deskundige, mist de klacht feitelijke grondslag. Uit niets blijkt dat de rechtbank aan het rapport die betekenis heeft gegeven. Voor het overige faalt de klacht omdat het de rechtbank als feitenrechter vrij stond aan het (al dan niet ondertekende) rapport die waarde te hechten welke haar geraden voorkwam. Het middel bevat geen concrete klachten over de inhoudelijke waardering ervan.
7.
Volgens de tweede klacht heeft de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat de aanvankelijke rapportage is herzien en dat reclamant tussen de toezending van het herziene hydrologische rapport en de mondelinge behandeling op 3 april 2008 te weinig tijd heeft gehad om adequaat te reageren door van zijn kant een tegenrapport over te leggen. De derde klacht voegt hieraan toe dat het argument van de rechtbank dat de bezwaren al van oktober 2006 dateren, niet opgaat, omdat in redelijkheid niet van reclamant kan worden verwacht dat hij reeds in de buitengerechtelijke fase of bij de behandeling van de bezwaren door de rechter-commissaris voor eigen rekening een deskundigenrapport laat uitbrengen.
8.
Blijkens de tweede volzin van rov. 8 heeft de rechtbank onderkend dat de landinrichtingscommissie een herzien rapport in het geding heeft gebracht. Voor zover het middel verwijst naar het Landelijk Reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken5., bedoelt het kennelijk de regel dat producties tenminste twee weken vóór de zitting behoren te worden overgelegd tenzij de rechter anders bepaalt. In dit geval is anders bepaald: blijkens het proces-verbaal van de op 25 maart 2008 gehouden descente (blz. 2 – 3) zijn na afloop van de descente afspraken gemaakt over de verdere gang van zaken, waaronder het toezenden van aanvullende rapportage. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 april 2008 is dan ook geen protest van reclamant vernomen tegen het tijdstip waarop de stukken waren toegestuurd. Ter zitting van 3 april 2008 heeft reclamant zich kunnen uitlaten over het herziene rapport dat de landinrichtingscommissie in het geding had gebracht. Ook art. 6 EVRM is niet geschonden.
9.
Volgens rov. 8 heeft reclamant geen concrete feiten aangedragen waaruit de rechtbank kan afleiden dat de door de landinrichtingscommissie voorgestelde cultuurtechnische maatregelen onvoldoende zijn. Het middel bestrijdt niet het oordeel dat reclamant is tekortgeschoten in zijn stelplicht. Met het aanvoeren van feiten behoefde reclamant niet te wachten tot na de ontvangst van het (herziene) hydrologische rapport van de landinrichtingscommissie. Reclamant heeft op gelijke voet met de commissie bij de rechtbank feiten kunnen stellen en rapporten van eigen deskundigen mogen inbrengen.
10.
Voor zover het middel klaagt over schending van het beginsel van equality of arms, omdat na de ontvangst van het herziene rapport van de landinrichtingscommissie de tijd te kort was om nog een rapport door een eigen deskundige te laten maken, heeft de rechtbank overwogen — en mogen oordelen — dat reclamant sedert de indiening van zijn bezwaren daarvoor voldoende tijd heeft gehad. Indien reclamant daartoe niet tijdig het initiatief heeft genomen, al dan niet uit een oogpunt van kostenbesparing, heeft de rechtbank de gevolgen daarvan voor zijn rekening mogen laten. Waar de rechtbank overweegt dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de door de commissie overgelegde herziene rapportage, geeft zij niet alleen te kennen dat reclamant te weinig heeft aangevoerd om de juistheid van zijn eigen standpunt te onderbouwen, maar óók dat hij te weinig feiten heeft aangevoerd om twijfel te zaaien over de juistheid van het standpunt van de landinrichtingscommissie. Blijkens de overweging ‘De bezwaren dateren immers al van oktober 2006’, is de rechtbank van oordeel dat het herziene rapport niet een geheel nieuw onderwerp aan de orde stelde. Geen rechtsregel noopte de rechtbank om ambtshalve een of meer deskundigen te benoemen.
11.
De vierde klacht houdt in dat de rechtbank in rov. 8 ten onrechte voorbijgaat aan de stelling van reclamant dat hij een eigen deskundigenrapport zou hebben willen laten opstellen, maar dat door de overvloedige regenval in de herfst van 2007 en winter 2007/08 een behoorlijke beoordeling door een deskundige niet mogelijk zou zijn6..
12.
De klacht faalt reeds omdat het vonnis impliceert dat reclamant al vóór de herfst van 2007 een deskundige had kunnen inschakelen. De rechtbank had de mogelijkheid — niet een verplichting — om de behandeling van de zaak aan te houden voor een nieuw deskundigenonderzoek. Om de in rov. 8 genoemde, m.i. niet onbegrijpelijke redenen heeft de rechtbank dat niet gedaan.
13.
De vijfde klacht houdt in dat de rechter-commissaris ten onrechte, want in strijd met art. 216, aanhef en onder c, in verbinding met art. 176 lid 2 Liw en art. 201 Rv, heeft geweigerd een plaatsopneming te houden. Dit verzuim zou onvoldoende zijn gecompenseerd door de plaatsopneming die de (meervoudige kamer van de) rechtbank nadien heeft gehouden, omdat reclamant onvoldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op het herziene hydrologisch rapport van de commissie.
14.
Deze klacht faalt reeds omdat de gestelde tekortkoming van de rechter-commissaris geen grond kan opleveren tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, die wél een plaatsopneming heeft gehouden. Reclamant heeft die plaatsopneming bijgewoond en heeft zich ter zitting van 3 april 2008 over de resultaten kunnen uitlaten.
15.
De zesde klacht houdt in dat de overweging van de rechtbank dat voor een hernieuwd deskundigenonderzoek geen plaats is, onbegrijpelijk is in het licht van de in het middel genoemde omstandigheden. Van een ‘hernieuwd deskundigenonderzoek’ kan volgens de klacht geen sprake zijn, omdat er nog helemaal geen onderzoek door een onpartijdige deskundige was geweest.
16.
Voor zover deze klacht voortbouwt op de eerdere klachten, faalt zij om dezelfde reden als die klachten. De overweging is ook overigens niet onbegrijpelijk: volgens de rechtbank had reclamant onvoldoende feiten gesteld, zodat de rechtbank niet meer toekwam aan een benoeming van een of meer onafhankelijke deskundigen.
17.
Het middel noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑09‑2009
Zie art. 214 Landinrichtingswet (Liw). De Landinrichtingswet is ingaande 1 januari 2007 vervangen door de Wet inrichting landelijk gebied (Stb. 2006, 666). Art. 95 lid 2 van deze wet bepaalt dat de Landinrichtingswet van toepassing blijft op landinrichtingsprojecten die reeds in voorbereiding of in uitvoering zijn, zoals het onderhavige project.
Zie art. 217 lid 2 in verbinding met art. 182, leden 1 – 3, Liw.
Het middel laat twijfel bestaan of hier het oorspronkelijke rapport dan wel het aangepaste hydrologische rapport is bedoeld. Voor het resultaat van de klacht maakt dit geen verschil.
Inmiddels vervangen door het Landelijk procesreglement (te raadplegen via www.rechtspraak.nl).
Zie rov. 7 aan het slot.