Hof Den Haag, 25-03-2016, nr. 2200334115
ECLI:NL:GHDHA:2016:770
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-03-2016
- Zaaknummer
2200334115
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:770, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑03‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 25‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Bevestiging van het vonnis, met aanvulling; TBS met dwangverpleging en een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren ter zake van onder meer een poging tot zware mishandeling van een destijds 73-jarige man en overvallen.
Rolnummer: 22-003341-15
Parketnummer: 09-809759-14
Datum uitspraak: 25 maart 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans gedetineerd in PI Midden Holland, Gev. De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest en dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Subsidiair – namelijk voor zover het hof niet de maatregel TBS met dwangverpleging zou opleggen – heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren wordt opgelegd, met aftrek van voorarrest.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Voorts is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en het beslag beslist zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 30 november 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld {aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2] en/of [restaurant S], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - richten van een revolver, althans daarop gelijkend voorwerp, op {aangever 2] en/of [aangever 1] en/of - (daarbij) meermalen, althans eenmaal, roepen "geld, geld" en/of - gooien van een tasje op de toonbank en daarbij zeggen dat het geld daarin moest worden gedaan;
2:
hij op of omstreeks 12 december 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benzinestation X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - richten van een revolver, althans daarop gelijkend voorwerp, op de borst van die [aangever 3] en/of - leggen van een tasje op de toonbank en/of (daarbij) zeggen van de woorden "doe het geld er in, wat je hebt";
3:
hij op of omstreeks 14 december 2014 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benzinestation Y], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - (meermalen) zeggen tegen die [aangever 4] "geef je geld" en/of - richten van een revolver, althans daarop gelijkend voorwerp, op die [aangever 4];
4:
hij op of omstreeks 25 oktober 2014 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of sleutels, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het - (met kracht) openduwen van de (voor)deur [adres 2] en/of - maken van stekende en/of zwaaiende bewegingen met een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp, naar/in de richting van die [aangever 5] en/of - (daarbij) meermalen, althans eenmaal, roepen "geld, geld" en/of "Als je mij geld geeft dan ga ik weg" en/of - slaan/stompen van die [aangever 5] (waardoor die [aangever 5] op de grond terecht kwam) en/of - (terwijl die [aangever 5] op de grond lag) (meermalen) schoppen op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam van die [aangever 5];
5 primair:
hij op of omstreeks 25 oktober 2014 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp, stekende en/of zwaaiende bewegingen naar/in de richting van die [aangever 5] heeft gemaakt (waardoor die [aangever 5] in zijn hand(en) werd geraakt) en/of (meermalen) die [aangever 5] heeft geslagen/gestompt (waardoor die [aangever 5] op de grond terecht is gekomen) en/of (vervolgens)(meermalen) op/tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5 subsidiair:
hij op of omstreeks 25 oktober 2014 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk met een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp, stekende en/of zwaaiende bewegingen naar/in de richting van [aangever 5] heeft gemaakt (waardoor die [aangever 5] in zijn hand(en) werd geraakt) en/of (meermalen) die [aangever 5] heeft geslagen/gestompt (waardoor die [aangever 5] op de grond terecht is gekomen) en/of (vervolgens) (meermalen) op/tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [aangever 5] heeft geschopt, waardoor deze [aangever 5] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
6:
hij op of omstreeks 04 november 2014 te Den Dolder, gemeente Zeist, [aangever 6] en/of [aangever 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een revolver, althans een daarop gelijkend voorwerp, op die [aangever 6] en/of [aangever 7] gericht en/of een revolver, althans een daarop gelijkend voorwerp, met (een) kogel(s) geladen en/of met een revolver, althans een daarop gelijkend voorwerp, (wilde/zwaaiende) bewegingen gemaakt, in elk geval een revolver, althans een daarop gelijkend voorwerp, aan die [aangever 6] en/of [aangever 7] getoond;
7:
hij in of omstreeks de periode van 7 november 2014 tot en met 9 november 2014 te Den Dolder, gemeente Zeist, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit (één of meer (afgesloten) kamer(s) van) een woning [adres 3] heeft weggenomen twee, althans één, televisie(s) (merk: Sony en/of Samsung) en/of een playstation (merk: Sony) en/of één of meerdere playstation spel(len) en/of een laptop en/of een draadloze muis en/of drie, althans één of meerdere, mobiele telefoon(s) (Samsung S3 en/of Apple Iphone) en/of een tablet en/of vijftien, althans meerdere, pakjes shag en/of twee, althans één, usb stick(s) en/of een koptelefoon en/of een random reader en/of geld (320 euro) en/of scheermesjes en/of een dvd en/of een dongel (van Albert Heijn) en/of een armband en/of een dvd-speler en/of een Apple Ipad en/of twee, althans één, horloge(s) (merk: Omega en/of Adidas) en/of een geluidsbox (merk: Bose) en/of vier, althans meerdere, broeken (merk: Armani), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 6] en/of [aangever 7] en/of [aangever 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door de voordeur en/of de deur(en) van de (afgesloten) kamer(s) (met een schroevendraaier, althans een soortgelijk voorwerp) open te wrikken/breken, in elk geval door middel van braak/verbreking.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de motivering van de op te leggen straf en maatregel.
Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvulling en verbetering aanbrengt.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd.
Nadere overweging
Het hof overweegt in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, het volgende.
Herkenningen getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep
overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – kort samengevat- bepleit dat alle normen, voorwaarden en regels, zoals die onder andere voortvloeien uit de handleiding en richtlijnen confrontaties, in onderhavige zaak met voeten zijn getreden, althans in ieder geval genegeerd. Bovendien hebben de getuigen [aangever 6] en [aangever 7] mogelijk een motief gehad om te liegen. Gelet op dit alles stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vermeende herkenningen door deze getuigen van de verdachte op de camerabeelden dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt – in aanvulling op de desbetreffende overweging van de rechtbank - hieromtrent als volgt.
De getuigen [aangever 6] en [aangever 7], beiden huisgenoten van de verdachte, is gevraagd de beelden van de overvallen te bekijken en zij hebben daarbij onafhankelijk van elkaar aangegeven dat zij de verdachte daarop herkennen als de overvaller.
[aangever 6] heeft op 10 januari 2015 verklaard in de overvaller van [restaurant S] in 2014 de verdachte te herkennen. De getuige herkent hem aan zijn houding, loopbewegingen, zijn jas, de revolver en de wijze waarop de verdachte zijn duim op de revolver houdt, zoals de verdachte ook bij de bedreiging van [aangever 6] en [aangever 7] deed (feit 6). [aangever 6] herkent verdachte ook als de overvaller van het [benadeelde partij 2]. Dit weet hij zeker vanwege het loopje, de houding en de starthouding toen de overvaller wegrende.
[aangever 7] heeft op 14 januari 2015 verklaard in de overvaller van [restaurant S] in 2014 de verdachte te herkennen aan zijn houding, kleding en de revolver. Hij heeft onder meer verklaard dat de kleding die de overvaller draagt, de outfit is die de verdachte aan heeft als hij op verlof naar zijn moeder gaat. [aangever 7] herkent de verdachte voorts aan zijn houding en motoriek als de overvaller van het [benzinestation X] en verklaart dat de verdachte een aparte manier van bewegen heeft.
Het hof overweegt dat geen sprake is van een (enkel- of meervoudige) fotoconfrontatie als bedoeld in de door de raadsman genoemde handleiding, waarbij een getuige van een strafbaar feit foto’s van een hem onbekend persoon worden voorgehouden. Beide getuigen zijn immers huisgenoten van de verdachte. Hun getuigenis is derhalve verzocht in hun hoedanigheid van (goede) bekenden van de verdachte en dus niet als getuigen van de overvallen. Met de stelling van de raadsman dat alle normen, voorwaarden en regels, zoals die onder andere voortvloeien uit de handleiding en richtlijnen confrontaties, in onderhavige zaak met voeten zijn getreden, heeft hij naar het oordeel van het hof miskend dat dit niet ziet op de hierboven beschreven herkenningen.
Het hof overweegt dat onrechtmatigheid van bewijsgaring met betrekking tot verklaringen van personen inhoudende herkenning van een verdachte als betrokken bij een strafbaar feit zich voordoet, indien de gang van zaken bij de totstandkoming van die herkenning onverenigbaar is geweest met een eerlijke procesvoering. Hiervan is het hof niet gebleken.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of de herkenningen betrouwbaar zijn. Gelet op de gronden waarop beide getuigen zeggen de verdachte te herkennen, waarbij zij duidelijk en gedetailleerd hebben omschreven waarop zij de herkenning baseren, ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen. Het door de verdediging opgevoerde motief om te liegen, te weten de vordering die zij als benadeelde partijen hebben ingediend ter zake de bedreiging en inbraak die zij aan verdachte toeschrijven, is niet aannemelijk geworden. Bij dat motief zou ook niet goed passen dat [aangever 7] heeft aangegeven dat hij de verdachte op de beelden van de overval op het [benzinestation Y] niet herkent als de overvaller. Het hof overweegt tot slot dat de verklaringen van de getuigen bevestiging in de andere bewijsmiddelen vinden.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien het hof het standpunt van de verdediging dat de vermeende herkenningen moeten worden uitgesloten van het bewijs niet volgt, de verbalisanten die de herkenningen hebben verricht, alsmede de getuigen [aangever 6] en [aangever 7], nader te horen.
Gelet op hetgeen het hof hierboven heeft overwogen, resulterend in het oordeel dat niet is gebleken van enige onrechtmatigheid met betrekking tot de totstandkoming van de verklaringen of onbetrouwbaarheid van deze verklaringen, acht het hof het niet noodzakelijk om de verbalisanten en [aangever 6] en [aangever 7] te horen.
Het hof wijst het verzoek derhalve af.
Aanvulling gronden
Het hof zal het vonnis waarvan beroep aanvullen met het volgende bewijsmiddel:
- Ten aanzien van feiten 4, 5 en 7
1. De verklaring van de verdachte afgelegd tegenover het hof d.d. 14 maart 2016, voor zover inhoudende:
“Het klopt dat ik de door de rechtbank onder 4, 5 en 7 bewezenverklaarde feiten heb begaan”.
Verbetering gronden
Ten aanzien van de volgende zinsnede, als vermeld in het vonnis waarvan beroep, dient het volgende te worden verbeterd.
- Het in de 3e alinea van paginanummer 12 genoemde IMEI-
nummer dient te worden vervangen door het volgende IMEI-nummer: “359933031551533”.
Verbetering en aanvulling van voetnoten
Ten aanzien van de voetnoten, als vermeld in het vonnis waarvan beroep, dient het volgende te worden verbeterd.
- Voetnoot 26 dient te worden aangevuld met Proces-verbaal van bevindingen, p. 137.
- In voetnoot 29 dient Proces-verbaal van bevindingen p. 137 te worden vervangen door Proces-verbaal van relaas/raadkamer p. 133.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een destijds 73-jarige man. De verdachte heeft de man in zijn eigen woning bedreigd en gestoken met een mes en hem verschillende malen geschopt en geslagen, ook toen het slachtoffer al op de grond lag. De verdachte heeft vervolgens geld en sleutels uit de woning meegenomen. Dat het slachtoffer niet ernstig gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. De impact van een dergelijk feit blijkt eens te meer uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer van de woningoverval, die daarin verklaart dat hij nog steeds te kampen heeft met ernstige psychische problemen.
Voorts heeft verdachte zich op een zeer brutale, agressieve en bedreigende wijze schuldig gemaakt aan gewapende overvallen op een restaurant, een Shell-benzinestation en een BP-tankstation.
Dergelijke feiten maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Meer in het bijzonder bij de slachtoffers die vaak langdurig lijden onder de psychische gevolgen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een bedreiging van twee medebewoners van de zorginstelling waarin hij verbleef, alsmede aan diefstal van spullen uit de kamers van die twee medebewoners. Het hof rekent ook deze feiten verdachte ernstig aan. Naast de schade en ergernis die de inbraak heeft veroorzaakt, heeft de bedreiging grote impact gehad op de slachtoffers. Een van hen heeft in een schriftelijke slachtofferverklaring verklaard last te hebben gehad van herbelevingen en intensieve begeleiding nodig te hebben gehad om er weer bovenop te komen. Het feit dat verdachte, nota bene als huisgenoot, de slachtoffers in hun eigen woonomgeving heeft bedreigd, een plek waar zij zich juist veilig dienen te voelen, neemt het hof de verdachte zeer kwalijk. Dat verdachte vervolgens met de inbraak ook geen enkel respect heeft getoond voor hun eigendommen, acht de rechtbank eveneens laakbaar.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts heeft het hof met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht geslagen op de in eerste aanleg uitgebrachte stukken, te weten een reclasseringsadvies van GGZ Palier Den Haag d.d. 12 maart 2015, opgesteld door S. Verbeek, een aanvullend reclasseringsadvies van GGZ Palier Den Haag d.d. 16 juni 2015, opgesteld door S. Verbeek, het Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 23 juni 2015, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, psychiater, en het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 16 juni 2015 opgemaakt door P.E. Geurkink, forensisch psycholoog.
Uit voormelde reclasseringsadviezen komt naar voren dat de reclassering -gezien de delictsgeschiedenis van verdachte en de aard en de ernst van de onderhavige feiten- een hoog veiligheidsrisico ziet voor de omgeving van verdachte. Het recidiverisico zal naar inschatting van de reclassering hoog blijven wanneer er niets in de omstandigheden van de verdachte verandert. Het verleden leert dat de ontvankelijkheid van verdachte en de mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding beperkt zijn. Hulpverlening, al dan niet in het kader van reclasseringstoezicht, heeft niet tot het uitblijven van recidive geleid, aldus de reclassering. Interventies waaronder een PIJ-maatregel, detenties, proefverloven,
meldplichten en behandelingen hebben tot dusverre niet geleid tot het doorbreken van het delictpatroon. Op de voorgrond ligt volgens de reclassering verdachte’s gebrekkige inzicht in zijn vermeende verstandelijke beperking en zijn beperkte inzicht in de vermeende persoonlijkheidsproblematiek. De verdachte erkent geen riscofactoren welke bijdragen aan zijn delictgedrag en bagatelliseert zijn delictgedrag bovendien. Zijn sterk externaliserende houding wordt door de reclassering gezien als sterke voorspeller voor de kans op recidive.
Psycholoog P.E. Geurkink heeft aangeven dat er bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van cannabisafhankelijkheid en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en verbale zwakbegaafdheid. De verdachte heeft wel besef van goed en kwaad, maar kiest ervoor om hier niet naar te handelen en vooral zijn eigen behoeftebevrediging centraal te stellen. Hij adviseert om verdachte als hooguit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te zien voor de ten laste gelegde feiten. De deskundige acht een aanzienlijke kans op recidive aanwezig, vooral gezien het verleden, in combinatie met de geringe doorwerking van zijn pathologie. Gezien echter het naar de mening van de psycholoog zeer beperkte verband tussen de pathologie en het ten laste gelegde ziet hij geen reden om een behandeling in een strafrechtelijk kader te adviseren.
Psychiater H.A. Gerritsen heeft aangegeven dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van cannabisafhankelijkheid en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Omdat verdachte niet wil praten over de hem ten laste gelegde feiten doet psychiater Gerritsen geen uitspraak over een mogelijk verband tussen de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, en de stoornis. Daarom wordt ook geen uitspraak gedaan over de recidivekans en de manier waarop de recidivekans mogelijk kan worden verminderd en het kader waarin dit zou kunnen gebeuren, aldus de psychiater.
Op verzoek van de raadsman van de verdachte zijn ten behoeve van de behandeling van de zaak in hoger beroep de deskundigen Geurkink en Gerritsen ter terechtzitting gehoord. Beide deskundigen blijven bij hetgeen zij in hun rapportages hebben beschreven. De bekentenis van de verdachte van de onder 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting in hoger beroep noch het gegeven dat de verdachte heeft aangegeven dat geld geen motief is geweest voor het begaan van deze feiten en dat hij niet weet wat het motief dan wel is geweest, is voor hen aanleiding om tot een andersluidend advies te komen.
Straf en/of maatregel
Over de vraag welke straf en/of maatregel passend is overweegt het hof tegen de achtergrond van het voorgaande als volgt.
Gelet op de ernst van de onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 bewezenverklaarde feiten en het forse strafblad van de verdachte komt naar het oordeel van het hof in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking.
De psycholoog en de psychiater hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis (afhankelijkheid van cannabis) en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (antisociale persoonlijkheidsstoornis en verbale zwakbegaafdheid). Het hof neemt de conclusie uit het rapport van psycholoog P.E. Geurkink over dat er een zeer beperkt verband is tussen de pathologie en het ten laste gelegde en dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten voor deze feiten hooguit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte in een strafrechtelijk kader voor deze stoornis moet worden behandeld en zo ja, in welk kader dat dan moet gebeuren.
Daartoe dient allereerst te worden beoordeeld of de verdachte een gevaar vormt voor de maatschappelijke veiligheid. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten. Het hof noemt daarbij specifiek dat verdachte nog in 2012 is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf wegens onder meer diefstal vergezeld van bedreiging met geweld en een (op een andere datum gepleegde) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, in 2011 tot 2 maanden gevangenisstraf waarvan 1 maand voorwaardelijk, wegens mishandeling en in 2009 tot een gevangenisstraf van 28 maanden wegens een poging tot diefstal met geweld, terwijl aan hem in 2003 een PIJ-maatregel opgelegd was wegens een poging tot doodslag. Deze maatregel heeft 6 jaren geduurd. Het valt op dat tussen de detentieperiodes nauwelijks tijd gelegen is. Steeds is verdachte korte tijd na vrijlating uit detentie weer met justitie in aanraking gekomen. Gelet op de thans bewezenverklaarde geweldsdelicten kan worden gesproken van een opbouw in ernst en frequentie ervan. Voorts heeft zowel de reclassering als de psycholoog aangegeven dat een aanzienlijke kans op recidive aanwezig is. Gelet op deze omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, vormt verdachte naar het oordeel van het hof een gevaar voor de algemene veiligheid van personen. De omstandigheid dat de psychiater vanwege de ontkennende en, wat de totstandkoming van zijn rapportage betreft, weinig coöperatieve houding van de verdachte geen uitspraak heeft kunnen doen over het specifieke recidivegevaar voortkomende uit de stoornis doet hieraan niet af.
Het hof is van oordeel dat, met het oog op de maatschappelijke veiligheid, een verplichte behandeling van verdachte in een strafrechtelijk kader is aangewezen. Daarvoor ziet het hof slechts twee opties: een behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling na ommekomst van twee derde van de op te leggen gevangenisstraf of een behandeling in het kader van een TBS-maatregel.
Het hof stelt vast dat eerdere behandelingen, zowel ambulant als klinisch, die hem in voorwaardelijk kader waren opgelegd, geen effect hebben gesorteerd, in zoverre dat verdachte nadien opnieuw (ernstige) strafbare feiten heeft gepleegd.
Het hof is dan ook van oordeel dat de behandeling van de verdachte, die in verband met de maatschappelijke veiligheid noodzakelijk is, redelijkerwijs alleen kan plaatsvinden in het kader van de maatregel van TBS met dwangverpleging. Het hof wijst het subsidiaire verzoek van de raadsman om TBS met voorwaarden op te leggen, derhalve af.
Ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 bewezenverklaarde feiten zal het hof dan ook gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan: de onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1e, van het Wetboek van Strafrecht, tijdens het begaan van deze feiten bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Anders dan de verdediging heeft betoogd geldt dat voor het opleggen van een TBS-maatregel niet behoeft te zijn vastgesteld dat de bewezenverklaarde feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte. Waar voor de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid in artikel 39 Sr het vereiste van causaal verband tussen de stoornis en het begane feit ligt besloten, eist het bepaalde in artikel 37a, eerste lid, Sr niet méér dan een uit gelijktijdigheid bestaand verband (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311 en Hoge Raad 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407).
Het hof overweegt ten slotte uitdrukkelijk dat de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar
veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.
Naast een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op de gronden als hiervoor genoemd acht het hof, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de hoge mate van toerekenbaarheid, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie.
Het hof adviseert, zoals de raadsman meer subsidiair heeft bepleit, op de voet van het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen nadat de helft van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene en met aanvulling van het volgende:
Adviseert de Minister van Justitie dat de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dient aan te vangen nadat de helft van de gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. M.J. den Haan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2016.