HR, 05-09-2008, nr. C07/080HR
ECLI:NL:HR:2008:BD4378
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
05-09-2008
- Zaaknummer
C07/080HR
- LJN
BD4378
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD4378, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD4378
ECLI:NL:HR:2008:BD4378, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD4378
- Wetingang
Landinrichtingswet; art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
Landinrichtingswet; art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 05‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Landinrichtingswet; bezwaar naar aanleiding van lijst der geldelijke regelingen tegen waardering van een bij ruilverkaveling Walcheren toegedeeld kavel, ontvankelijkheid (81 RO).
C07/080HR
mr. Keus
Zitting 13 juni 2008
Conclusie inzake:
[Eiser]
eiser tot cassatie
tegen
de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling "Walcheren"
(hierna: de Landinrichtingscommissie)
verweerster in cassatie
In deze zaak met betrekking tot de ruilverkaveling "Walcheren" heeft [eiser] naar aanleiding van de lijst der geldelijke regelingen onder meer tegen de waardering van de aan hem toegedeelde kavel [001] bezwaar gemaakt. In cassatie is in het bijzonder aan de orde of de rechtbank [eiser] in dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat het register van schattingsuitkomsten is gesloten.
1. Feiten en procesverloop
1.1 [Eiser] heeft op 10 mei 2005 bij de Landinrichtingscommissie bezwaar gemaakt tegen de lijst der geldelijke regelingen. Het bezwaarschrift vermeldt tien punten waartegen het bezwaar zich richt, waaronder de vermelde prijs van de overbedeling (punt 1). Verder vermeldt het bezwaarschrift dat de schade die als gevolg van de verdroging en grondwateronttrekking aan het huis en de bedrijfsgebouwen van [eiser] is ontstaan, nog zal worden begroot. De Landinrichtingscommissie wordt voor die schade aansprakelijk gesteld. Ten slotte stelt [eiser] in zijn bezwaarschrift dat hij schade heeft geleden doordat de Landinrichtingscommissie niet aan het kopen van vervangende grond voor zijn pachtkavel dan wel uitbreiding van zijn bedrijf heeft meegewerkt.
1.3 Ter zitting van de rechter-commissaris van 20 september 2006 zijn de in het bezwaarschrift onder 2, 5 en 8 vermelde bezwaren opgelost(2). De rechter-commissaris heeft de lijst der geldelijke regelingen dienovereenkomstig gewijzigd. Met betrekking tot de bezwaren, in het bezwaarschrift vermeld onder 1, 3-4, 6-7 en 9, werd (nog) geen overeenstemming bereikt. Ter behandeling van die bezwaren heeft de rechter-commissaris partijen naar de terechtzitting van de rechtbank Middelburg van 7 december 2006 verwezen(3).
In overleg met partijen heeft de rechter-commissaris het bezwaar met betrekking tot de schade ontstaan aan de woning en de bedrijfsgebouwen naar een zitting van de rechter-commissaris op een nader te bepalen datum in januari 2007 verwezen(4).
1.4 Op 30 november 2006 heeft de gemachtigde van [eiser] bij de Landinrichtingscommissie een aangepast bezwaarschrift tegen de toegekende schadevergoeding in het kader van de lijst der geldelijke regelingen ingediend. Bij het bezwaarschrift behoren enkele bijlagen, waaronder een rapport van [A] BV.
1.5 Ten overstaan van de rechtbank heeft [eiser] zich, onder meer en voor zover in cassatie van belang, op het standpunt gesteld dat de Landinrichtingscommissie bij het berekenen van de schattingswaarde van de aan hem toegedeelde kavel [001] van verkeerde uitgangspunten is uitgegaan. Door de schatters zou bij het bepalen van het voortbrengend vermogen van de grond geen rekening zijn gehouden met de aard en structuur van de ondergrond en andere factoren die op het voortbrengend vermogen van invloed zijn. De waarde van de aan [eiser] toegedeelde kavel, die bovendien een L-vorm heeft, is daarom veel te hoog ingeschat. Volgens [eiser] heeft dit tot gevolg dat hem een te hoog bedrag aan overbedeling in rekening is gebracht, terwijl volgens hem eerder van onderbedeling sprake is(5). De Landinrichtingscommissie heeft dit standpunt ter zitting van 7 december 2006 gemotiveerd bestreden en niet-ontvankelijkheid van [eiser] in het bedoelde bezwaar doen bepleiten(6).
1.6 Bij vonnis van 31 januari 2007 heeft de rechtbank [eiser] in zijn bezwaar met betrekking tot de schattingswaarde van kavel [001] niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank de bezwaren die betrekking hebben op de verrekenposten met betrekking tot drainage, vlakligging, uitzonderlijk lage bemestingstoestand en nutsklasse-indeling (deels) gegrond verklaard en de lijst der geldelijke regelingen dienovereenkomstig aangepast. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de proceskosten ten laste van de gezamenlijke rechthebbenden komen (rov. 4)(7).
1.7 Aan de niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn bezwaar met betrekking tot de schattingswaarde van kavel [001] heeft de rechtbank (in rov. 3.1) ten grondslag gelegd
"(...) dat, nu het register van schattingsuitkomsten is gesloten, deze waarde vaststaat. In het kader van de lijst der geldelijke regelingen kan tegen de schattingswaarde geen bezwaar meer worden gemaakt. De rechtbank zal reclamant in dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaren."
1.8 De (gedeeltelijke) gegrondbevinding van een aantal andere bezwaren en de dienovereenkomstige aanpassing van de lijst der geldelijke regelingen berust op de navolgende overwegingen:
"3.2. In de "Nadere regels betreffende de tweede schatting" zijn voor het hele ruilverkavelingsblok de normen en bedragen vastgelegd volgende welke de tweede schatting moet worden uitgevoerd. Daarin zijn ook regels opgenomen met betrekking tot de schatting van aanwezige drainage. Door reclamant zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het door de lic (Landinrichtingscommissie; LK) gehanteerde systeem geacht moet worden in strijd met de Landinrichtingswet te zijn of leidt tot onredelijke of onbillijke geldelijke regelingen die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad en waarvan in het onderhavige geval moet worden afgeweken. De waardering van de drainage is gebaseerd op de leeftijd van de drainage en niet op de mate waarin de aanwezige drainage functioneert of op de verwachte levensduur. De rechtbank zal het bezwaar van reclamant dan ook voor zover het de waardering van de aanwezige drainage betreft ongegrond verklaren.
De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren voor zover het ziet op het berekenen van te weinig drainage en de lijst der geldelijke regelingen aanpassen. De verrekenpost die ziet op aanwezige drainage moet worden verhoogd met een bedrag van € 246,-- zodat het totaal voor drainage te vergoeden bedrag op € 1.195,-- komt.
3.3. Voor wat betreft de vlakligging overweegt de rechtbank dat de lic de in de "Nadere regels betreffende de tweede schatting" gegeven summiere regels voor de beoordeling van de vlakligging nader heeft ingevuld. Daarbij heeft de lic ervoor gekozen om de vlakligging te beoordelen aan de hand van aanwezige ingesloten laagtes, omdat laagtes die midden in een kavel liggen een groter probleem bij de bewerking vormen dan een hellende kavel.
Niet gebleken is dat het voor de beoordeling van de vlakligging gehanteerde systeem geacht kan worden in strijd te zijn met de Landinrichtingswet en leidt tot onredelijke- of onbillijke geldelijke regelingen die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, zodat hiervan bij de beoordeling van de vlakligging mag worden uitgegaan.
Door de lic is in het kader van de bezwarenbehandeling aangeboden om als verrekenpost voor de mate van vlakligging een bedrag van € 1.000,-- op te nemen, uitgaande van een oppervlakte aan ingesloten laagtes van 1 hectare. De lic is daarbij uitgegaan van een matige vlakligging. De indeling van de vlakligging in de klasse matig is door reclamant niet bestreden. De invloed van de vlakligging op het voortbrengend vermogen wordt in het kader van de berekening van de vergoeding voor vlakligging niet meegenomen. De rechtbank zal het bezwaar van reclamant gegrond verklaren en de lijst der geldelijke regelingen aanpassen. In de lijst der geldelijke regelingen moet een door reclamant te ontvangen bedrag van € 1.000,-- ter zake van vlakligging opgenomen worden.
(...)
3.5. De door reclamant overgelegde rapportage van [A] B.V. onderschrijft niet het standpunt van reclamant dat sprake zou zijn van een uitzonderlijk lage bemestingstoestand. Wel, en dat is door de lic ook erkend, is sprake van een te laag kalkgehalte in de grond. Onbestreden is dat het kalkgehalte in 1998 nog 2,2 bedroeg. Door reclamant is sinds ingebruikneming extra organische mest opgebracht maar is geen kalkbemesting uitgevoerd. Aannemelijk is dat het gehalte ook ten gevolge van het niet uitvoeren van kalkbemesting van de afgaande eigenaar is gedaald. Voor zover het tekort aan kalkbemesting is ontstaan na 1998 en vóór ingebruikneming door reclamant in 2002, dienen de kosten van de extra bemesting die daardoor nodig is door de lic te worden gedragen. De kosten van extra kalkbemesting nodig doordat reclamant nagelaten heeft kalkbemesting toe te passen, dienen voor rekening van reclamant te blijven.
De lic heeft aangeboden om ter zake van extra kalkbemesting een bedrag te betalen van 2 keer € 550,-- totaal € 1.100,--. Daarbij gaat de lic uit van de aan kalkbemesting verbonden kosten van € 250,-- per hectare over een oppervlakte van 2.2 hectare, één keer in de twee jaar. Dit door de lic aangeboden bedrag is door reclamant niet gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal het bezwaar van reclamant gegrond verklaren voor zover het ziet op de kalkbemesting en de lijst der geldelijke regelingen aanpassen. In de lijst der geldelijke regelingen moet een door reclamant te ontvangen bedrag van € 1.100,-- worden opgenomen als verrekenpost ter zake van uitzonderlijk lage bemestingstoestand.
3.6. Wat betreft de nutsklasse indeling is door de lic in het kader van de bezwarenbehandeling al toegezegd de klasse-indeling 1 te wijzigen in 0. Bij indeling in klasse 0 is sprake van geen of nagenoeg geen wijziging in de verkavelingssituatie.
De toedeling van reclamant heeft voor hem, door toedeling van kavel [001], in vergelijking tot de inbreng, een aanzienlijke vormverslechtering tot gevolg. Verder heeft reclamant géén, althans nauwelijks, voordelen ten opzichte van zijn inbrengsituatie. Gelet hierop is indeling in nutsklasse -1 gerechtvaardigd. De rechtbank zal het bezwaar van reclamant gegrond verklaren en de lijst van geldelijke regelingen aanpassen. De lijst der geldelijke regelingen moet worden aangepast in die zin dat het door reclamant te betalen bedrag ter zake van het verkavelingsnut wordt berekend aan de hand van indeling in nutsklasse -1."
1.9 De ongegrondverklaring van het bezwaar in verband met extreme onkruidverontreiniging berust op de volgende overweging:
"3.4. Bepalend voor het opnemen van een verrekenpost ter zake van extreme onkruidverontreiniging is het moment van kavelovergang. Door reclamant is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van extreme onkruidverontreiniging. Dat volgt ook niet uit de door reclamant in het geding gebrachte rapportage van [A] B.V.. Het voorkomen van de in die rapportage genoemde onkruiden is, zo is door de lic onbestreden gesteld, mede het gevolg van het niet draineren en niet bewerken van het perceel. Nog afgezien daarvan betreft die rapportage niet het moment van kavelovergang. Gelet op de inmiddels sinds de kavelovergang verstreken tijd is thans ook niet meer vast te stellen of er destijds van extreme onkruidverontreiniging sprake was. De rechtbank zal dit bezwaar ongegrond verklaren."
1.10 Ten slotte heeft de rechtbank overwogen:
"3.7. Ter gelegenheid van de behandeling van de bezwaren van reclamant door de rechter-commissaris op 20 september 2006 is, in overleg met partijen, het bezwaar van reclamant met betrekking tot de schade ontstaan aan woning en bedrijfsgebouwen verwezen naar de rechter-commissaris zitting op een nader te bepalen datum.
Dit bezwaar heeft dientengevolge geen deel uitgemaakt van de behandeling door de rechtbank zodat met het wijzen van dit vonnis nog niet op alle bezwaren is beslist.
Voor het geval partijen in het kader van de behandeling door de rechter-commissaris overeenstemming bereiken omtrent het door de rechter-commissaris nog te behandelen bezwaar zal de rechtbank bij dit vonnis beslissen omtrent de tot op heden gemaakte proceskosten."
1.11 [Eiser] heeft tijdig(8) cassatieberoep van het vonnis van 31 januari 2007 ingesteld. De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten vervolgens schriftelijk doen toelichten.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 [Eiser] heeft één cassatiemiddel voorgesteld. Dat middel keert zich met drie klachten (A-C) tegen rov. 3.1 (en het dictum) van het bestreden vonnis. In rov. 3.1 heeft de rechtbank overwogen:
"3.1. Met betrekking tot de schattingswaarde van de door reclamant ingebrachte kavel [001] overweegt de rechtbank dat, nu het register van schattingsuitkomsten is gesloten, deze waarde vaststaat. In het kader van de lijst der geldelijke regelingen kan tegen de schattingswaarde geen bezwaar meer worden gemaakt. De rechtbank zal reclamant in dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaren."
2.2 Onderdeel A klaagt dat onjuist althans onbegrijpelijk is dat de rechtbank in rov. 3.1 over de "door reclamant ingebrachte kavel [001]" heeft gesproken, nu kavel [001] niet de door [eiser] ingebrachte, maar de aan hem toegedeelde kavel is, zoals [eiser] zelf duidelijk naar voren heeft gebracht (p. 3-8 van zijn bezwaarschrift) en zoals de rechtbank in rov. 2.1.1 van het bestreden vonnis ook zelf heeft onderkend.
2.3 Alhoewel onjuist is dat, zoals de rechtbank in rov. 3.1 heeft overwogen, kavel [001] de door [eiser] ingebrachte kavel is, kan de klacht bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Waar, naar het onderdeel ook zelf releveert, de rechtbank terdege heeft onderkend dat kavel [001] de aan [eiser] toegedeelde kavel is (in rov. 2.1.1 wordt tweemaal van "de aan hem toegedeelde kavel" gesproken, terwijl daarin voorts wordt overwogen dat "(d)e kavel met de L-vorm (...) aan reclamant niet toegedeeld (had) mogen worden" en dat "(d)eze kavel (...) af(wijkt) van de door hem ingebrachte kavel") en waar ook niet voor de hand ligt dat [eiser] tegen een te hoge schattingswaarde van de door hem ingebrachte kavel bezwaar zou maken, is het onmiskenbaar een verschrijving dat in rov. 3.1 (éénmaal) van de ingebrachte kavel wordt gesproken.
2.4 Onderdeel B betoogt dat, voor zover de rechtbank in rov. 3.1 het oog heeft gehad op de toegedeelde kavel, maar het (rechts)oordeel heeft uitgesproken dat in het kader van de lijst der geldelijke regelingen een reclamant geen bezwaar meer kan maken tegen de uitkomsten van de tweede schatting, dat oordeel van de rechtbank onjuist is. De tweede schatting vormt - zo blijkt uit art. 210 jo 212 Liw - onderdeel van de lijst der geldelijke regelingen en is wel degelijk voor bezwaar vatbaar, aldus het middel.
2.5 Alvorens de klacht te bespreken, ga ik kort in op de eerste en de tweede schatting, zoals die in het kader van de ruilverkaveling worden verricht.
Op grond van art. 161 Liw stelt de landinrichtingscommissie een zo volledig mogelijke lijst van rechthebbenden samen met vermelding van de aard en omvang van ieders recht. Vervolgens benoemt de landinrichtingscommissie de schatters, die onder haar leiding de eerste schatting van die rechten zullen verrichten, waarbij zij de gronden in klassen indelen en de gegevens met betrekking tot de inrichting van de gronden vastleggen (art. 164-166 Liw). De schatters verrichten hun werkzaamheden volgens het door de centrale commissie(9) vastgestelde stelsel van classificatie (art. 162 en art. 163 (oud) Liw)(10). Bij de eerste schatting gaat het om de bepaling van de onderlinge ruilwaarden van alle binnen het blok(11) gelegen percelen(12). De waarde van de onroerende goederen wordt bepaald teneinde de omvang van de inbrengrechten vast te leggen en bij het toedelingsproces daarmee rekening te houden(13). De landinrichtingscommissie legt de uitkomsten van de eerste schatting vast in een register van schattingsuitkomsten en op een kaart waarop de klassengrenzen staan aangegeven (art. 167 Liw). Het betreft hier de eerste schatting, die van de inbreng(14). Uiterlijk veertien dagen na de laatste dag waarop de lijst van rechthebbenden en het register van schattingsuitkomsten ter inzage hebben gelegen (vergelijk art. 168 lid 1 Liw), kan iedere belanghebbende zijn bezwaren tegen de toekenning en omschrijving van rechten op de lijst van rechthebbenden en tegen de uitkomsten van de eerste schatting schriftelijk bij de landinrichtingscommissie indienen (art. 170 Liw). Indien daartegen binnen de voorgeschreven termijn en op de voorgeschreven wijze geen bezwaren zijn ingediend, staan de rechten, zoals zij op de lijst van rechthebbenden zijn omschreven en toegekend, en de uitkomsten van de eerste schatting vast. De landinrichtingscommissie maakt daarvan proces-verbaal op (art. 171 Liw)(15).
Nadat de procedure van toedeling heeft plaatsgevonden (zie de art. 195 e.v. Liw voor het plan van toedeling en de art. 207 e.v. Liw voor de akte van toedeling), geeft de landinrichtingscommissie aan de schatters de opdracht tot, kort gezegd, het schatten van a) de verandering voor iedere eigenaar van de waarde van de gronden en de overige onroerende zaken als gevolg van de landinrichting, b) de waardeverandering van de gronden als gevolg van werkzaamheden en c) bij overgang der onroerende zaken de verrekenposten tussen de oude en nieuwe eigenaar (art. 210 Liw). De uitkomsten van de tweede schatting onder a) geven het verschil aan met die van de eerste schatting(16). Bij de eerste schatting werd de waarde van de inbreng bepaald, terwijl het bij de tweede schatting gaat om het nut, de waardevermindering als gevolg van de ruilverkaveling en dus de maatstaf voor de verdeling van de kosten over de eigenaren(17). De landinrichtingscommissie legt de uitkomsten van deze tweede schatting vast in een lijst der geldelijke regelingen (art. 211-212 Liw). De lijst der geldelijke regelingen houdt kort gezegd in: a) de waardeverandering van de onroerende zaken door de landinrichting alsmede de zo nauwkeurig mogelijke opgave van de daaruit voortvloeiende kosten voor de betrokken eigenaren, b) de waardeverandering door handelingen alsmede een opgave van de geldelijke verrekeningen voor de betrokken eigenaren en c) een opgave van de (overige) geldelijke verrekeningen voor de betrokken eigenaren (art. 212 lid 1 Liw). Binnen veertien dagen na de laatste dag van de maand gedurende welke de lijst der geldelijke regelingen ter inzage heeft gelegen (vergelijk art. 213 lid 1 Liw), kan iedere belanghebbende schriftelijk zijn bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen bij de landinrichtingscommissie indienen (art. 214 Liw). Indien daartegen binnen de voorgeschreven termijn en op de voorgeschreven wijze geen bezwaar is gemaakt, staat de lijst der geldelijke regelingen vast. De landinrichtingscommissie maakt daarvan proces-verbaal op (art. 215 Liw)(18).
2.6 Onderdeel B, dat is voorgesteld voor het geval dat de rechtbank als oordeel heeft uitgesproken dat tegen de uitkomsten van de tweede schatting geen bezwaar meer kan worden gemaakt, mist feitelijke grondslag. De rechtbank heeft in rov. 3.1 geoordeeld dat "nu het register van schattingsuitkomsten is gesloten" de schattingswaarde van de aan [eiser] toegedeelde kavel [001] vaststaat. Met "het register van schattingsuitkomsten" heeft de rechtbank onmiskenbaar gedoeld op het in art. 167 Liw genoemde register waarin de landinrichtingscommissie de uitkomsten van de eerste schatting vastlegt, en met de daaruit voortvloeiende schattingswaarde van kavel [001] op de waarde die bij die eerste schatting is bepaald. Wanneer geen of tevergeefs bezwaar is gemaakt tegen de uitkomsten van de eerste schatting, staan die uitkomsten vast (art. 170 jo 171 Liw). Daartegen kan dan later geen bezwaar meer worden gemaakt, óók niet naar aanleiding van de lijst der geldelijke regelingen, zoals de rechtbank in rov. 3.1 terecht heeft overwogen ("In het kader van de lijst der geldelijke regelingen kan tegen de schattingswaarde geen bezwaar meer worden gemaakt."). Aldus oordelend heeft de rechtbank niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven.
Dat de rechtbank zich zeer wel bewust is geweest dat tegen de uitkomsten van de tweede schatting, zoals vervat in de lijst der geldelijke regelingen, wél bezwaar kan worden gemaakt, blijkt uit de rov. 3.2 e.v., waarin de rechtbank inhoudelijk op de bezwaren van [eiser] tegen de uitkomsten van de tweede schatting en de vastlegging daarvan in de lijst der geldelijke regelingen is ingegaan. De rechtbank heeft in de rov. 3.2-3.3 en 3.5-3.6 een aantal van die bezwaren van [eiser] ook gegrond verklaard en de lijst der geldelijke regelingen dienovereenkomstig aangepast.
2.7 Onderdeel C betoogt dat, als de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zijn bezwaar is gericht tegen de uitkomsten van de eerste schatting, dat oordeel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. Uit het bezwaarschrift van [eiser] - met name de p. 3-8 daarvan - blijkt duidelijk dat het bezwaar van [eiser] tegen de uitkomsten van de tweede schatting is gericht. [eiser] klaagt immers erover dat het hem toegedeelde perceel ten gevolge van de ruilverkaveling een waardevermindering heeft ondergaan. Het middel wijst in dit verband ook nog op rov. 2.1.1 ("(...), die bovendien een L-vorm heeft, (...)") , waaruit zou blijken dat ook de rechtbank het bezwaar van [eiser] aldus leest dat het mede betrekking heeft op de vorm en het opbrengend vermogen van de toegedeelde kavel die door de landinrichting achteruit zouden zijn gegaan (en dus in de tweede schatting hadden moeten worden betrokken).
2.8 Bij de beoordeling van de klacht stel ik voorop dat de rechtbank geenszins heeft miskend dat het bezwaarschrift van [eiser] ook bezwaren tegen de uitkomsten van de tweede schatting bevat. De rechtbank heeft die bezwaren inhoudelijk behandeld en de bezwaren betreffende de drainage, de vlakligging, de bemestingstoestand en de nutsklasse-indeling c.q. vormverslechtering (gedeeltelijk) gegrond en het bezwaar betreffende de onkruidverontreiniging ongegrond bevonden (rov. 3.2-3.6).
Dat het bezwaarschrift van [eiser] bezwaren omvat die de tweede schatting betreffen, sluit uiteraard niet uit dat daarin mede bezwaren worden aangevoerd die op de eerste schatting betrekking hebben en waarin [eiser] dus niet kan worden ontvangen. De rechtbank heeft in het bezwaarschrift van [eiser] een zodanig bezwaar gelezen. Dat is het bezwaar dat de rechtbank (in rov. 3.1) als het bezwaar met betrekking tot de schattingswaarde heeft getypeerd en dat zij (in cassatie onbestreden) in rov. 2.1.1 als volgt heeft omschreven:
"Reclamant stelt dat de Lic bij het berekenen van de schattingswaarde van de aan hem toegedeelde kavel [001] van verkeerde uitgangspunten uitgegaan is. Door de schatters is bij het bepalen van het voortbrengend vermogen van de grond geen rekening gehouden met de aard en structuur van de ondergrond en andere factoren die van invloed zijn op het voortbrengend vermogen. De waarde van deze aan hem toegedeelde kavel, die bovendien een L-vorm heeft, is daardoor veel te hoog geschat. Reclamant verwijst naar de rapportage van [A] B.V. die in zijn opdracht is opgemaakt. Reclamant wordt als gevolg daarvan een te hoog bedrag aan overbedeling in rekening gebracht. Er is eerder sprake van onderbedeling. De kavel met de L-vorm had aan reclamant niet toegedeeld mogen worden. Deze kavel wijkt met meer dan 2 schattingsklassen af van de door hem ingebrachte kavel."
Het door de rechtbank bedoelde bezwaar is geen ander bezwaar dan het bezwaar dat op p. 3 van het aangepast bezwaar van 30 november 2006 onder 1 ("Overbedeling (onverpacht)") is omschreven. Het aangepast bezwaar noemt op p. 3 daarnaast de bezwaren met betrekking tot de drainage, de mate van vlakligging, de extreme onkruidverontreiniging, de uitzonderlijk lage bemestingstoestand en de verkaveling (nutsklasse-indeling c.q. vormverslechtering), welke bezwaren alle inhoudelijk door de rechtbank zijn besproken. Uit de adstructie van het als eerste genoemde bezwaar (in het bijzonder op p. 5 van het bezwaarschrift) blijkt dat dit bezwaar berust op een beweerdelijk onjuiste bepaling van de agrarische waarde op basis van het natuurlijk voortbrengend vermogen van de grond, omdat die waarde slechts aan de hand van aard, dikte en structuur van de bovengrond is bepaald en aard en structuur van de ondergrond en eventuele andere factoren die het natuurlijk voortbrengend vermogen van de grond bepalen, daarbij buiten beschouwing zijn gebleven. Het is niet onbegrijpelijk dat de rechtbank dit bezwaar heeft opgevat als een bezwaar dat op de eerste schatting betrekking heeft; het is immers de eerste, en niet de tweede schatting, die op het vaststellen van de agrarische waarde is gericht (vergelijk art. 162 lid 2 aanhef en onder c Liw en art. 2 van de op 26 juni 2004 in werking getreden Regeling herverkaveling, Stcrt. 2004, 118)(19). In dit verband kan mede worden gewezen op hetgeen het door de Landinrichtingscommissie opgestelde proces-verbaal (op p. 4) over de behandeling van dit bezwaar vermeldt:
"1. Reclamant is niet tevreden over de schattingswaarde van de toegedeelde grond. Reclamant beseft dat dit een gepasseerd station is en zich moet neerleggen bij de vaststelling van de ruilwaarde maar heeft moeite met de bijbehorende overbedeling."
Het slot van het onderdeel verwijst naar rov. 2.1.1, waarin de rechtbank onder meer het voortbrengend vermogen ter sprake heeft gebracht. Anders dan het onderdeel suggereert, blijkt uit rov. 2.1.1 echter niet dat de rechtbank het bedoelde bewaar aldus heeft opgevat dat het opbrengend vermogen door de landinrichting achteruit zou zijn gegaan en dat die achteruitgang in de tweede schatting had moeten worden betrokken. Dat, zoals het onderdeel constateert, de rechtbank in rov. 2.1.1 bovendien het bezwaar van [eiser] tegen de vorm van de hem toegedeelde kavel heeft genoemd, is juist ("De waarde van deze aan hem toegekende kavel, die bovendien een L-vorm heeft, is daardoor veel te hoog ingeschat."; onderstreping toegevoegd; LK), maar doet aan het bestreden oordeel niet af. De klacht met betrekking tot de vorm van de toegedeelde kavel is immers besproken in rov. 3.6 en deelt dus niet in de door de rechtbank uitsproken niet-ontvankelijkverklaring van [eiser]. Wat betreft de vingerwijzing die mr. Sluysmans in zijn schriftelijke toelichting onder 12 en 13 meent te kunnen ontlenen aan de suggestie van de rechter-commissaris dat [eiser] op eigen kosten ("op kosten van ongelijk") een rapport zou moeten laten opstellen ten aanzien van (in elk geval) de bemestingstoestand van het hem toegedeelde perceel, geldt ten slotte dat daarin evenmin steun voor het door het onderdeel verdedigde standpunt kan worden gevonden, nu [eiser] ook naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk was in zijn bezwaar betreffende de bemestingstoestand van het hem toegedeelde perceel en dat bezwaar nota bene (gedeeltelijk) door de rechtbank is gehonoreerd.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Op 1 januari 2007 is in werking getreden de Wet van 7 december 2006, houdende regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied, bij verkorting ook wel aangeduid als: Wilg), Stb. 2006, 666; zie voor de inwerkingtreding Stb. 2006, 677. Ingevolge art. 95 lid 1 Wilg is de Liw per 1 januari 2007 ingetrokken, maar blijft zij in beginsel van toepassing op landinrichtingsprojecten die reeds in voorbereiding of in uitvoering zijn (art. 95 leden 2-4 Wilg). Zie over de Wilg H.J.W. Leenen, De Wet inrichting landelijk gebied. 'Decentraal wat kan, centraal wat moet', BR 2007, p. 572-579.
2 Zie het proces-verbaal van de zitting van de rechter-commissaris van 20 september 2006, p. 3.
3 Zie het proces-verbaal van de zitting van de rechter-commissaris van 20 september 2006, p. 3/4.
4 Zie het proces-verbaal van de zitting van de rechter-commissaris van 20 september 2006, p. 4.
5 Rov. 2.1.1 van het bestreden vonnis.
6 Rov. 2.1.2 van het bestreden vonnis.
7 Zie ook rov. 3.8 van het bestreden vonnis.
8 Ingevolge art. 181 lid 2 jo art. 182 lid 1 Liw moet cassatie worden ingesteld binnen dertig dagen te rekenen van de dag waarop het vonnis is uitgesproken. De wet verlangt dat de partij die cassatieberoep instelt daartoe ter griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen een verklaring aflegt (art. 182 lid 2 Liw). Uit de bij de cassatiedagvaarding gevoegde akte blijkt dat [eiser] op 22 februari 2007 (en dus tijdig) ter griffie van de rechtbank Middelburg heeft kenbaar gemaakt cassatieberoep in te stellen. Ingevolge art. 182 lid 3 Liw wordt deze verklaring binnen veertien dagen met een ontwikkeling van de gronden der cassatie en vergezeld van een dagvaarding aan de tegenpartij betekend. Ook daaraan heeft [eiser] voldaan, nu de cassatiedagvaarding op 6 maart 2007 is uitgebracht. Zie over cassatie in landinrichtingszaken J.A.M.A. Sluysmans, Cassatie in landinrichtingszaken, BR 2006, p. 896-900.
9 De centrale commissie is de Centrale Landinrichtingscommissie zoals bedoeld in het per 28 mei 2004 ingetrokken art. 7 Liw. Sedert die datum wordt het stelsel van classificatie ingevolge art. 163 Liw bij ministeriële regeling vastgesteld; zie voor de desbetreffende wijziging van art. 163 Liw Stb. 2004, 223.
10 Het stelsel van classificatie bevat, kort gezegd, een algemene beschrijving van de aard, de kenmerken, het gebruik en zonodig de gesteldheid van de gronden, de indeling in klassen van de te schatten gronden en voor elke klasse de agrarische waarde per hectare, die als grondslag voor de toedeling zal dienen (art. 162 lid 2 Liw). Het stelsel van classificatie bevat tevens de grondslagen en de uitgangspunten voor de bepaling van de waardeverandering van de gronden en overige onroerende zaken als gevolg van de verwezenlijking van het landinrichtingsplan, de bepaling van de vergoedingen die verband houden met de overgang van onroerende zaken en de schatting van de andere dan de agrarische waarde (art. 162 lid 3 Liw).
11 Onder blok wordt verstaan: "een geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende zaken" (art. 1 Liw).
12 Praktijkboek onroerend goed, IIIC. Landinrichting, aant. 142 (D.L. Rodrigues Lopes).
13 Losbladige Wetgeving landelijk gebied, Landinrichtingswet, Toelichting, aant. IX.7. Vgl. Kamerstukken II 1979/80, 15 907, nrs. 3-4, p. 68: "De in de aanvangsfase van een landinrichtingsproject uit te voeren eerste schatting dient ter bepaling van de agrarische waarde van de gronden. Daarnaast worden tijdens de eerste schatting de grondslagen en uitgangspunten voor de tweede schatting uitgewerkt en vastgelegd."
14 Praktijkboek onroerend goed, IIIC. Landinrichting, aant. 142 (D.L. Rodrigues Lopes).
15 Zie voor de procedure, indien wel (tijdig en op juiste wijze) bezwaar is ingediend, de art. 172 e.v. Liw.
16 Praktijkboek onroerend goed, IIIC. Landinrichting, aant. 171 (D.L. Rodrigues Lopes).
17 Agrarisch grondverkeer, deel 1, A 5-1-84, onder "10.1 Inleiding". Vgl. Kamerstukken II 1979/80, 15 907, nrs. 3-4, p. 68: "De tweede schatting dient voor de toerekening van de kosten aan de eigenaren en voor de bepaling van de verrekeningen tussen de eigenaren onderling. De bij de tweede schatting geconstateerde waardeverandering van de onroerende goederen vormt de basis voor de door de eigenaren te betalen kosten. De waardeverandering kan een gevolg zijn van zowel de landinrichtingswerken als de resultaten van het plan van toedeling."
18 Zie voor de procedure, indien wel (tijdig en op juiste wijze) bezwaar is ingediend, art. 216 e.v. Liw.
19 Aldus ook mr. Sluysmans in zijn schriftelijke toelichting onder 16: "Bij de eerste schatting wordt de ruilwaarde van de grond bepaald op basis van het voortbrengend vermogen van die gronden. Dit voortbrengend vermogen is (enkel) afhankelijk van het bodemprofiel. Zaken als ligging en vorm van de kavels tellen bij de eerste schatting niet mee."
Uitspraak 05‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Landinrichtingswet; bezwaar naar aanleiding van lijst der geldelijke regelingen tegen waardering van een bij ruilverkaveling Walcheren toegedeeld kavel, ontvankelijkheid (81 RO).
5 september 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/080HR
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE RUILVERKAVELING "WALCHEREN",
zetelende te Goes,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Landinrichtingscommissie.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft op 10 mei 2005 bezwaar gemaakt bij de Landinrichtingscommissie tegen de lijst der geldelijke regelingen, onder meer tegen de waardering van de aan hem toegedeelde kavel [001].
De Landinrichtingscommissie heeft geen overeenstemming met [eiser] kunnen bereiken waarna het bezwaarschrift voor de zitting van de rechter-commissaris van de rechtbank Middelburg op 20 september 2006 is aangemeld. Ter zitting van 20 september 2006 zijn een aantal bezwaren opgelost en heeft de rechter-commissaris de overige bezwaren naar de rechtbank Middelburg verwezen.
De rechtbank heeft, nadat [eiser] een aangepast bezwaarschrift heeft ingediend bij de Landinrichtingscommissie en na mondelinge behandeling, bij vonnis van 31 januari 2007 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar met betrekking tot de schattingswaarde van kavel [001], de bezwaren met betrekking tot de verrekenposten ter zake van drainage, vlakligging, uitzonderlijk lage bemestingstoestand en nutsklasse-indeling (deels) gegrond verklaard en de lijst der geldelijke regelingen dienovereenkomstig aangepast. Voor het overige heeft de rechtbank de bezwaren ongegrond verklaard.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de Landinrichtingscommissie mede door mr. R.T. Wiegerink, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Landinrichtingscommissie begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 september 2008.