Rb. 's-Gravenhage, 05-12-2007, nr. 282787 / HA ZA 07-668
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9517
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
05-12-2007
- Zaaknummer
282787 / HA ZA 07-668
- LJN
BB9517
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9517, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 05‑12‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 05‑12‑2007
Inhoudsindicatie
incident tussen Sijtwende en het stadsgewest Haaglanden, meerkosten Sijtwende. Incidentele vordering Haaglanden wordt afgewezen met veroordeling van Haaglanden in de kosten. Hoofdzaak wordt verwezen naar rolzitting 16 januari 2008.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 282787 / HA ZA 07-668
Vonnis in het incident van 5 december 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SIJTWENDE B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres in de hoofdzaak in conventie,
verweerster in de hoofdzaak in reconventie, alsmede in het incident,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
het regionaal openbaar lichaam
STADSGEWEST HAAGLANDEN,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak in conventie,
eiser in de hoofdzaak in reconventie, alsmede in het incident,
procureur mr. H.J.A. Knijff.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als 'Sijtwende' en 'Haaglanden'.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het exploot van dagvaarding d.d. 27 september 2006 met (43) producties;
- -
de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid met (1) productie;
- -
de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
- -
het tussenvonnis van 14 februari 2007, waarbij de rechtbank te Amsterdam zich
onbevoegd heeft verklaard van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en de
zaak heeft verwezen naar deze rechtbank;
- -
het exploot van oproeping d.d. 20 februari 2007;
- -
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
tevens houdende incidentele vordering tot overlegging van documenten tevens
houdende verzoek tot deskundigenbericht, met (26) producties;
- -
het herstelvonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 23 mei 2007;
- -
de conclusie van antwoord in het incident;
- -
het faxbericht van de procureur van Haaglanden d.d. 24 oktober 2007, met als
bijlage een faxbericht van de advocate van Haaglanden d.d. 24 oktober 2007;
- -
de aantekeningen ten behoeve van het pleidooi in het incident van Haaglanden, met
- (2)
bijlagen;
- -
de pleitaantekeningen van Sijtwende.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
2.1.
Sijtwende vordert:
primair:
veroordeling van Haaglanden tot betaling van een bedrag van € 1.040.000,--, te vermeerderen met de handelsrente;
subsidiair:
veroordeling van Haaglanden tot betaling van een bedrag van € 1.350.531,--, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de handelsrente;
primair en subsidiair:
veroordeling van Haaglanden in de proceskosten.
2.2.
Zakelijk weergegeven voert Sijtwende daartoe het volgende aan.
Sijtwende heeft een idee ontwikkeld betreffende de aanleg van een weg op het tracé van Rijksweg 14 met overkluizing, te combineren met de bouw van woningen en een brandweergarage (het zogenaamde 'Sijtwendeplan' te Leidschendam-Voorburg). Dit heeft geleid tot een overeenkomst d.d. 11 september 1996 tussen Haaglanden, (toen nog) de gemeente Voorburg, de Staat der Nederlanden en Sijtwende, waarmee werd beoogd door middel van gezamenlijke inspanning en medewerking het Sijtwendeplan te realiseren. Ingevolge een daaruit voortvloeiende bilaterale overeenkomst tussen De Staat der Nederlanden en Sijtwende diende Sijtwende het in het betreffende plangebied gelegen deel van Rijksweg 14 aan te leggen. In het - met het oog daarop vastgestelde - oorspronkelijke ontwerp kruisten de twee rijbanen van de rijksweg ter plaatse van het kruispunt Mgr. van Steelaan/Rijksweg 14 gelijkvloers een bestaande tramlijn. Op een gegeven moment kwam Haaglanden met een alternatief voor die kruising, waarbij - in plaats van een gelijkvloerse kruising - een ongelijkvloerse kruising zou moeten worden gerealiseerd. Vervolgens is in juli 1999 besloten tot de aanleg van een tramtunnel ter plaatse van bedoelde kruising ('Project Tramtunnel'), waarvan de kosten voor rekening van Haaglanden zouden komen. Ter zake van het Project Tramtunnel kreeg Sijtwende van Haaglanden de opdracht om de voorbereidende werkzaamheden (fase 1) en de (her)inrichting van het kruispunt (fase 3) uit te voeren. Daarbij werd afgesproken dat de 'netto-meerkosten' - waaronder wordt verstaan het verschil tussen enerzijds de kosten die Sijtwende zou maken bij realisatie van het oorspronkelijke plan en anderzijds de kosten van Sijtwende betreffende haar werkzaamheden ter zake van het Project Tramtunnel - voor rekening van Haaglanden zouden komen. De door Sijtwende verzonden facturen met betrekking tot de werkzaamheden van fase 1 heeft Haaglanden zonder protest behouden en voldaan. Haaglanden weigert echter de kosten betreffende fase 3 te voldoen. Het totaalbedrag van de onbetaald gebleven netto-meerkosten beloopt een bedrag van € 1.350.351,-- en bestaat uit (i) kosten in verband met de uitvoering van het herontwerp van het kruispunt (fase 3) en (ii) vertragingskosten die het gevolg zijn van de trage besluitvorming binnen Haaglanden en de late start van de inpassing van de tramtunnel. Na overleg kwamen partijen in 2003 overeen dat voor wat betreft de hoogte van de meerkosten van Sijtwende moest worden uitgegaan van een bedrag van € 1.040.000,--. Haaglanden gaat echter niet tot betaling van dat bedrag over.
Primair maakt Sijtwende aanspraak op het overeengekomen bedrag ad € 1.040.000,--. Voor het geval de gestelde overeenstemming over dat bedrag niet komt vast te staan, stelt Sijtwende zich op het standpunt dat Haaglanden het bedrag ad € 1.350.531,-- aan haar dient te voldoen.
2.3.
Haaglanden heeft de vordering van Sijtwende gemotiveerd bestreden. Zijn verweer heeft hij doen uitmonden in een reconventionele vordering. In het kader daarvan vordert hij:
- I.
veroordeling van Sijtwende tot betaling van een bedrag van € 1.294.903,90, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
- II.
te verklaren voor recht dat Sijtwende op grond van de Afspraken gehouden is tot betaling van alle overige, niet in de onder I gevorderde betaling begrepen, door Sijtwende gemaakte minderkosten vanwege het Project Tramtunnel, waaronder doch niet beperkt tot de in de dagvaarding genoemde besparingen, deze minderkosten nader op de maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- III.
veroordeling van Sijtwende in de proceskosten.
2.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer en zijn reconventionele vordering voert Haaglanden - samengevat - het volgende aan.
Op zichzelf is juist dat partijen hebben afgesproken dat Haaglanden de netto-meerkosten van Sijtwende voor zijn rekening zou nemen. Dit betekent (i) dat de kosten die Sijtwende zonder tramtunnel ook zou hebben gemaakt voor haar rekening blijven en dat deze - indien reeds door Haaglanden voldaan - moeten worden terugbetaald en (ii) dat kosten die Sijtwende zich vanwege de tramtunnel heeft bespaard ten bate van Haaglanden moeten komen. Volgens Haaglanden hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de omvang van de netto-meerkosten van Sijtwende, noch over een onvoorwaardelijke betaling door Haaglanden van een bedrag ad € 1.040.000,--. Indien desondanks wordt geoordeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de meerkosten van Sijtwende, dan is van belang dat niet is voldaan aan de daaraan verbonden voorwaarden. Het subsidiair gevorderde bedrag ad € 1.350.531,-- is niet toewijsbaar, omdat Sijtwende geen - voor vergoeding in aanmerking komende - vertragingsschade heeft geleden. Ten slotte (meer subsidiair) stelt Haaglanden een substantiële tegenvordering van in totaal € 1.294.903,90 te hebben op Sijtwende (€ 1.098.553,90 ter zake van kosten die Sijtwende ook had moeten maken zonder tramtunnel + € 196.350,-- wegens besparingen als gevolg van de tramtunnel).
3. Het geschil in het incident
3.1.
Na wijziging/aanvulling van eis vordert Haaglanden Sijtwende - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te gebieden aan haar afschriften te verstrekken van:
- (i)
de oorspronkelijke begroting c.q. budgetten van Sijtwende voor het Plan Sijtwende;
- (ii)
de onderliggende stukken van de onder (i) bedoelde documenten;
- (iii)
de meer- en minderwerklijsten van haar aannemers, waaronder HGI, KWS en VHB;
- (iv)
de financiële afrekening van Sijtwende met de onder (iii) bedoelde aannemers;
- (v)
de financiële afrekening van Sijtwende met partners/opdrachtgevers, waaronder het Rijk, de gemeente Leidschendam-Voorburg, Beeldvast BV en Provast;
- (vi)
de financiële afwikkeling tussen haar aandeelhouders Bohemen BV en Volker Wessels Vastgoed BV ten aanzien van het Plan Sijtwende;
- (vii)
alle andere documenten, waarvan de rechtbank overlegging geraden acht.
3.2.
Haaglanden voert daartoe - verkort weergegeven - het volgende aan.
De tussen partijen gemaakte afspraken ter zake van het Project Tramtunnel veronderstellen transparantie van de zijde van Sijtwende. Sijtwende geeft echter geen openheid van zaken. Teneinde tot een juiste financiële afrekening te kunnen komen is kennisneming van de bedoelde stukken noodzakelijk. Aan de hand daarvan kan namelijk de omvang van de - te verrekenen - netto-meerkosten worden vastgesteld. Sijtwende is gehouden tot het verstrekken van de afschriften op grond van de artikelen 22 Rv., 162 Rv., 843a Rv. en/of 3:15j BW, alsmede op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken c.q. de redelijkheid en billijkheid.
3.3.
Sijtwende heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van Haaglanden. Voorzover nodig zal dit verweer bij de beoordeling van het geschil aan de orde worden gesteld.
4. De beoordeling in het incident
Artikel 22 Rv.
4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 22 Rv. kan de rechter - in elke stand van de procedure - partijen, dan wel één van hen, bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde bescheiden over te leggen. Of de rechter van die bevoegdheid gebruik maakt is overgelaten aan zijn procesbeleid. Anders dan Haaglanden kennelijk meent, komt hem op grond van dat artikel geen vorderingsrecht toe. Op dit moment ziet de rechtbank geen aanleiding om van bedoelde bevoegdheid gebruik te maken.
Reeds op grond van het vorenstaande treft de onderhavige grondslag geen doel.
Artikel 162 Rv.
4.2.
Ingevolge artikel 162 Rv. kan de rechter in de loop van het geding - op verzoek of ambtshalve - aan partijen, dan wel één van hen, openlegging bevelen van de boeken, bescheiden en geschriften, die zij op grond van de wet moeten houden, maken of bewaren. Ook deze grondslag kan Haaglanden niet baten, ongeacht of Sijtwende op grond van enige wettelijke bepaling gehouden is de gewenste stukken te houden, te maken of te bewaren, hetgeen Haaglanden stelt en Sijtwende betwist. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
4.3.Vooropgesteld
wordt dat de beoordeling of hij openlegging zal bevelen of niet geheel bij de rechter ligt; er bestaat daartoe geen verplichting. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken. Daarbij neemt zij in aanmerking dat artikel 162 Rv. onderdeel uitmaakt van de negende afdeling van Boek 2 Rv 'Bewijs'. Nu Sijtwende nog niet heeft gereageerd op de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie kan nog niet worden beoordeeld welke (relevante) kwesties in geschil zijn tussen partijen, noch of bewijslevering noodzakelijk is voor de afdoening van de zaak en, zo ja, op wie alsdan de bewijslast rust.
Artikel 843a Rv.
- 4.4.
Artikel 843a lid 1 Rv. bepaalt dat een partij, die daarbij een rechtmatig belang heeft, inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin zij partij is. Toewijzing van een daarop gegronde (incidentele) vordering is slechts mogelijk indien aan elk van die drie cumulatieve vereisten is voldaan.
- -
wijst het gevorderde af;
- -
veroordeelt Haaglanden in de kosten van het incident, tot op dit vonnis aan de zijde van Sijtwende begroot op nihil aan verschotten en op € 904,-- aan salaris van de procureur;
- -
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak:
- -
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 16 januari 2008 voor het nemen van een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Weiss en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.
4.5.Voorts is van belang dat het Nederlandse recht geen algemene exhibitieplicht voor partijen kent. Blijkens de parlementaire geschiedenis moet aan de orde zijn de situatie dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft. Artikel 843a Rv. biedt dus niet de mogelijkheid voor het opvragen van stukken waarvan de eisende partij (in het incident) slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stellingen.
4.6.De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering van Haaglanden niet toewijsbaar is op de onderhavige grondslag, zelfs indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat Haaglanden een rechtmatig belang heeft bij afgifte van alle door haar gewenste stukken, hetgeen Sijtwende bestrijdt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.7.Ten aanzien van (in ieder geval) de hiervoor onder 3.1. sub (i) tot en met (vi) bedoelde stukken kan Haaglanden niet worden aangemerkt als 'partij' in de zin van artikel 843a lid 1 Rv. In feite erkent Haaglanden ook dat hij - formeel gezien - daarbij geen partij is (vgl. pleitaantekeningen sub 31). De - door Haaglanden aangevoerde - omstandigheid dat partijen tot op zekere hoogte hebben samengewerkt in het kader van het Sijtwendeplan maakt het voorgaande niet anders. Haaglanden bepleit een ruime(re) interpretatie van het begrip partij in de zin van artikel 843a lid 1 Rv. Gelet echter op de huidige stand van de jurisprudentie (m.n. HR
18-2-2000, NJ 2001, 259) is daarvoor echter geen plaats. Ten aanzien van de door Haaglanden in dit verband nog opgevoerde (lagere) jurisprudentie, merkt de rechtbank op dat in die zaken het 'partijcriterium' kennelijk niet aan de orde was gesteld en zodoende ook geen (verdere) behandeling behoefde, waarbij nog in het midden wordt gelaten het belang van die jurisprudentie, gelet op genoemde uitspraak van de Hoge Raad. De omstandigheid dat Haaglanden belang heeft bij kennisneming van de stukken laat het voorgaande onverlet.
4.8. Met betrekking tot de hiervoor onder 3.1. sub (vii) bedoelde stukken geldt in ieder geval dat die niet als bepaald in de zin van artikel 843a lid 1 Rv. kunnen worden beschouwd. Daar komt bij dat Sijtwende zelf dient aan te geven van welke concrete stukken zij kennis wenst te nemen.
4.9. Overigens zouden ook de andere documenten - ten aanzien waarvan reeds onder 4.7. is overwogen dat geen afschriften behoeven te worden verstrekt - kunnen worden aangemerkt als onvoldoende bepaald. Toewijzing van de thans voorliggende vordering zou - zoals Sijtwende aanvoert - kunnen leiden tot executieproblemen, omdat de stukken niet voldoende gespecificeerd zijn omschreven, hetgeen zou kunnen meebrengen dat voor partijen niet duidelijk is van welke concrete stukken afschiften moeten worden verstrekt. Het vorenstaande klemt te meer nu het bestaan van sommige stukken niet eens vaststaat. Sijtwende heeft immers gemotiveerd gesteld dat de onder 3.1. sub (iii), (iv) en (v) bedoelde bescheiden niet aanwezig zijn, terwijl uit hetgeen Haaglanden met betrekking tot de stukken sub (iii), (iv), (v) en (vi) heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zij het bestaan van die stukken slechts veronderstelt (vgl. pleitaantekeningen sub 26).
4.10.Het door Haaglanden aan zijn vordering ten grondslag gelegde artikel 3:15j BW leidt evenmin tot toewijzing en wel om de navolgende redenen.
4.11.Op zichzelf is juist - zoals Haaglanden stelt - dat artikel 3:15j BW geen limitatief karakter draagt. Degenen die openlegging van een boekhouding vorderen zullen echter wel een rechtstreeks en voldoende belang moeten hebben. Dienaangaande heeft Haaglanden niets specifieks aangevoerd, hetgeen wel op zijn weg lag. Voor het aannemen van een rechtstreeks belang van Haaglanden is onvoldoende dat Haaglanden wil nagaan of zij crediteur dan wel debiteur van Sijtwende is.
Afspraken/redelijkheid en billijkheid
4.12. Tot slot heeft Haaglanden zich beroepen op (i) de tussen partijen gemaakte afspraken, zoals deze zouden blijken uit de brief van Sijtwende d.d. 19 mei 2003 (dagv. prod 22), alsmede (ii) de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.13. Anders dan Haaglanden, leest de rechtbank in voormelde brief van 19 mei 2003 niet dat Sijtwende zich jegens Haaglanden zou hebben verplicht tot het verstrekken van inzage in c.q. afschriften van de thans gevorderde bescheiden. Ook anderszins is niet gebleken c.q. aannemelijk geworden dat Sijtwende daartoe gehouden zou zijn op grond van gemaakte afspraken.
4.14. Het beroep op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft Haaglanden niet nader toegelicht, zodat daaraan wordt voorbij gegaan, mede in aanmerking nemend al hetgeen hiervóór reeds is overwogen.
Afronding
4.15. De slotsom luidt dat de incidentele vordering van Haaglanden zal worden afgewezen, met veroordeling van Haaglanden - als de in het ongelijk gestelde partij - in de proceskosten.
6. De beslissing
De rechtbank:
In het incident: