Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 6:4:26 [Vordering verstrekken gegevens bij onderzoek naar vermogen]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
04-11-2021, Stb. 2021, 544 (uitgifte: 11-11-2021, kamerstukken: 35564)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2021, Stb. 2021, 638 (uitgifte: 22-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
1.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek, bedoeld in artikel 6:4:24, eerste lid, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.
2.
Artikel 126nd, tweede tot en met vierde lid en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
- a.
de gegevens bedoeld in artikel 126nd, derde lid;
- b.
de naar aanleiding van de vordering verstrekte gegevens;
- c.
de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.
4.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat een vordering als bedoeld in het eerste lid, betrekking kan hebben op gegevens die pas na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien een vordering betrekking heeft op gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, wordt de vordering beëindigd zodra de verwerking niet meer in het belang van het onderzoek is. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.
6.
De officier van justitie kan indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert bepalen dat degene tot wie de vordering is gericht de gegevens direct na de verwerking verstrekt, dan wel telkens binnen een bepaalde periode na de verwerking verstrekt. De officier van justitie behoeft hiervoor voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris.
7.
De officier van justitie kan indien het belang van het onderzoek dit vordert bij of terstond na de toepassing van het eerste of het vierde lid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken dan wel deze kennis ter beschikking te stellen. Dit bevel wordt niet gegeven aan de veroordeelde. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.