Deze aanvrage hangt samen met de onder nr. 09/04314 H bij de Hoge Raad aanhangige aanvrage, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 20-04-2010, nr. S 09/04315 H
ECLI:NL:PHR:2010:BL6774
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
S 09/04315 H
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BL6774
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BL6774, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL6774
Conclusie 20‑04‑2010
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
De kantonrechter in het arrondissement Zutphen, zitting houdende te Apeldoorn, heeft de aanvrager bij onherroepelijk vonnis van 18 december 2006 wegens ‘als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden’ bij verstek veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken, alsmede aan de aanvrager de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van zes maanden.
2.
Namens de aanvrager heeft mr. P.L. Hellinga, advocaat te Zwolle, herziening gevraagd van het vonnis van de kantonrechter.1.
3.1.
In de aanvrage wordt allereerst aangevoerd dat het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd onverenigbaar is met drie latere uitspraken, waarin — zo blijkt uit de door de aanvrager overgelegde producties — de aanvrager is vrijgesproken ter zake van soortgelijke feiten als die waarvoor de aanvrager in het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd is veroordeeld, te weten: overtreding van artikel 30 lid 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM). De aanvrager stoelt zijn aanvrage op de in artikel 457 lid 1 sub 1 Sv genoemde herzieningsgrond.
3.2.
De aanvrager miskent echter dat alleen dan met succes op grond van artikel 457 lid 1 sub 1 Sv herziening kan worden aangevraagd indien bij onderscheidene arresten of vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan of bij verstek gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken, welke niet overeen te brengen zijn. In desbetreffende latere uitspraken waar de aanvrager thans in herziening een beroep op doet, is de aanvrager steeds vrijgesproken, zodat voornoemde herzieningsgrond niet van toepassing kan zijn.2.
3.3.
Voor zover het herzieningsverzoek stoelt op artikel 457 lid sub 1 Sv is de aanvrage derhalve ongegrond.
4.1.
Voorts wordt in de aanvrage gesteld dat er sprake is van de in artikel 457 lid 1 sub 2 Sv genoemde herzieningsgrond.
4.2.
Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2o van artikel 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling
4.3.
In de aanvrage wordt aangevoerd dat de auto met het aan de aanvrager opgegeven kenteken [AA-00-BB] op het moment van de registercontroles reeds buiten gebruik was gesteld, zodat — althans zo versta ik de aanvrage — er op de verdachte op de pleegdatum (12 oktober 2005) van het onderhavige feit geen verplichting rustte om een verzekering overeenkomstig de WAM te sluiten en in stand te houden. De aanvrager wijst ter ondersteuning van de aanvrage op:
- 1)
een ‘registratie set’ van de politie (rapport PL0615/00-643107) d.d. 11 mei 2000 opgemaakt van een ongeval waarbij de aanvrager betrokken was. Blijkens de beknopte omschrijving van het ongeval had de aanvrager op de avond van het ongeval niet voortdurend zijn voertuig onder controle, waardoor hij met zijn voertuig in een greppel geraakte en tegen een boom tot stilstand kwam. Tevens bleek van (de verdenking van) alcoholgebruik zijdens de verdachte. Ten slotte houdt het rapport in dat het kentekenbewijs is ingevorderd en gezonden naar de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam3.;
- 2)
een schrijven d.d. 17 juli 2008 afkomstig van de RDW, welk schrijven, onder verwijzing naar artikel 37 lid 3 onder a Kentekenreglement,4. de mededeling behelst dat het voertuig met kenteken [AA-00-BB] met ingang van 17 juli 2008 als gedemonteerd is geregistreerd in het kentekenregister. Voorts wordt in de brief nog opgemerkt dat de wijziging in het kentekenregister, waarmee de aansprakelijkheid is beëindigd, heeft plaatsgevonden op voornoemde ingangsdatum, en dat die datum wellicht een latere datum is dan de datum van het verzoek. De reden daarvoor is, aldus het schrijven, dat de RDW niet met terugwerkende kracht een wijziging in het kentekenregister kan aanbrengen, omdat daardoor de zuiverheid van het register ernstig zou worden aangetast.
4.4.1.
Allereerst merk ik op dat, anders dan de aanvrager stelt, op grond van de hierboven weergegeven stukken niet zonder meer kan worden afgeleid dat de auto reeds op de pleegdatum van het onderhavige feit — te weten: 12 oktober 2005 — buiten gebruik was gesteld. Die omstandigheid blijkt noch uit het ‘politierapport’ (daaruit blijkt in zijn geheel niets omtrent een mogelijke buitengebruikstelling van desbetreffende auto), noch uit de brief van de RDW (welke brief immers inhoudt dat de auto pas met ingang van 17 juli 2008 als gedemonteerd staat geregistreerd). Alleen daarom al dient de aanvrage ongegrond te worden verklaard.
4.4.2.
Bovendien is naar mijn inzicht de enkele omstandigheid dat een auto buiten gebruik is gesteld onvoldoende om de hier aan de orde zijnde verzekeringsplicht op te heffen. Voor zover de aanvrager anders betoogt, dan miskent hij dat de kentekenhouder ingevolge artikel 2, eerste lid, WAM verzekeringsplichtig is zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is afgegeven en de verplichting tot verzekering pas dan wordt opgeheven ingeval op de voet van artikel 2 lid 3 WAM het motorrijtuig buiten gebruik wordt gesteld en gehouden door plaatsing buiten een weg gevolgd door een door de verzekeraar overeenkomstig artikel 13 van de Dienst Wegverkeer, als bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, gedane kennisgeving van schorsing van de verzekering wegens buitengebruikstelling van het motorrijtuig en voorts bedoelde opheffing van de verzekeringsplicht pas plaats vindt indien de geldigheid van het voor het desbetreffende motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs is geschorst overeenkomstig artikel 67 van de Wegenverkeerswet 1994.5.
4.4.3.
Voor zover de aanvrager bedoeld heeft te betogen dat er op hem geen verplichting rustte tot het afsluiten en in stand houden van een verzekering overeenkomstig de WAM omdat, afgaande op eerder genoemd ‘politierapport’, de politie het kentekenbewijs van de auto op 11 mei 2000 heeft ingevorderd6. en de aanvrager het kentekenbewijs niet meer in zijn bezit had, dan wordt mijns inziens hetgeen ik hierboven onder 4.4.2. heb opgemerkt eveneens miskend.
4.4.4.
Dat het kentekenbewijs is ingevorderd en/of de auto buiten gebruik is gesteld doet de verzekeringsplicht dus niet zonder meer vervallen. Gelet op het vorenstaande stel ik mij dan ook op het standpunt dat het aangevoerde niet tot het ernstige vermoeden leidt als hiervoor bedoeld en dat de aanvrage ongegrond verklaard dient te worden.
5.
Deze conclusie strekt ertoe dat de aanvrage zal worden afgewezen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2010
Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, Kluwer 2008, pagina 802.
Vermoedelijk wordt bedoeld: Dienst Wegverkeer, in het maatschappelijk verkeer aangeduid als RDW, waarvan het hoofdkantoor is gevestigd te Zoetermeer.
Artikel 37 lid 3 onder a Kentekenreglement houdt in: ‘De Dienst Wegverkeer kan een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van de dienst blijkt dat: a. het voertuig, waarvoor dat bewijs is afgegeven, voorgoed buiten gebruik is gesteld (…).’
Vgl. HR 1 december 2009, LJN BK4875.
Waarmee natuurlijk nog niet is aangetoond dat het kentekenbewijs sedert de gestelde invordering door de politie nooit meer aan de aanvrager is geretourneerd. Overigens merk ik op dat er zich onder de stukken een ‘proces-verbaal alcoholproject’ (kennelijk opgemaakt medio mei 2000) bevindt, dat betrekking heeft op het door de aanvrager genoemde ongeval. Daaronder bevindt zich ook het politierapport waar de aanvrager een beroep op doet. Het is mij niet geheel duidelijk geworden op welk moment dit proces-verbaal bij het dossier is gevoegd. Ik vermoed dat dit is gebeurd ten behoeve van een later op 13 april 2007 door de aanvrager gedaan gratieverzoek. Indien bedoeld proces-verbaal zich reeds ten tijde van de behandeling van de zaak waarvan thans herziening wordt gevraagd tussen de stukken bevond, dan levert het politierapport hoe dan ook geen novum op, nu in dat geval moet worden aangenomen dat de kantonrechter ten tijde van het behandelen van de strafzaak bekend was met het rapport. Maar zoals gezegd, met zekerheid kan ik dit niet vaststellen. Overigens merk ik nog op dat ik — op grond van de overige inhoud van het ‘proces-verbaal alcoholproject’ — sterk betwijfel of desbetreffende agenten wel het kentekenbewijs hebben ingevorderd, nu daarvan uit de overige stukken niets blijkt. Wel blijkt dat de agenten het rijbewijs van de aanvrager hebben ingevorderd, hetgeen ook, gelet op de situatie en de aard van het ongeval, meer voor de hand ligt dan de invordering van het kentekenbewijs. Ik vermoed dan ook dat de opmerking in het politierapport dat het kentekenbewijs is ingevorderd op een vergissing berust en dat bedoeld is op te merken dat het rijbewijs van de aanvrager is ingevorderd. Echter, nu het slechts een vermoeden betreft, zal ik dit punt verder laten rusten.