Hof Den Haag, 19-12-2017, nr. 200.213.366
ECLI:NL:GHDHA:2017:3563
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
200.213.366
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:3563, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑12‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2018/2
AR-Updates.nl 2018-0018
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0018
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
levensfasebudgeturen, CAO GGZ, vakantie? onregelmatigheidstoeslag
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.213.366/01
Zaak- en rolnummer rechtbank: 5134522 HA VERZ 16-106
beschikking van 19 december 2017
inzake
Stichting Yulius,
gevestigd te Dordrecht,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: Yulius,
advocaat: mr. J.D. de Rooij te Rotterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. M.M. Pasman te Haren (Gr).
Het geding
Bij beroepschrift (met bijlagen) ter griffie ingekomen op 5 april 2017 is Yulius in hoger beroep gekomen van de tussen haar als verweerster en [verweerster] als verzoekster gewezen beschikkingen van 14 november 2016 en 10 januari 2017 van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht (hierna: de kantonrechter). Daarbij heeft Yulius zes grieven aangevoerd. Deze grieven zijn door [verweerster] bij verweerschrift (met bijlage) bestreden. Bij akte van 5 september 2017 heeft Yulius haar verzoek verminderd, aldus dat de grieven 1, 2 en 4 zijn ingetrokken. Op 8 september 2017 heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben doen toelichten, Yulius door de mrs. I.H. Kersten en S.I. Witkamp, advocaten te Rotterdam en [verweerster] door haar advocaat voornoemd, allen aan de hand van aantekeningen. Bij die gelegenheid hebben partijen de hierna te bespreken afspraak gemaakt over een verdere beperking van het geschil in hoger beroep. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is een datum van de uitspraak bepaald.
Beoordeling van het hoger beroep
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In eerste aanleg heeft [verweerster] verzocht om Yulius te veroordelen tot betaling van verschillende bedragen aan achterstallige onregelmatigheidstoeslag over: (i) wettelijke vakantie-uren, (ii) bovenwettelijke vakantie-uren, (iii) compensatie-uren en (iv) levensfasebudget-uren. Op deze grondslag heeft de kantonrechter Yulius veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.886,10 bruto, onder overlegging van een deugdelijke specificatie, vermeerderd met wettelijke rente. Yulius is in de proceskosten veroordeeld.
In hoger beroep heeft Yulius verzocht dat de bestreden beschikkingen worden vernietigd en de vorderingen van [verweerster] alsnog worden afgewezen. Na het intrekken van de grieven 1, 2 en 4 hebben partijen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling afgesproken dat het hof uitsluitend een oordeel wordt gevraagd over de verschuldigdheid van het bedrag aan onregelmatigheidstoeslag over levensfasebudget-uren. Het hof begrijpt dat ook een oordeel over de proceskosten wordt gevraagd, uitsluitend gerelateerd aan het oordeel over dit overblijvende geschilpunt.
Het hof overweegt als volgt.
Het gaat in deze zaak om aanspraken, waarop de jaargangen 2010/2011, 2011/2013 en 2015/2017 van de CAO GGZ van toepassing waren. Al deze jaargangen kennen levensfasebudget-uren (hierna: LFB-uren). Deze zijn steeds geregeld in hoofdstuk 12C van de CAO GGZ. Het systeem houdt in dat de werknemer “naast vakantie-uren” per kalenderjaar een aantal verlofuren krijgt in de vorm van een levensfasebudget. Over dit budget is bepaald: “[d]e werknemer benut zijn levensfasebudget voor zijn duurzame inzetbaarheid in elke levensfase” (art. 1 lid 1). Deze LFB-uren kennen drie wijzen van aanwending (art. 1 lid 4): deze kunnen jaarlijks worden opgenomen, ze worden gespaard om later op te nemen (art. 3) of ze kunnen als geld worden gestort op de “Levenslooprekening” van de werknemer (art. 4).
In geschil is of de LFB-uren, indien deze als verlof worden opgenomen, gelden als vakantie-uren in de zin van art. 7:639 BW en art. 7 van Richtlijn 2003/88 EG (de Arbeidstijdenrichtlijn) en, in het bevestigende geval, of de onregelmatigheidstoeslag - een in de CAO GGZ geregelde toeslag op het loon voor werken op onregelmatige tijden - dan dient te worden doorbetaald over het genoten (vakantie)verlof.
Het hof stelt voorop dat boek 7, titel 10, derde afdeling van het BW – waarin het recht op vakantie is geregeld – noch de Arbeidstijdenrichtlijn of de CAO GGZ een definitie van het begrip “vakantie” kennen. Aangenomen mag worden dat het bij vakantie steeds gaat om betaald verlof.
In ECLI:NL:HR:1998:ZC2572, r.o. 3.3 is geoordeeld dat het doel van de vakantieregeling is: “de werknemer in verband met de werkbelasting die op hem drukt betaald verlof te verschaffen”. Dit oordeel is nadien bevestigd in ECLI:NL:HR:2000:AA5650, r.o. 3.4 en ECLI:NL:HR:2009:BI9633, r.o. 3.2.1. Deze doelstelling wordt ook wel als de recuperatiefunctie aangeduid. Zo is - bijvoorbeeld -in de totstandkomingsgeschiedenis van (onder meer) art. 7:640a BW over de recuperatiefunctie van vakantie gezegd:
“Gelet op het belang van tijdige recuperatie door het opnemen van vakantie is het van belang dat alle werknemers met het oog op de veiligheid en gezondheid, gestimuleerd worden om met regelmaat gebruik te maken van hun minimum vakantieaanspraak. De huidige mogelijkheid van (meerjarig) uitstel van de minimum vakantieaanspraken doet naar het oordeel van de regering onvoldoende recht aan het doel en het belang van vakantieopname, te weten tijdige recuperatie. De regering vindt voor deze opvatting steun in de jurisprudentie van het HvJEG. Volgens vaste rechtspraak beschouwt het HvJEG het recht op vakantie met behoud van loon als een bijzonder belangrijk beginsel van communautair sociaal recht waarvan niet mag worden afgeweken. In het belang van een doeltreffende bescherming van zijn veiligheid en gezondheid moet een werknemer daadwerkelijk rust kunnen nemen. De rustperiode boet niet aan belang in wanneer hij in een volgende periode wordt genomen (r.o. 31 van het arrest Schultz-Hoff waarbij ook het zogenoemde FNV-arrest (C-124/05) wordt aangehaald). Alleen bij wijze van uitzondering, kan bij het einde van het dienstverband het minimum-recht worden vervangen door een financiële vergoeding” (TK 2009/2010, 32465, nr. 3, p.6; zie hierover ook conclusie AG sub 3.14 bij NJ 2016/166, ECLI:NL:PHR:2015:356).
9. Samenvattend en anders gezegd: vakantie betreft betaald verlof, waarmee wordt beoogd de werknemer te laten recupereren – herstellen - van de werkbelasting. De vraag is dan ook of het systeem van de LFB-uren dit oogmerk heeft.
10. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Doel van deze regeling is als gezegd het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van de werknemer in elke levensfase. Dit doel is niet gelijk te stellen aan of op een lijn te stellen met de recuperatiefunctie in verband met de werkbelasting. Anders dan in de vakantieregeling is het verlof in de regeling van de LFB-uren niet gericht op het herstellen van de werkbelasting. Doel van de regeling is de individuele werknemer in staat te stellen desgewenst minder te werken in verband met de belasting die een bepaalde levensfase meebrengt. Die belasting kan van allerlei aard zijn, zoals de zorg voor kinderen of naasten, beperkingen als gevolg van leeftijd, of vanwege (andere) privéomstandigheden. Het gaat dan steeds om individuele omstandigheden. Zo kan de werknemer er ook voor kiezen deze LFB-uren in geld te genieten of op te sparen en pas op enig moment in de toekomst op te nemen, bijvoorbeeld omdat deze werknemer geen behoefte heeft aan jaarlijkse extra verlofuren maar het geld wenst te gebruiken voor een opleiding of een reis, respectievelijk in de toekomst een “sabbatical” wil nemen of eerder met pensioen wenst te gaan. Dit oogmerk van de regeling van de LFB-uren wordt niet anders door de vorm waarin deze uren worden genoten, betaald verlof of een geldelijke uitkering, of doordat het motief van een individuele werknemer om jaarlijks LFB-uren op te nemen, ook herstel van de door deze werknemer ervaren werkbelasting kan zijn.
11. Het voorgaande betekent dat LFB- uren niet gelijk te stellen zijn aan vakantie, ook niet als deze als verlof worden genoten. [verweerster] heeft dan ook geen recht op doorbetaling van de onregelmatigheidstoeslag over opgenomen LFB-verlofuren op de grond dat deze uren als vakantie zouden hebben te gelden. Een andere grondslag voor het betalen van deze toeslag over LFB-uren is gesteld noch gebleken.
12. De vordering van [verweerster] ter zake van onregelmatigheidstoeslag over opgebouwde LFB-uren is dus niet toewijsbaar. Echter, Yulius heeft niet gespecificeerd welk deel van het totaal toegewezen bedrag is gemoeid met deze vordering. Dit had wel op haar weg gelegen. Enig processueel debat hierover is dan ook uitgebleven. Uit de bestreden beschikkingen van de kantonrechter is dit bedrag evenmin af te leiden. Het hof zal daarom de eindbeschikking van de kantonrechter vernietigen voor zover Yulius is veroordeeld tot betaling van een bedrag ter zake van onregelmatigheidstoeslag over LFB-uren en de daarover toegewezen wettelijke rente, zonder dit bedrag te benoemen. Het hof vertrouwt er op dat partijen hierover overeenstemming zullen bereiken. Het was Yulius, zoals zij bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard, na overleg met de werkgeversorganisatie immers nog slechts erom te doen een principe-uitspraak over (alleen) deze vordering te verkrijgen; op de andere punten heeft zij een regeling met [verweerster] getroffen. Hetzelfde geldt voor de vordering tot terugbetaling van wat Yulius op grond van de bestreden beschikking ten onrechte op deze vordering heeft betaald.
13. Bij deze uitkomst past in beginsel dat [verweerster] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. Het hof zal de proceskosten echter compenseren nu de enige reden om met [verweerster] op het punt van (uitsluitend) deze vordering geen regeling te treffen was dat Yulius als gezegd een principe-uitspraak over dit punt wenste te verkrijgen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt de tussen partijen gewezen beschikkingen van 14 november 2016 en10 januari 2017 van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht, voor zover daarin is geoordeeld dat de onregelmatigheidstoeslag is verschuldigd over de genoten LFB-uren respectievelijk Yulius is veroordeeld tot betaling van een bedrag ter zake van onregelmatigheidstoeslag over LFB-uren en de daarover toegewezen wettelijke rente;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- -
wijst de vordering van [verweerster] tot veroordeling van Yulius tot betaling van een bedrag ter zake van onregelmatigheidstoeslag over LFB-uren, vermeerderd met wettelijke rente, af;
- -
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- -
veroordeelt [verweerster] aan Yulius terug te betalen al hetgeen de laatste aan de eerste heeft betaald ter zake van (i) onregelmatigheidstoeslag over LFB-uren en de daarover toegewezen wettelijke rente, (ii) vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele voldoening, en (iii) verklaart dit arrest op dit punt uitvoerbaar bij voorraad;
- -
compenseert de proceskosten in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, H.M. Wattendorff enM.V. Ulrici en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.